De Magische Fabriek

Text
0
Kritiken
Leseprobe
Als gelesen kennzeichnen
Wie Sie das Buch nach dem Kauf lesen
Schriftart:Kleiner AaGrößer Aa

De woorden van juffrouw Belfry raakten Oliver diep. Voor het eerst die dag voelde hij zich levendig. Hij was nu vastberaden om de fabriek te vinden en zijn held te ontmoeten.

“Bedankt, juffrouw Belfry,” zei hij met een grote grijns. “Ik zie u bij de volgende les!”

En terwijl hij met een huppel in zijn pas de gang uit ging, hoorde hij juffrouw Belfry hem naroepen, “Altijd je dromen volgen!”

HOOFDSTUK DRIE

Oliver sjokte richting de bushalte, vechtend tegen de windstoten. Hij was gefocust op zijn troost, op het enige lichtpuntje in dit duistere nieuwe hoofdstuk van zijn leven: Armando Illstrom. Als hij de uitvinder en zijn fabriek kon vinden, zou het leven in elk geval draaglijk zijn. Misschien kon Armando Illstrom zijn bondgenoot worden. Een man die ooit had geprobeerd een tijdmachine uit te vinden zou toch zeker wel het soort persoon zijn dat kon opschieten met een jongen die onzichtbaar wilde zijn. Als er iemand om kon gaan met Olivers eigenaardigheden, dan was hij het wel! Hij zou in elk geval een nog grotere nerd zijn dan Oliver! Oliver rommelde in zijn zak en haalde het stukje papier tevoorschijn waar hij het adres van de fabriek op gekrabbeld had. Het was verder van zijn school verwijderd dan hij had gedacht. Hij zou een bus moeten nemen. Hij zocht in zijn andere zak naar wat kleingeld en ontdekte dat hij net genoeg over had van de lunch om de busreis te betalen. Opgelucht en vol verwachting liep hij verder naar de bushalte.

Terwijl hij op de bus wachtte gierde de wind om hem heen. Als het nog erger werd, zou hij niet eens meer rechtop kunnen staan. Sterker nog, de mensen die hem passeerden hadden daar al moeite mee. Als hij niet zo vermoeid was geweest van zijn eerste schooldag, had hij het misschien vermakelijk gevonden. Maar nu kon hij alleen maar aan de fabriek denken.

Eindelijk kwam de bus. Het was een oud, versleten voertuig dat zijn beste tijd gehad had.

Oliver klom naar binnen, betaalde voor zijn buskaartje en ging achterin zitten. De bus stonk naar vette frietjes en uien. Olivers maag knorde en herinnerde hem eraan dat hij waarschijnlijk het avondeten zou missen. Misschien was het niet zo slim geweest om geld uit te geven aan de bus in plaats van aan eten. Maar het vinden van Armando’s fabriek was het enige lichtpuntje in Olivers troosteloze bestaan. Als hij dit niet deed, wat had het dan allemaal nog voor zin?

De bus reed hortend en stotend over de wegen. Oliver keek weemoedig naar de voorbijglijdende straten. Afvalbakken waren omgewaaid en een aantal gleden over de weg, voortgeduwd door de wind. De wolken waren zo donker dat ze bijna zwart leken. De huizen begonnen steeds verder uit elkaar te staan en de stad werd steeds leger en meer vervallen. De bus stopte, liet wat passagiers uitstappen en stopte toen weer, deze keer om afscheid te nemen van een vermoeide moeder en haar huilende baby. Na een aantal haltes besefte Oliver dat hij de enige in de bus was. De stilte voelde griezelig.

Eindelijk passeerde de bus een halte met een roestig, vervaagd bord. Oliver realiseerde zich dat dit zijn halte was. Hij sprong op en haastte zich naar voren.

“Mag ik uitstappen, alstublieft?” zei hij.

De buschauffeur keek hem met sombere, luie ogen aan. “Druk op de bel.”

“Het spijt me, wilt u mij –”

“Druk op de bel,” zei de bestuurder monotoon. “Als je wilt uitstappen moet je op de bel drukken.”

Oliver zuchtte geërgerd. Hij drukte op de belknop. Hij rinkelde. Hij wendde zich weer tot de bestuurder en fronste verwachtingsvol zijn wenkbrauwen. “Mag ik nu uitstappen?”

“Bij de volgende halte,” zei de bestuurder.

Oliver werd woest. “Ik wilde bij die halte eruit!”

“Had je eerder op de bel moeten drukken,” antwoordde de bestuurder in zijn lijzige stem.

Geërgerd balde Oliver zijn vuisten. Eindelijk voelde hij dat de bus begon te vertragen. Hij stopte naast een bord dat zo oud was dat het niets meer was dan een vierkante plak roest. De deur ging krakend open.

“Bedankt,” mompelde Oliver tegen de onbehulpzame bestuurder.

Hij haastte zich de trap af en sprong op de gescheurde stoep. Hij keek op naar het bord, maar dat was zo roestig dat het onleesbaar was. Hij kon net een aantal letters onderscheiden, getypt in dat oude jaren veertig lettertype dat populair was geweest tijdens de oorlog.

Terwijl de bus met een rokende uitlaat wegreed, begon Olivers gevoel van eenzaamheid steeds sterker te worden. Maar toen de uitlaatgassen optrokken verscheen er een heel bekend gebouw voor hem. Het was de fabriek uit het boek! De fabriek van Armando Illstrom! Hij had het pand uit duizenden herkend. De oude bushalte moest tijdens de hoogtijdagen van de fabriek veel gebruikt zijn. De koppige buschauffeur had Oliver een enorme dienst bewezen en hem zonder het te weten precies afgezet waar hij moest zijn.

Alleen, besefte Oliver toen hij opkeek naar de fabriek, het zag er behoorlijk vervallen uit. De grote, rechthoekige fabriek had meerdere kapotte ramen. Toen hij erdoorheen tuurde, zag Oliver dat het donker was. Het leek alsof er helemaal niemand binnen was.

Oliver werd bang. Wat als Armando was overleden? Een uitvinder die tijdens de Tweede Wereldoorlog had gewerkt zou nu erg oud zijn en de kans dat hij niet meer leefde was vrij groot. Als zijn held echt was overleden, wat had hij dan nog om naar uit te kijken in het leven?

Terwijl hij richting het vervallen pand liep, werd Oliver overspoeld door een gevoel van eenzaamheid. Hoe dichterbij hij kwam, hoe meer hij zag. Alle ramen op de begane grond waren dichtgespijkerd. De grote hoofdingang die hij op de foto had gezien was nu beveiligd met een enorme stalen deur. Hoe moest hij nu naar binnen?

Oliver liep om het gebouw heen, door de brandnetels en klimop die daar groeiden. Hij vond een smalle spleet in een van de dichtgetimmerde ramen en tuurde naar binnen, maar het was te donker om iets te kunnen zien. Hij liep verder.

Aan de achterkant van het gebouw trof Oliver nog een deur aan. In tegenstelling tot de andere deuren was deze niet dichtgetimmerd. Sterker nog, de deur stond op een kier.

Met zijn hart in zijn keel duwde Oliver tegen de deur. Hij hoorde het kenmerkende krakende geluid van roestend metaal. Dat was geen goed teken, dacht Oliver. Het onplezierige geluid deed hem huiveren. Zelfs al zou de deur slechts af en toe in gebruik zijn, dan nog zou hij niet zo vast moeten zitten, laat staan zoveel lawaai maken.

Toen de deur net genoeg geopend was voor Oliver om erdoor heen te glippen, wipte hij de fabriek in. Hij werd een paar passen naar voren werd geslingerd nadat hij zichzelf door de smalle opening had geperst. Zijn voetstappen galmden door de ruimte.

Binnen was het aardedonker en Olivers ogen konden zich niet direct aanpassen. Praktisch verblind door de duisternis voelde Oliver dat zijn reukvermogen probeerde te compenseren voor het gebrek aan zicht. Hij werd zich bewust van de geuren van stof en metaal en de kenmerkende geur van een verlaten gebouw.

Met ingehouden adem wachtte hij tot zijn ogen zich aan hadden aangepast. Zelfs toen had hij niet meer dan een meter zicht. Voorzichtig zocht hij zich een weg door de fabriek heen.

Oliver snakte verwonderd naar adem toen hij bij een enorm bouwwerk van hout en metaal kwam, als een soort reusachtige pan. Hij raakte de zijkant aan en de pan begon als een pendule te zwaaien in het metalen frame. Het draaide ook. Oliver had het vermoeden dat het iets te maken had met het in kaart brengen van het zonnestelsel en de bewegingen van de planeten, draaiend om meerdere assen. Maar waar het bouwwerk precies voor was, dat wist Oliver niet.

Hij liep verder en vond nog een vreemd-uitziend object. Het bestond uit een metalen zuil, aan de bovenkant voorzien van een soort mechanisme arm en aan de onderkant een klauw in de vorm van een hand. Oliver probeerde het draaiwiel en de arm begon te bewegen.

Net als een arcade spel, dacht Oliver.

Het bewoog net als de spellen met gemotoriseerde armen en zo’n klauw waar je nooit een knuffel mee te pakken leek te krijgen. Maar deze was veel groter, alsof hij was ontworpen voor veel meer dan alleen het oppakken van objecten.

Oliver raakte een van de vingers aan de klauwachtige hand aan. Elke vinger had net zoveel gewrichten als een echte hand en elk onderdeel kon bewegen. Oliver vroeg zich af of Armando Illstrom had geprobeerd om zijn eigen robot te maken, maar besloot dat het logischer was als dit een automaton moest voorstellen. Hij had er van alles over gelezen; opwindbare machines in menselijke vorm die specifieke, vooraf geplande handelingen konden uitvoeren, zoals schrijven of typen.

Oliver liep verder. Overal zag hij grote machines, stil en imposant, als gigantische, in de tijd bevroren beesten. Ze waren gemaakt van een combinatie van materialen zoals hout en metaal en bestonden uit veel verschillende onderdelen, zoals radartjes en veren, hendels en katrollen. Ze zaten onder de spinnenwebben. Oliver probeerde een aantal mechanismes en verstoorde daarmee allerlei insecten die een thuis hadden gevonden in de donkere spleten van de machines.

Maar zijn gevoel van verwondering begon te vervagen toen het tot Oliver door begon te dringen dat de fabriek inderdaad in verval was geraakt. En niet recent. Gezien de hoeveelheid stof en spinnenwebben, de manier waarop de mechanismes kraakten en het enorme aantal insecten dat erin woonde, moest het al tientallen jaren geleden zijn.

Met een groeiend gevoel van ellende haastte Oliver zich door de rest van de fabriek. Hij tuurde met tanende hoop in zijkamers en donkere gangen. Er was geen teken van leven te bekennen.

 

Daar stond hij dan, in een donkere, verlaten fabriek, omringd door de relieken van een man waarvan hij nu wist dat hij hem nooit zou ontmoeten. Hij had Armando Illstrom nodig gehad. Hij had een redder nodig gehad die hem uit zijn neerslachtigheid kon trekken. Maar het was slechts een droom geweest. En nu was die droom verwoest.

*

De hele busreis naar huis voelde Oliver zich gekrenkt en leeg. Hij voelde zich te ellendig om zelfs maar zijn boek te lezen.

Hij bereikte zijn bushalte en stapte uit in de regen. Hij werd drijfnat, maar hij merkte het nauwelijks omdat hij zo bevangen was door zijn ellende.

Toen hij bij zijn nieuwe huis arriveerde, herinnerde Oliver zich dat hij nog geen eigen sleutel had. Naar binnen gaan leek een extra wrede klap op een al wanhopig sombere dag. Maar hij had geen keus. Dus hij klopte op de deur en zette zich schrap.

De deur werd in een snelle beweging geopend. Voor hem stond Chris, met een demonische grijns op zijn gezicht.

“Je bent te laat voor het avondeten,” zei hij met een verrukte glinstering in zijn ogen. “Mam en pap gaan door het lint.”

Oliver hoorde de schrille stem van zijn moeder roepen. “Is dat hem? Is dat Oliver?”

Chris riep terug over zijn schouder. “Ja. En hij ziet eruit als een verdronken rat.”

Hij keek weer naar Oliver, zichtbaar snakkend naar de onvermijdelijke confrontatie. Oliver perste zich langs Chris’ grote, vlezige lichaam naar binnen. Zijn doorweekte kleren dropen en creëerden een plas onder zijn voeten.

Mam haastte zich de gang in en bleef aan de andere kant staan. Ze staarde hem aan. Oliver kon niet zien of ze nu opluchting of woede op haar gezicht had.

“Hi, mam,” zei hij gedwee.

“Kijk nou naar jezelf!” riep ze uit. “Waar ben je geweest?”

Als ze opgelucht was om haar zoon weer thuis te hebben dan liet ze dat niet blijken met een knuffel of iets dergelijks. Olivers moeder deed niet aan knuffels.

“Ik moest na school nog iets doen,” antwoordde Oliver ontwijkend. Hij trok zijn doorweekte trui uit.

“Nerd-les?” begon Chris. Toen lachte hij schaterend om zijn eigen grap.

Mam stak haar hand uit om Olivers trui aan te pakken. “Geef die maar hier. Ik moet hem wassen.” Ze zuchtte luid. “Nu naar binnen. Je eten wordt koud.”

Ze wenkte Oliver de woonkamer in. Oliver zag onmiddellijk dat de spullen in zijn alkoof waren verplaatst. Eerst dacht hij dat het was omdat er een matras was neergelegd en alles erop was gedumpt. Maar toen zag hij de katapult op zijn deken liggen. Daarnaast lag zijn koffer; de sloten waren kapot en de klep stond open. En toen zag hij vol afschuw dat alle spoelen voor zijn onzichtbaarheidsjas over de vloer lagen, verbogen, alsof iemand erop was gaan staan.

Oliver wist meteen dat Chris hier verantwoordelijk voor was. Hij keek hem dreigend aan. Zijn broer keek verwachtingsvol toe, benieuwd naar zijn reactie.

“Heb jij dit gedaan?” wilde Oliver weten.

Chris duwde zijn handen in zijn zakken en leunde naar achteren op zijn hielen, het toonbeeld van onschuld. Hij haalde zijn schouders op. “Ik heb geen idee waar je het over hebt,” zei hij met een betekenisvolle grijns.

Het was de laatste druppel. Na alles dat er de afgelopen twee dagen was gebeurd, de verhuizing, de afschuwelijke ervaringen op school en het verlies van zijn held, kon Oliver het gewoon niet meer aan. Hij explodeerde van woede. Zonder na te denken stormde Oliver op Chris af.

Hij beukte hard tegen zijn broer aan. Chris wankelde nauwelijks naar achteren; hij was zo groot en had duidelijk verwacht dat Oliver naar hem uit zou halen. En hij genoot zichtbaar van Olivers pogingen om met hem te vechten, want hij begon maniakaal te lachen. Hij was zoveel groter dan Oliver dat hij alleen maar een hand op Olivers hoofd hoefde te leggen en hem naar achteren te duwen. Oliver maaide hulpeloos met zijn armen. Hij kwam niet eens bij Chris in de buurt.

“JONGENS! HOU OP MET VECHTEN!” riep pap vanaf de keukentafel.

“Het is Oliver,” schreeuwde Chris terug. “Hij viel me zomaar aan.”

“Je weet dondersgoed waarom!” schreeuwde Oliver. Zijn vuisten maaiden nog steeds door de lucht zonder contact te maken met Chris’ lichaam.

“Omdat ik op je rare kleine spoelen ben gaan staan?” siste Chris, fluisterend zodat zijn ouders hem niet konden horen. “Of omdat ik die stomme katapult kapot heb gemaakt? Je bent echt een freak, Oliver!”

Oliver had zichzelf helemaal uitgeput. Hij ging hijgend naar achteren.

“Ik HAAT deze familie!” schreeuwde Oliver.

Hij stormde naar zijn alkoof, pakte alle beschadigde spoelen en stukjes gebroken draad op, de kapotte hendels en het verbogen metaal, om ze vervolgens zijn koffer in te smijten.

Zijn ouders denderden naar hem toe.

“Hoe durf je!” schreeuwde pap.

“Dat neem je terug!” riep mam.

“Nu zit je echt in de nesten,” zei Chris met een gemene grijns.

Terwijl ze tegen hem stonden te schreeuwen besefte Oliver dat er maar één plek was waar hij naartoe kon ontsnappen. Zijn droomwereld, de plek in zijn verbeelding.

Hij deed zijn ogen dicht en sloot zich af voor hun stemmen.

Toen was hij ineens in de fabriek. Niet de met spinnenwebben bedekte fabriek die hij eerder had bezocht, maar een schone versie, waar alle machines glommen onder felle lichten.

Oliver stond daar en gaapte naar de fabriek in al zijn oude glorie. Maar net als in het echte leven was er geen Armando om hem te begroeten. Geen bondgenoot. Geen vriend. Zelfs in zijn verbeelding was hij helemaal alleen.

*

Pas toen iedereen naar bed was en het huis in complete duisternis was gehuld, kon Oliver aan de slag met het repareren van zijn uitvindingen. Hij wilde optimistisch zijn terwijl hij futselde met de onderdelen en probeerde ze weer aan elkaar te maken. Maar het had geen zin. Het hele ding was vernietigd. Al zijn spoelen en draden waren onherstelbaar beschadigd. Hij zou helemaal opnieuw moeten beginnen.

Hij smeet de onderdelen in zijn koffer en sloeg hem dicht. Nu beide sloten kapot waren, stuiterde het kofferdeksel weer omhoog en bleef het half open staan. Oliver zuchtte diep en zakte op zijn matras in elkaar. Hij trok de deken helemaal tot over zijn hoofd.

Het moest door pure uitputting komen dat Oliver zelfs maar in slaap kon komen die nacht. Maar slapen deed hij. En terwijl hij werd meegevoerd door zijn dromen, stond Oliver weer bij het raam. Hij keek uit op de spichtige boom aan de overkant van de weg. Daar stonden de man en vrouw die hij de vorige nacht ook had gezien, hand in hand.

Oliver bonsde tegen het raam. “Wie zijn jullie?” riep hij.

De vrouw glimlachte moedwillig. Ze had een lieve glimlach; zelfs nog liever dan juffrouw Belfry.

Maar geen van beiden sprak. Ze staarden hem alleen glimlachend aan.

Oliver duwde het raam open. “Wie zijn jullie?” riep hij weer, maar deze keer werd hij overstemd door de wind.

De man en vrouw stonden daar gewoon, zwijgend, hand in hand, beide met een warme en uitnodigende glimlach op hun gezicht.

Oliver wilde door het raam naar buiten klimmen. Maar op dat moment begonnen de figuren te flikkeren en te schokken, alsof ze hologrammen waren en de lampen uitgingen. Ze begonnen te verdwijnen.

“Wacht!” riep hij. “Ga niet weg!”

Hij viel door het raam en rende over straat. Met elke stap die hij nam vervaagden ze verder.

Toen hij bij hen was, waren ze nauwelijks nog zichtbaar. Hij reikte naar de hand van de vrouw, maar zijn hand ging door de hare heen, alsof ze een geest was.

“Vertel me alsjeblieft wie jullie zijn!” smeekte hij.

De man deed zijn mond open om iets te zeggen, maar zijn stem werd overstemd door de gierende wind. Oliver begon wanhopig te worden.

“Wie zijn jullie?” vroeg hij weer, schreeuwend om boven de wind uit te komen. “Waarom houden jullie me in de gaten?”

De man en vrouw vervaagden snel. De man sprak weer en deze keer hoorde Oliver een zacht gefluister. “Je hebt een lotsbestemming…”

“Wat?” stamelde Oliver. “Wat bedoel je? Ik begrijp het niet.”

Maar voor ze nog iets konden zeggen, waren ze vervaagd. Ze waren verdwenen.

“Kom terug!” schreeuwde Oliver in het niets.

Toen, alsof ze in zijn oor fluisterde, hoorde hij de stem van de vrouw zeggen, “Je zult de mensheid redden.”

Olivers ogen gingen open. Hij lag weer in zijn bed in de alkoof, badend in het doffe, blauwe licht dat door het raam naar binnen viel. Het was ochtend. Hij voelde zijn hart hevig tekeergaan.

De droom had hem diep geraakt. Wat bedoelden ze met dat hij een lotsbestemming had? Met het redden van de mensheid? En wie waren ze eigenlijk? Verzinsels van zijn verbeelding, of iets anders? Het was allemaal te veel om te bevatten.

Naarmate de initiële schok van de droom begon te vervagen, voelde Oliver iets anders de overhand krijgen. Hoop. Ergens, diep vanbinnen, had hij het gevoel dat dit een belangrijke dag zou zijn en dat alles zou veranderen.

HOOFDSTUK VIER

Olivers goede humeur werd nog beter toen hij zich realiseerde dat zijn eerste les van de dag natuurkunde was. Dat betekende dat hij juffrouw Belfry weer zou zien. Zelfs toen hij de speelplaats overstak en basketballen ontweek waarvan hij vermoedde dat ze op zijn hoofd waren gemikt, voelde Oliver zich steeds vrolijker.

Hij bereikte de trap en gaf zich over aan de drukte terwijl de leerlingen hem als een surfer naar de derde verdieping tilden. Toen baande hij zich een weg naar de overloop en liep hij richting het klaslokaal.

Hij was er als eerste. Juffrouw Belfry was al binnen, gekleed in een grijze linnen jurk. Ze was bezig om een rij kleine modellen op haar bureau neer te zetten. Oliver zag een kleine tweedekker, een heteluchtballon, een ruimteraket en een modern vliegtuig.

“Gaat de les van vandaag over de luchtvaart?” vroeg hij.

Juffrouw Belfry schrok even; ze had duidelijk niet doorgehad dat een van haar leerlingen binnen was gekomen.

“Oh, Oliver,” zei ze stralend. “Goedemorgen. Ja, inderdaad. Ik heb het vermoeden dat jij wel het een en ander weet over dit soort uitvindingen.”

Oliver knikte. Zijn uitvindersboek bevatte een heel hoofdstuk over de luchtvaart, van de eerste ballonnen van de Franse gebroeders Montgolfier en het eerste vliegtuig ontwerp van de gebroeders Wright, tot aan ruimtevaarttechniek. Net als de rest van het boek had hij dit hoofdstuk zo vaak gelezen dat hij het meeste uit zijn hoofd wist.

Juffrouw Belfry glimlachte, alsof ze al had geraden dat Oliver een bron van kennis zou zijn over dit specifieke onderwerp.

“Je moet me misschien helpen om de fysica aan de anderen uit te leggen,” zei ze tegen hem.

Oliver ging blozend zitten. Hij haatte het om in het bijzijn van zijn klasgenoten te spreken, vooral omdat ze al vermoedden dat hij een nerd was. Het bevestigen van hun vermoedens voelde alsof hij meer liet zien dan hij wilde. Maar juffrouw Belfry had iets geruststellend. Alsof ze vond dat Olivers kennis iets was om trots op te zijn, in plaats van te bespotten.

Oliver koos een plekje voorin de klas. Als hij dan toch gedwongen werd om hardop te spreken, had hij liever niet dertig paar ogen die hem over hun schouders aanstaarden. Op deze manier zou hij zich in elk geval alleen bewust zijn van de vier andere leerlingen op de voorste rij.

Op dat moment begonnen Olivers klasgenoten naar binnen te stromen. Het werd luidruchtig in de klas. Oliver had nooit begrepen hoe het kon dat anderen zoveel te bespreken hadden. Hoewel hij eindeloos kon praten over uitvinders en uitvindingen, had hij niet de drang om over veel andere dingen te kletsen. Het verbijsterde hem altijd hoe makkelijk andere mensen met elkaar converseerden en hoeveel woorden ze verspilden aan onderwerpen die voor hem heel onbelangrijk leken.

Juffrouw Belfry begon met de les en zwaaide met haar handen in een poging iedereen stil te krijgen. Oliver had medelijden met haar. Het leek altijd een gevecht om de leerlingen zover te krijgen dat ze luisterden. En zij was zo lief en zachtaardig dat ze nooit haar stem verhief of schreeuwde, dus het kostte veel tijd om iedereen stil te krijgen. Maar uiteindelijk hield het geklets op.

“Vandaag, leerlingen,” begon juffrouw Belfry, “heb ik een probleem dat opgelost moet worden.” Ze hield een ijsstokje omhoog. “Ik vraag me af of iemand mij kan vertellen hoe ik dit kan laten vliegen.”

 

Er ging geroezemoes door de klas.

“Gewoon gooien!” riep iemand.

Juffrouw Belfry deed wat er werd voorgesteld. Het ijsstokje kwam zo’n zestig centimeter voor haar voeten op de grond terecht.

“Hmm, ik weet niet wat jullie ervan vinden,” zei juffrouw Belfry, “maar wat mij betreft zag dat er meer uit als vallen. Ik wil dat het vlíégt. Dat het door de lucht zeilt, in plaats van dat het op de grond valt.”

Paul, de jongen die Oliver tijdens de laatste les had getreiterd, riep de volgende suggestie. “Waarom schiet u het niet weg met een elastiekje? Zoals een katapult.”

“Dat is een goed idee,” zei juffrouw Belfry met een knikje. “Maar er is iets dat ik jullie nog niet verteld heb. Dit stokje is in werkelijkheid drie meter lang.”

“Maak dan een drie meter brede katapult!” riep iemand.

“Of zet er raketwerpers op!” viel een ander bij.

De klas begon te lachen. Oliver verschoof in zijn stoel. Hij wist precies hoe hij het ijsstokje kon laten vliegen. Het kwam allemaal neer op fysica.

Juffrouw Belfry slaagde erin om de klas weer te bedaren.

“Dit was precies het probleem waar de gebroeders Wright mee geconfronteerd werden toen ze het eerste vliegtuig probeerden te maken. Hoe ze de vlucht van een vogel na konden bootsen. Hoe ze dit” – ze draaide het stokje horizontaal – “konden veranderen in vleugels waarmee ze in de lucht konden blijven. Weet iemand hoe ze dat hebben gedaan?”

Haar blik ging onmiddellijk naar Oliver. Hij slikte. Hoe erg hij het ook vond om hardop te praten, eigenlijk wilde hij wanhopig graag aan juffrouw Belfry bewijzen hoe slim hij was.

“U moet opwaartse druk creëren,” zei hij zachtjes.

“Wat zei je?” zei juffrouw Belfry, hoewel Oliver wist dat ze hem prima had verstaan.

Voorzichtig sprak hij iets luider. “U moet opwaartse druk creëren.”

Hij had zijn zin nog niet afgemaakt of Oliver voelde zijn wangen al rood worden. Hij voelde de verandering in de klas, de spanning van de andere leerlingen. Die dertig paar ogen die hij had willen ontwijken? Oliver voelde ze praktisch in zijn rug branden.

“En wat is opwaartse druk?” vervolgde juffrouw Belfry.

Oliver bevochtigde zijn droge lippen en slikte zijn angst door. “Opwaartse druk is het tegenovergestelde van zwaartekracht. Zwaartekracht trekt objecten altijd naar het midden van de aarde. Opwaartse druk is de kracht die dit tegenwerkt.”

Achter zich hoorde hij Paul spottend fluisteren. “Opwaartse druk is de kracht die dit tegenwerkt.”

Er ging een golf van gelach door de klas. Oliver voelde zijn spieren zich defensief spannen.

Juffrouw Belfry had blijkbaar niets door.

“Hmm,” zei ze, alsof dit allemaal nieuw voor haar was. “Dat klinkt ingewikkeld. De zwaartekracht tegengaan? Is dat niet onmogelijk?”

Oliver schoof ongemakkelijk heen en weer in zijn stoel. Hij wilde echt niets meer zeggen, als dat gefluister maar ophield. Maar het was duidelijk dat niemand anders het antwoord wist en juffrouw Belfry keek hem aan met haar glinsterende, bemoedigende ogen.

“Helemaal niet,” antwoordde Oliver, die eindelijk toehapte. “Om opwaartse druk te creëren moet je alleen veranderen hoe snel de lucht om iets heen stroomt, wat kan door simpelweg de vorm van het object te veranderen. Dus met uw ijsstokje heeft u alleen een soort kam aan de bovenkant nodig. Dat betekent dat wanneer het stokje voorwaarts beweegt, de lucht die erboven en eronder door stroomt anders gevormde paden heeft. Aan de bovenkant is het pad gebogen, terwijl het onder de vleugel vlak en onverstoord is.”

Oliver was klaar en drukte onmiddellijk zijn lippen op elkaar. Hij had niet alleen haar vraag beantwoord, hij had een uitgebreide uitleg gegeven. Hij had zich laten meeslepen in zijn enthousiasme en nu zou hij er genadeloos om bespot worden. Hij zette zich schrap.

“Kun je dat voor ons tekenen?” vroeg juffrouw Belfry.

Ze wilde Oliver een krijtje geven. Hij staarde er met grote ogen naar. Praten was één ding, maar als een doelwit voor de klas staan was iets heel anders!

“Liever niet,” mompelde hij.

Toen zag hij het begrip in juffrouw Belfry’s ogen. Ze moest beseft hebben dat ze hem tot het randje van zijn persoonlijke grenzen had geduwd, eroverheen zelfs, en dat ze hem nu iets onmogelijks vroeg.

“Bij nader inzien,” zei ze, terwijl ze een stap naar achteren deed, “misschien wil iemand anders proberen om te tekenen wat Oliver net uitlegde?”

Samantha, een van de brutale leerlingen die dol was op aandacht, sprong op en griste het krijtje uit juffrouw Belfry’s hand. Samen liepen ze naar het bord en juffrouw Belfry hielp Samantha om een diagram te tekenen van wat Oliver beschreven had.

Maar zodra juffrouw Belfry met haar rug naar de klas stond, voelde Oliver iets tegen de achterkant van zijn hoofd. Hij draaide zich om en zag een propje papier bij zijn voeten liggen. Hij bukte zich en raapte het op. Maar hij wilde het niet openmaken, want hij wist dat het een wreed briefje was.

“Hé…” siste Paul. “Negeer me niet. Lees dat briefje!”

Gespannen streek Oliver de prop papier glad op zijn bureau. Geschreven in een afschuwelijk slecht handschrift stond er Weet je wat er nog meer kan vliegen?

Op dat moment voelde hij nog iets tegen zijn hoofd. Nog een propje. Die werd gevolgd nog een propje, toen nog één en nog één.

“HEE!” riep Oliver, die opsprong en zich kwaad omdraaide.

Ook juffrouw Belfry draaide zich om. Fronsend keek ze naar de klas.

“Wat is er aan de hand?” wilde ze weten.

“We proberen alleen dingen te vinden die kunnen vliegen,” zei Paul onschuldig. “Eentje moet Oliver per ongeluk geraakt hebben.”

Juffrouw Belfry keek sceptisch. “Oliver?” vroeg ze terwijl ze hem aankeek.

Oliver ging weer in zijn stoel zitten. “Het is waar,” mompelde hij.

Inmiddels had de onstuimige Samantha haar diagram klaar en kon juffrouw Belfry haar aandacht weer op de klas vestigen. Ze wees naar het bord, waarop nu een diagram van een vleugel was gerekend, niet recht maar gebogen zoals een zijwaarts uitgerekte druppel. Twee stippellijnen gaven de paden aan van de lucht die boven en onder de vleugel passeerde. De luchtstroom die over de gebogen vleugel heen ging zag er anders uit vergeleken met de luchtstroom die eronder door ging.

“Zoiets?” zei juffrouw Belfry. “Maar ik begrijp nog steeds niet hoe dat opwaartse druk produceert.”

Oliver wist maar al te goed dat juffrouw Belfry het wel wist, maar nu hij net met propjes papier was bekogeld wilde hij liever niets meer zeggen.

Toen realiseerde hij zich iets. Het maakte niet uit wat hij deed, het pesten zou toch niet ophouden. Hij kon daar zwijgend blijven zitten en gepest worden omdat hij niets deed, of hij kon zijn mond opentrekken en gepest worden vanwege zijn intelligentie. Toen besefte hij aan welke keuze hij de voorkeur gaf.

“Omdat als de lucht op die manier verschillende paden volgt, er een neerwaartse druk wordt gecreëerd,” legde hij uit. “En als we Isaac Newtons derde wet van beweging nemen – dat elke actie een gelijke of tegengestelde reactie produceert – kun je zien hoe de resulterende reactie op die druk, naar de neerwaartse druk, is dat de lucht die onder de vleugel doorgaat de opwaartse druk creëert.”

Hij deed zijn armen over elkaar en leunde achterover in zijn stoel.

Juffrouw Belfry keek triomfantelijk. “Dat is helemaal goed, Oliver.”

Ze wendde zich weer tot het bord en tekende pijlen. Oliver voelde een propje papier tegen zijn hoofd komen, maar deze keer reageerde hij niet eens. Het kon hem niet meer schelen wat zijn klasgenoten van hem vonden. Ze waren waarschijnlijk gewoon jaloers dat hij hersens had en coole dingen wist over Isaac Newtons wetten, terwijl zij alleen maar propjes papier naar anderen konden gooien.

Hij bleef met zijn armen over elkaar zitten, negeerde de propjes papier die tegen zijn hoofd aan gegooid werden en concentreerde zich op juffrouw Belfry’s tekening. Ze tekende een pijl die naar beneden wees. Daarnaast schreef ze neerwaartse druk. Naast de pijl die omhoog wees, schreef ze opwaartse druk.