De Magische Fabriek

Text
0
Kritiken
Leseprobe
Als gelesen kennzeichnen
Wie Sie das Buch nach dem Kauf lesen
Schriftart:Kleiner AaGrößer Aa

Zijn ouders verschenen uit de keuken, beiden onder het eten.

“Wij gaan naar bed,” zei mam.

“En mijn dekens en spullen dan?” vroeg Oliver, die om zich heen keek.

Pap zuchtte. “Je wil zeker dat ik die uit de auto pak, of niet?”

“Dat zou wel fijn zijn,” antwoordde Oliver. “Ik wil graag een nachtje goed slapen voor school morgen.”

Zijn angstgevoelens voor de volgende dag begonnen te groeien, net als de opkomende storm. Hij voelde dat hij de slechtste dag ooit zou hebben. Hij kon op zijn minst zorgen dat hij goed uitgerust was. Hij had zo veel afschuwelijke eerste dagen op nieuwe scholen gehad dat hij zeker wist dat morgen niet anders zou zijn.

Pap sjokte met tegenzin het huis uit en de wind gierde toen hij de voordeur opendeed. Een paar seconden later kwam hij terug met een kussen en een deken voor Oliver.

“Over een paar dagen regelen we een bed,” zei hij terwijl hij het beddengoed aan Oliver overhandigde. Het voelde koud omdat het de hele dag in de auto had gelegen.

“Bedankt,” antwoordde Oliver, dankbaar voor zelfs dit minimale comfort.

Zijn ouders verlieten de kamer, draaiden het licht uit en Oliver bleef achter in de duisternis. Nu was het enige licht in de kamer afkomstig van de straatlantaarn buiten.

De wind begon weer te razen en de luiken kletterden. Oliver voelde dat de storm verergerde, dat er iets vreemds in de lucht hing. Hij had op de radio gehoord dat er een ongekende storm aankwam. Hij kon het niet helpen dat hij er opgewonden over was. De meeste leerlingen zouden ertegenop zien, maar hij zag alleen op tegen de eerste dag op zijn nieuwe school.

Hij liep naar het raam en leunde met zijn ellebogen op de vensterbank, zoals eerder die avond. De lucht was bijna helemaal donker. Een spichtige boom waaide in de wind en helde scherp naar één kant. Oliver vroeg zich af of hij zou breken. Hij kon het zo voor zich zien hoe de dunne stam brak en de boom zou worden meegevoerd door de hevige wind.

En op dat moment zag hij ze. Op het moment dat hij weggleed in zijn droomstaat, zag hij twee mensen bij de boom staan. Een vrouw en een man die merkwaardig veel op hem leken, alsof ze zijn ouders hadden kunnen zijn. Ze hadden vriendelijke gezichten en ze glimlachten naar hem terwijl ze elkaars hand vasthielden.

Oliver deinsde geschrokken achteruit, weg van het raam. Voor het eerst besefte hij dat zijn ouders helemaal niet op hem leken. Ze hadden allebei donker haar en blauwe ogen. Chris ook. Oliver daarentegen, had blond haar en bruine ogen.

Ineens vroeg Oliver zich af of zijn ouders misschien helemaal niet zijn ouders waren. Misschien was dat waarom ze hem zo erg leken te haten? Hij keek uit het raam, maar de twee mensen waren nu verdwenen. Slechts verzinsels van zijn verbeelding. Maar ze hadden er zo echt uit gezien. En zo bekend.

IJdele hoop, concludeerde Oliver.

Oliver ging met zijn rug tegen de koude muur zitten, kroop weg in de alkoof die zijn nieuwe slaapkamer was en sloeg de dekens over zich heen. Hij trok zijn knieën op naar zijn borst en drukte ze stevig tegen zich aan, geraakt door een plotseling, vreemd gevoel, een moment van besef, van helderheid – dat alles op het punt stond te veranderen.

HOOFDSTUK TWEE

Oliver ontwaakte met een gevoel van ongerustheid. Zijn hele lichaam deed pijn van het slapen op de harde vloer. De dekens waren niet dik genoeg geweest om te voorkomen dat de kou in zijn botten trok. Hij was verrast dat hij überhaupt had geslapen, gezien hoe zenuwachtig hij was voor zijn eerste schooldag.

Het was stil in huis. Er was nog niemand wakker. Oliver besefte dat hij eerder wakker was geworden vanwege de doffe zonsopgang die door het raam sijpelde.

Hij ging rechtop zitten en tuurde uit het raam. De wind had vannacht heel wat schade aangericht. Hekken en brievenbussen waren omvergeblazen en de straten waren bezaaid met afval. Oliver keek naar de spichtige, kromme boom waar hij gisteravond een visioen van het vriendelijke stel had gezien, degenen die op hem hadden geleken en hem zich hadden doen afvragen of hij misschien helemaal geen familie was van de Blues. Hij schudde zijn hoofd. Dat was gewoon zijn ijdele hoop, redeneerde hij. Iedereen die Chris Blue als broer had zou ervan dromen dat ze geen familie waren!

Wetend dat hij nog wat tijd had voor zijn familie zou ontwaken, knielde Oliver bij zijn koffer. Hij deed hem open en keek naar alle radartjes en draden en hendels en knoppen die hij voor zijn uitvindingen had verzameld. Hij glimlachte toen hij naar de katapult booby trap keek die hij gisteren tegen Chris had gebruikt. Maar dat was slechts één van Olivers vele uitvindingen en bij lange na niet de belangrijkste. Olivers ultieme uitvinding was ingewikkelder en veel belangrijker – want Oliver probeerde een manier te vinden om zichzelf onzichtbaar te maken.

Theoretisch was het mogelijk. Hij had er alles over gelezen. Er waren in feite slechts twee noodzakelijke componenten om een object onzichtbaar te maken. De eerste was het buigen van licht rondom het object zodat het geen schaduw had, vergelijkbaar met de manier waarop het water in een zwembad het licht boog en de zwemmers er vreemd en gedrongen uit deed zien. Het tweede noodzakelijke component voor onzichtbaarheid vereiste het elimineren van de reflectie van het object.

Op papier leek het eenvoudig zat, maar Oliver wist dat er een reden was dat het nog niemand gelukt was. Toch zou dat hem er niet van weerhouden om het te proberen. Hij had dit nodig om aan zijn ellendige leven te ontsnappen en het maakte hem niet uit hoe lang het duurde voor het hem zou lukken.

Hij reikte in zijn koffer en haalde alle stukjes stof eruit die hij had verzameld in zijn zoektocht naar iets met negatieve refractieve eigenschappen. Helaas had hij nog niet de juiste stof gevonden. Toen haalde hij alle klosjes dun draad eruit. Die had hij nodig om elektromagnetische microgolven te maken, om het licht op onnatuurlijke wijze te laten buigen. Helaas waren ze geen van allen dun genoeg. Om te werken moest het draad minder dan veertig nanometer dik zijn, onmogelijk dun voor menselijke begrippen. Maar Oliver wist dat iemand, ergens, ooit, een machine zou hebben om de spoelen dun genoeg te maken en de stof voldoende refractief.

Op dat moment hoorde Oliver boven de wekker van zijn ouders afgaan. Hij stopte snel zijn spullen weer terug. Hij wist maar al te goed dat ze Chris wakker zouden maken en als Chris ooit lucht kreeg van wat hij probeerde te maken, zou hij al zijn harde werk vernietigen.

Olivers maag knorde en herinnerde hem eraan dat Chris’ pesterijen en kwellingen op het punt stonden opnieuw te beginnen. Hij kon maar beter wat eten voor het zover was.

Hij liep langs de nog steeds kapotte eettafel en ging de keuken in. De meeste keukenkastjes waren leeg. Ze hadden nog niet de kans gehad om naar de supermarkt te gaan. Maar Oliver vond een doos cornflakes die ze hadden meegenomen en er stond verse melk in de koelkast, dus hij maakte snel een kom klaar en propte het naar binnen. Net op tijd. Een paar seconden later verschenen zijn ouders in de keuken.

“Koffie?” vroeg mam aan pap. Ze zag er vermoeid uit en haar haren zaten door de war.

Pap gromde bevestigend. Hij keek naar de kapotte tafel en ging met een diepe zucht op zoek naar wat ducttape. Kreunend ging hij aan de slag met het repareren van de tafelpoot.

“Het is dat bed,” mompelde hij terwijl hij bezig was. “Het is wankel. En het matras is te bobbelig.” Hij wreef over zijn rug om zijn punt te benadrukken.

Oliver voelde woede in zich opwellen. Zijn vader had tenminste in een bed geslapen! Híj had het moeten doen met wat dekens in een alkoof! De onrechtvaardigheid van de situatie stak hem.

“Ik heb geen idee hoe ik een hele dag op het callcenter moet doorkomen,” voegde Olivers moeder toe terwijl ze de koffie bracht. Ze zette het op de nu twijfelachtig gerepareerde tafel.

“Heb je een nieuwe baan, mam?” vroeg Oliver.

Omdat ze zo vaak verhuisden was het onmogelijk voor zijn ouders om fulltime werk te houden. Het was thuis altijd moeilijker als ze zonder werk zaten. Maar als mam werkte betekende dat beter eten, betere kleren en zakgeld om meer gadgets voor zijn uitvindingen te kopen.

“Ja,” zei ze met een geforceerde glimlach. “Pap en ik allebei. Maar het zijn lange dagen. Vandaag is een trainingsdag, maar daarna moeten we een late dienst draaien. Dus we zijn er niet als jullie uit school komen. Maar Chris zal op je letten, dus je hoeft je nergens zorgen om te maken.”

Oliver voelde zijn maag ineenkrimpen. Hij had Chris liever helemaal niet in de buurt. Hij was heel goed in staat om voor zichzelf te zorgen.

Alsof het noemen van zijn naam hem had geroepen, denderde Chris de keuken in. Hij was de enige Blue die er deze ochtend fris uitzag. Hij strekte zich uit en gaapte theatraal, waardoor zijn shirt over zijn ronde, roze buik omhoog kroop.

“Goedemorgen, mijn geweldige familie,” zei hij met een sarcastische grijns. Hij sloeg een arm om Oliver heen en pakte hem in een hoofdklem die op slinkse wijze was gecamoufleerd als broederlijke genegenheid. “Hoe gaat het, snotneus? Zin in school?”

Oliver kon nauwelijks ademhalen, zo stevig hield Chris hem vast. Zijn ouders leken het pesten zoals gewoonlijk niet in de gaten te hebben.

“Kan niet… wachten…” wist hij uit te brengen.

Chris liet Oliver los en ging tegenover pap aan tafel zitten.

Mam zette een bord met toast en boter in het midden van de tafel. Pap pakte een sneetje. Toen leunde Chris naar voren en griste hij de rest weg. Er bleef niets voor Oliver over.

 

“HEY!” riep Oliver. “Zag je dat?”

Mam keek naar het hele bord en zuchtte geërgerd. Ze keek naar pap alsof ze verwachtte dat hij er iets van zou zeggen. Maar pap haalde alleen zijn schouders op.

Oliver balde zijn vuisten. Het was zo oneerlijk. Als hij het niet voorzien had, dan zou hij dankzij Chris wéér een maaltijd hebben moeten overslaan. Het maakte hem woest dan zijn ouders nooit voor hem opkwamen, of opmerkten hoe vaak hij zonder eten naar bed moest vanwege Chris.

“Lopen jullie samen naar school?” vroeg mam, duidelijk in een poging over het probleem heen te praten.

“Kan niet,” zei Chris met volle mond. De boter liep over zijn kin. “Als ik met een nerd gezien wordt maak ik nooit vrienden.”

Pap keek op. Even leek het of hij op het punt stond om iets tegen Chris te zeggen, dat hij hem wilde berispen voor het feit dat hij Oliver had beledigd. Maar toen leek hij zich te bedenken, want hij slaakte alleen een vermoeide zucht en staarde toen weer naar het tafelblad.

Oliver knarste met zijn tanden en probeerde zijn groeiende woede te bedwingen.

“Maakt mij niet uit,” siste hij terwijl hij Chris boos aankeek. “Ik blijf toch liever op minimaal dertig meter afstand van je.”

Chris lachte hatelijk.

“Jongens…” waarschuwde mam in haar meest zachtaardige stem.

Chris zwaaide met zijn vuist naar Oliver, een overduidelijk teken dat hij hem later wel zou terugpakken.

Nu het ontbijt voorbij was maakte de familie zich snel klaar en verlieten ze het huis.

Oliver keek toe hoe zijn ouders in hun gehavende auto stapten en wegreden. Toen beende Chris zonder nog een woord te zeggen weg, zijn handen in zijn zakken, zijn blik op onweer. Oliver wist hoe belangrijk het was voor Chris om vanaf het begin te laten zien dat hij niet iemand was om mee te sollen. Het was zijn harnas, de manier waarop hij ermee omging om zes weken na de start van het nieuwe schooljaar op een nieuwe school te moeten beginnen. Helaas voor Oliver was hij te slank en te klein om zelfs maar te proberen een dergelijk imago te cultiveren. Zijn uiterlijk droeg alleen maar bij aan zijn onopvallendheid.

Chris liep vooruit tot hij uit Olivers zicht was verdwenen en hij hem alleen in de onbekende straten achter had gelaten. Het was niet de meest plezierige wandeling van Olivers leven. Het was een slechte buurt, met veel boze honden die achter metalen hekken stonden te blaffen en luidruchtige, aftandse auto’s die over slechte wegen reden zonder te letten op overstekende kinderen.

Toen Campbell Junior High voor hem opdoemde voelde Oliver een rilling over zijn rug lopen. Het was een afschuwelijk uitziend gebouw van grijze bakstenen, helemaal vierkant en met een verweerde voorgevel. Er was niet eens gras om op te zitten, alleen een groot geasfalteerd speelplein met kapotte basketbalringen aan één kant. Leerlingen drongen om elkaar heen, worstelend om de bal. En het kabaal! Het was oorverdovend. Van ruzies en gezang tot geschreeuw en geklets.

Oliver wilde zich omdraaien en dezelfde weg terugrennen. Maar hij slikte zijn angst door en liep met gebogen hoofd en zijn handen in zijn zakken over het speelplein en door de glazen deuren naar binnen. De gangen van Campbell Junior High waren donker. Het rook er naar bleek, ondanks het feit dat de gangen eruitzagen alsof ze al tien jaar niet waren schoongemaakt. Oliver zag een bordje dat naar een receptie wees en volgde die, want hij wist dat hij zich bij iemand zou moeten melden. Toen hij er aankwam trof hij een erg verveelde, boos-uitziende vrouw aan. Haar vingers met lange rode nagels tikten op het toetsenbord van haar computer.

“Excuseert u mij,” zei Oliver.

Ze gaf geen antwoord. Hij schraapte zijn keel en probeerde het weer, een beetje luider dit keer.

Eindelijk wendde ze haar ogen van de computer af en keek ze Oliver aan. Ze kneep haar ogen samen. “Nieuwe leerling?” vroeg ze, een argwanende blik in haar ogen. “Het is oktober.”

“Ik weet het,” antwoordde Oliver. Daar hoefde ze hem niet aan te herinneren. “Mijn familie is net hierheen verhuisd. Ik ben Oliver Blue.”

Ze keek hem een tijdje zwijgend aan. Toen, zonder een woord te zeggen, vestigde ze haar aandacht weer op de computer en begon te typen. Haar lange nagels tikten tegen de toetsen.

“Blue?” zei ze. “Blue. Blue. Blue. Ah, hier, Christopher John Blue. Tweede klas.”

“Oh nee, dat is mijn broer,” antwoordde Oliver. “Ik ben Oliver. Oliver Blue.”

“Ik zie geen Oliver,” antwoordde ze op schijnheilige toon.

“Nou… hier ben ik,” zei Oliver met een zwakke glimlach. “Ik zou op de lijst moeten staan. Ergens.”

De receptioniste leek niet onder de indruk. De situatie deed zijn zenuwen geen goed. Ze typte weer en zuchtte toen diep.

“Oké. Hier. Oliver Blue. Groep acht.” Ze draaide rond in haar bureaustoel en dumpte een map met papierwerk op de tafel. “Dit zijn je rooster, plattegrond, handige contacten, enzovoorts. Alles zit erin.” Ze trommelde met haar glimmende rode nagels op de map. “Je eerste les is Engels.”

“Dat is mooi,” zei Oliver terwijl hij de map pakte en hem onder zijn arm stopte. “Dat spreek ik vloeiend.”

Hij grijnsde om te laten zien dat hij een grapje had gemaakt. De mondhoek van de receptioniste ging iets omhoog, nauwelijks zichtbaar, en creëerde een uitdrukking die op vermaak had kunnen lijken. Het drong tot Oliver door dat ze niets meer tegen elkaar te zeggen hadden. Hij voelde dat de receptioniste hem liever kwijt dan rijk was, dus Oliver ging de kamer uit, zijn map onder zijn arm.

Zodra hij in de gang stond deed hij zijn map open en bestudeerde hij de plattegrond, op zoek naar het lokaal waar hij Engels had. Het was op de tweede verdieping, dus Oliver liep in de richting van de trap.

Hier leken de duwende leerlingen nog drukker te zijn. Oliver stond ineens midden in een zee van lichamen en werd praktisch met de massa leerlingen meegevoerd. Hij moest zich een weg tussen de leerlingen door vechten om er op de tweede verdieping uit te kunnen.

Hijgend kwam hij uit in de gang op de tweede verdieping. Dat was geen ervaring die hij meerdere keren per dag wilde beleven!

Met behulp van zijn plattegrond had Oliver al snel het Engels lokaal gevonden. Hij tuurde door het kleine vierkante raampje in de deur. De klas zat al half vol met leerlingen. Hij voelde zijn maag samentrekken bij de gedachte aan het ontmoeten van nieuwe mensen, de gedachte dat hij gezien en beoordeeld zou worden. Hij duwde de deurklink naar beneden en liep naar binnen.

Hij had natuurlijk alle recht om bang te zijn. Hij had dit vaak genoeg gedaan om te weten dat iedereen naar hem zou kijken, nieuwsgierig naar de nieuwe leerling. Oliver had dit gevoel al vaker gehad dan hij zich kon herinneren. Hij probeerde de blikken te ontwijken.

“Wie ben jij?” vroeg een norse stem.

Oliver draaide zich om en zag de leraar, een oude man met schrikbarend wit haar, vanaf zijn bureau opkijken. “Ik ben Oliver. Oliver Blue. Ik ben nieuw hier.”

De leraar fronste. Zijn kraalogen waren zwart en wantrouwend. Hij keek Oliver een ongemakkelijk lange tijd aan. Dit verergerde Olivers stress natuurlijk alleen maar, want nu letten er nog meer leerlingen op hem en er stroomden nog altijd leerlingen naar binnen. Hij werd nieuwsgierig gadegeslagen door een steeds groter wordend publiek, alsof hij een of andere circusattractie was.

“Wist niet dat ik er nog een zou krijgen,” zei de leraar uiteindelijk op minachtende toon. “Zou fijn zijn geweest als ik geïnformeerd was.” Hij zuchtte geërgerd, iets dat Oliver aan zijn vader deed denken. “Ga maar zitten dan.”

Oliver haastte zich naar een lege plek en voelde dat alle ogen hem volgden. Hij probeerde zichzelf zo klein en onopvallend mogelijk te maken. Maar hoe hard hij ook zijn best deed om zichzelf onzichtbaar te maken, hij viel meteen op. Hij was tenslotte de nieuweling.

Toen alle stoelen gevuld waren begon de leraar met de les.

“We gaan verder waar we de laatste les zijn gebleven,” zei hij. “Over grammaticaregels. Kan iemand aan Oscar uitleggen waar we het over hadden?”

Iedereen moest lachen om zijn fout.

Oliver voelde zijn keel droog worden. “Um, sorry dat ik u onderbreek, maar mijn naam is Oliver, niet Oscar.”

De leraar kreeg meteen een boze uitdrukking op zijn gezicht. Oliver wist onmiddellijk dat hij niet het soort man was dat het waardeerde als hij gecorrigeerd werd.

“Als je zesenzestig jaar met een naam als meneer Portendorfer hebt geleefd,” zei de leraar chagrijnig, “dan maakt het je niet meer uit als mensen je naam verkeerd uitspreken. Profendoffer. Portenworten. Ik heb het allemaal gehoord. Dus ik stel voor dat jij, Oscar, je minder druk maakt over de juiste uitspraak van jouw naam!”

Oliver fronste verbijsterd. Zelfs de rest van zijn klasgenoten leek geschokt door de uitbarsting, want ze lachten niet meer. De reactie van meneer Portendorfer leek bij ieders standaard overdreven en het feit dat hij zijn frustraties op een nieuweling afreageerde maakte het nog erger. Een chagrijnige receptioniste en een prikkelbare leraar Engels… Oliver begon zich af te vragen of er wel aardige mensen op deze school waren!

Meneer Portendorfer begon te ratelen over voornaamwoorden. Oliver dook nog verder weg in zijn stoel. Hij voelde zich gespannen en ongelukkig. Gelukkig zei meneer Portendorfer niets meer tegen hem. Maar toen een uur later de bel ging, galmde zijn preek nog steeds door Olivers hoofd.

Oliver slenterde door de gangen, op zoek naar zijn wiskundelokaal. Toen hij het gevonden had, vloog hij halsoverkop naar de achterste rij. Als meneer Portendorfer niet wist dat hij een nieuwe leerling had, zou de wiskundedocent dat misschien ook niet weten. Misschien kon hij het volgende uur even onzichtbaar blijven.

Tot Olivers opluchting werkte het. Hij zat zwijgend en anoniem de les uit, als een door algebra geobsedeerde geest. Maar zelfs dat was geen oplossing voor zijn problemen, dacht Oliver. Niet opgemerkt worden was bijna net zo erg als publiekelijk vernederd worden. Het zorgde dat hij zich onbelangrijk voelde.

De bel ging weer. Het was lunchtijd, dus Oliver volgde zijn plattegrond door de gang. Het speelplein had intimiderend geleken, maar dat was niets vergeleken met de kantine. Hier gedroegen de leerlingen zich als wilde beesten. Hun luidruchtige stemmen galmden door de ruimte en maakten het lawaai ondraaglijk. Oliver hield zijn hoofd laag en haastte zich richting de rij.

Bam. Ineens botste hij tegen een groot, akelig lichaam aan. Langzaam keek Oliver op.

Tot zijn verrassing staarde hij in Chris’ gezicht. Aan weerszijden van hem stonden drie jongens en een meisje, allemaal met dezelfde dreigende gezichten. Trawanten was het woord dat in Olivers gedachten opdook.

“Je hebt al vrienden gemaakt?” zei Oliver, die probeerde niet te verrast te klinken.

Chris kneep zijn ogen samen. “We zijn niet allemaal antisociale loser freaks,” zei hij.

Oliver realiseerde zich dat dit geen plezierige interactie met zijn broer zou worden. Maar dat was het nooit.

Chris keek naar zijn nieuwe trawanten. “Dit is mijn opdonder van een broertje, Oliver,” verkondigde hij. Toen schaterde hij van het lachen. “Hij slaapt in de alkoof.”

Zijn nieuwe vrienden begonnen ook te lachen.

“Hij is beschikbaar voor okkenootjes, wedgies, wurggrepen en mijn persoonlijke favoriet,” vervolgde Chris. Hij greep Oliver vast en drukte zijn knokkels in zijn hoofd. “Noogies.”

Oliver worstelde en spartelde in Chris’ greep. Gevangen in die afschuwelijke, pijnlijke hoofdklem, herinnerde Oliver zich zijn krachten van gisteren, het moment waarop hij de tafelpoot had gebroken en de aardappelen door de kamer hadden gevlogen. Als hij nu wist hoe hij die krachten had opgeroepen, dan kon hij dat nu ook doen en losbreken. Maar hij had geen idee hoe hij het had gedaan. Hij had alleen in zijn hoofd gevisualiseerd hoe de tafel brak en de plastic soldaat door de lucht vloog. Was dat het enige dat er nodig was? Zijn verbeelding?

Hij probeerde het nu weer en stelde zich voor hoe hij zichzelf van Chris bevrijdde. Maar het was zinloos. Nu Chris’ nieuwe vrienden allemaal lachend toekeken, was hij te erg afgeleid door de realiteit van zijn vernedering om zichzelf op zijn verbeelding te kunnen concentreren.

Eindelijk liet Chris hem los. Oliver wankelde naar achteren en wreef over zijn pijnlijke hoofd. Hij streek zijn statische en pluizig geworden haar glad. Maar de vernedering van Chris’ pesterijen was niet het ergste. Oliver voelde een steek van teleurstelling omdat hij zijn krachten niet had kunnen oproepen. Misschien was het hele keukentafel-incident gewoon toeval geweest. Misschien had hij helemaal geen speciale krachten.

 

Het meisje dat naast Chris stond sprak. “Ik kan niet wachten om je beter te leren kennen, Oliver.” Ze zei het op een dreigende toon die duidelijk het tegenovergestelde betekende.

Hij had zich zorgen gemaakt over pestkoppen. Natuurlijk had hij kunnen weten dat zijn broer de ergste pestkop van allemaal zou zijn.

Oliver duwde zichzelf langs Chris en zijn nieuwe vrienden en liep naar de lunchrij. Met een sombere zucht greep hij een sandwich met kaas uit de koeling en ging verdrietig naar het toilet. Het toilethokje was de enige plek waar hij zich veilig voelde.

*

Olivers volgende les na de lunch was natuurkunde. Hij liep door de gangen, op zoek naar het juiste lokaal. Zijn maag keerde zich alweer om bij de zekerheid dat deze les net zo erg zou worden als de eerste twee lessen.

Toen hij het lokaal had gevonden klopte hij tegen het raam. De lerares was jonger dan hij verwacht had. Natuurkundeleraren waren, zo was zijn ervaring, meestal oud en een beetje raar, maar juffrouw Belfry leek helemaal normaal. Ze had lang, steil haar, bijna dezelfde kleur bruin als haar katoenen jurk en vest. Ze draaide zich om toen ze hem hoorde kloppen en glimlachte, waardoor er kuiltjes in haar wangen vielen. Ze wenkte hem naar binnen. Voorzichtig deed hij de deur open.

“Hallo,” zei juffrouw Belfry glimlachend. “Ben jij Oliver?”

Oliver knikte. Hoewel hij de eerste leerling in het lokaal was, voelde hij zich ineens heel verlegen. Deze docent leek hem in elk geval te verwachten. Dat was een opluchting.

“Wat fijn om je te ontmoeten,” zei juffrouw Belfry, die haar hand naar hem uitstak.

Het was allemaal erg formeel en helemaal niet wat Oliver had verwacht, gezien wat hij tot dusver op Campbell Junior High had meegemaakt. Toch schudde hij haar de hand. Ze had een warme huid en haar vriendelijke, respectvolle houding stelde hem wat op zijn gemak.

“Heb je de kans gekregen om de stof door te lezen?” vroeg juffrouw Belfry.

Olivers ogen werden groot en hij voelde een steek van paniek in zijn borst. “Ik wist niet dat ik iets moest lezen.”

“Dat geeft niet,” zei juffrouw Belfry geruststellend, met die vriendelijke glimlach. “Maak je geen zorgen. We leren dit semester over wetenschappers en een aantal belangrijke historische figuren.” Ze wees naar een zwart-witportret aan de muur. “Dat is Charles Babbage, hij was de uitvinder van de…”

“…rekenmachine,” maakte Oliver haar zin af.

Juffrouw Belfry straalde en klapte in haar handen. “Dat wist je al?”

Oliver knikte. “Ja. En hij wordt ook vaak aangewezen als de vader van de computer, omdat het zijn ontwerpen waren die tot de uitvinding ervan leidden.” Hij keek naar het volgende portret aan de muur. “En dat is James Watt,” zei hij. “De uitvinder van de stoommachine.”

Juffrouw Belfry knikte. Ze leek dolblij. “Oliver, ik weet nu al dat jij en ik het heel goed met elkaar zullen gaan vinden.”

Op dat moment ging de deur open en stroomden Olivers klasgenoten naar binnen. Hij slikte en voelde zijn angst weer terugkeren.

“Waarom ga je niet zitten?” stelde juffrouw Belfry voor.

Hij knikte en haastte zich naar een plekje bij het raam. Als het hem allemaal teveel werd, kon hij in elk geval naar buiten kijken en zich inbeelden dat hij ergens anders was. Vanaf hier had hij een geweldig uitzicht over de buurt. Hij zag het afval en de herfstblaadjes door de wind meegevoerd worden. De wolken leken zelfs nog donkerder dan ze die ochtend hadden geleken. Dat hielp niet bepaald om Olivers onheilspellende voorgevoel weg te nemen.

De andere leerlingen in de klas waren erg luidruchtig en druk. Het duurde even voordat juffrouw Belfry ze rustig had gekregen en ze met haar les kon beginnen.

“Vandaag gaan we verder waar we vorige week waren gebleven,” zei ze. Oliver merkte dat ze haar stem moest verheffen om boven het lawaai uit te komen. “Bij een aantal geweldige uitvinders uit de periode van de Tweede Wereldoorlog. Ik vraag me af of iemand weet wie dit is?”

Ze liet een zwart-witfoto zien van een vrouw over wie Oliver in zijn uitvindersboek had gelezen. Katharine Blodgett, die verantwoordelijk was voor het uitvinden van het gasmasker, het rookscherm en het niet-reflecterende glas dat in de oorlog werd gebruikt voor periscopen van onderzeeërs. Na Armando Illstrom was Katharine Blodgett een van Olivers favoriete uitvinders, want hij vond alle technologische ontwikkelingen die ze in de Tweede Wereldoorlog had geboekt fascinerend.

Op dat moment merkte hij dat juffrouw Belfry hem verwachtingsvol aankeek. Ze kon waarschijnlijk aan zijn gezicht zien dat hij precies wist wie er op de foto stond. Maar na zijn ervaringen vandaag was hij bang om iets hardop te zeggen. Zijn klasgenoten zouden er uiteindelijk wel achter komen dat hij een nerd was; Oliver wilde dat proces niet versnellen.

Maar juffrouw Belfry knikte bemoedigend naar hem. Tegen beter weten in beantwoordde Oliver haar vraag.

“Dat is Katharine Blodgett,” zei hij.

Er verscheen een glimlach op juffrouw Belfry’s gezicht, die haar lieve kuiltjes met zich meenam. “Dat is correct, Oliver. Kun jij aan de rest vertellen wie zij is? Wat ze heeft uitgevonden?”

Oliver hoorde gegrinnik achter zich. De leerlingen hadden al besloten dat hij een nerd was.

“Ze was een uitvinder tijdens de Tweede Wereldoorlog,” zei hij. “Ze heeft veel nuttige en belangrijke uitvindingen voor de oorlog gedaan, zoals periscopen voor onderzeeërs. En gasmaskers, die veel mensen het leven hebben gered.”

Juffrouw Belfry keek Oliver stralend aan.

“FREAK!” riep iemand achterin de klas.

“Nee, dank je, Paul,” zei juffrouw Belfry streng tegen de jongen die het had geroepen. Ze draaide zich om naar het bord en begon over Katharine Blodgett te schrijven.

Oliver glimlachte bij zichzelf. Na de bibliothecaris die hem het uitvindersboek had gegeven, was juffrouw Belfry de aardigste volwassene die hij ooit had ontmoet. Haar enthousiasme was als een kogelwerend vest dat Oliver om zijn schouders kon wikkelen, dat de wrede woorden van zijn klasgenoten tegenhield. Hij verdiepte zich in de les. Hij had zich al dagen niet zo op zijn gemak gevoeld.

*

De bel die het einde van de les aanduidde ging sneller dan verwacht. Iedereen haastte zich rennend en schreeuwend het lokaal uit. Oliver pakte rustig zijn spullen bij elkaar en liep toen naar de deur.

“Oliver, ik ben erg onder de indruk van je kennis,” zei juffrouw Belfry toen ze hem in de gang tegenkwam. “Waar heb je over deze mensen geleerd?”

“Ik heb een boek,” legde hij uit. “Ik ben dol op uitvinders. Ik wil ook uitvinder worden.”

“Maak je zelf ook uitvindingen?” vroeg ze enthousiast.

Hij knikte, maar hij vertelde haar niet over de onzichtbaarheidsjas. Wat als ze het stom vond? Hij zou het niet kunnen verdragen als hij iets van spot in haar ogen zag.

“Dat vind ik fantastisch, Oliver,” knikte ze. “Het is heel belangrijk om dromen te hebben die je kunt najagen. Wie is je favoriete uitvinder?”

Oliver herinnerde zich het gezicht van Armando Illstrom op de vervaagde foto in zijn boek.

“Armando Illstrom,” zei hij. “Hij is niet erg bekend, maar hij heeft veel coole dingen uitgevonden. Hij heeft zelfs geprobeerd om een tijdmachine te bouwen.”

“Een tijdmachine?” zei juffrouw Belfry fronsend. “Dat is opwindend.”

Oliver knikte. Haar bemoedigende woorden gaven hem de zelfverzekerdheid om meer te vertellen. “Zijn fabriek is hier vlakbij. Ik zat erover te denken om hem een bezoek te brengen.”

“Dat moet je doen,” zei juffrouw Belfry met haar warme glimlach. “Zie je, toen ik net zo oud was als jij was ik dol op natuurkunde. Alle andere leerlingen pestten me, ze begrepen niet waarom ik liever circuits wilde maken dan met poppen spelen. Maar op een dag kwam mijn absoluut favoriete natuurkundige naar de stad om een aflevering van zijn tv-show op te nemen. Ik ging erheen en sprak naderhand met hem. Hij zei tegen me dat ik mijn passies nooit moest opgeven. Zelfs als andere mensen tegen me zeiden dat het raar was om er interesse in te hebben. Als ik een droom had dan moest ik die volgen. Als ik dat gesprek niet had gehad, zou ik hier vandaag niet geweest zijn. Onderschat nooit hoe belangrijk het is om aangemoedigd te worden door iemand die je begrijpt, vooral wanneer het lijkt alsof niemand dat doet.”