Buch lesen: «Arena Één: Slavendrijvers », Seite 14

Schriftart:

Hij schraapt zijn keel.

“De jonge meisjes,” begint hij, “die te jong zijn voor de arena…die gaan de slavernij in,” zegt hij. Hij kijkt me aan. “De seksindustrie.”

Mijn hart scheurt in tweeën. Ik wil schreeuwend de deur uit rennen om haar te zoeken. Maar ik weet dat dat nutteloos is. Ik moet meer weten. Ik voel mijn hoofd rood worden en mijn hele lichaam wordt heet. Mijn vuisten ballen van verontwaardiging.

“Waar hebben ze haar naartoe gebracht?” vraag ik met ijskoude stem.

“Ze sturen de seksslaven naar Governors Island. Ze zetten hen op bussen en sturen ze naar het centrum. Daar worden ze op een boot gezet. De volgende bus vertrekt bij zonsopgang. Je zusje zal in die bus zitten.”

“Waar zijn die bussen?” vraag ik eisend.

“Aan de overkant van de straat,” zegt hij. “34th en 8th. Ze vertrekken vanaf het oude postkantoor.”

Zonder na te denken loop ik naar de deur. Ik voel de verschrikkelijk pijn in mijn been terwijl ik loop. Weer houdt Logan zijn arm uit om me te stoppen. Zijn arm is sterk en gespierd, als een muur.

“Jij moet ook wachten,” zegt hij. “Tot dageraad. Je bereikt er niks mee om haar nu te gaan zoeken. Ze zit nog niet in de bus. Ze worden onder de grond gehouden tot het moment dat ze op de bus gezet worden. Ergens in een cel. Ik heb geen idee waar. Ik beloof het je. Bij zonsopgang worden ze op de bus gezet. Als je haar wilt redden, dan is dat tijdstip je kans.”

Ik bestudeer zijn ogen en zie de oprechtheid. Langzaam zwicht ik en moet ik goed ademen om mezelf in bedwang te houden.

“Maar je moet weten dat het een verloren zaak is,” zegt hij. “Je kan haar niet bevrijden. De slaven zullen met kettingen aan elkaar geketend zijn, en aan een gepantserde bus. De bus zal begeleidt worden door tientallen soldaten en voertuigen. Je zult niet eens in de buurt kunnen komen. Je zult alleen maar zelf omkomen. En trouwens,” voegt hij toe, “de meeste bussen redden het niet eens door de woestenij.”

“De woestenij?” vraag ik.

Hij schraapt met tegenzin zijn keel.

“Om de haven te bereiken, de pier voor Governors Island, moeten de bussen naar het centrum, buiten de muren. De muur begint bij 23rd Street. Ten zuiden daarvan is de woestenij. Daar wonen de Crazies. Duizenden. Ze vallen elke bus aan die er langs komt. Veel bussen redden het niet eens. Daarom sturen ze zoveel bussen tegelijk.”

Mijn hart verzakt weer.

“Daarom zeg ik je: ga in de ochtend met mij mee. Dan ben je ten minste veilig. Jullie broertje en zusje zijn al een verloren zaak. Zo kun jij ten minste overleven.”

“Het kan me niet schelen wat de kans is,” antwoord ik met stalen en vastberaden stem. “Het kan me niet schelen als het mijn leven kost. Ik ga achter mijn zusje aan.”

“En ik ga achter mijn broertje aan,” voegt Ben toe. Ik ben ook onder de indruk van zijn vastberadenheid.

Logan schudt zijn hoofd.

“Wat je wilt. Jullie staan er alleen voor. Bij zonsopgang pak ik die boot en ga ik er vandoor.”

“Doe maar wat je moet doen,” zeg ik in afschuw. “Zoals je altijd hebt gedaan.”

Hij snauwt terug en ik zie dat ik hem gekwetst heb. Hij draait zich abrupt om en loopt naar de andere kant van de kamer. Hij leunt tegen de muur en gaat zitten mokken. Hij controleert en reinigt zijn pistool en kijkt me niet meer aan, alsof ik niet langer besta.

Doordat ik hem zie zitten herinner ik me de pijn in mijn kuit en hoe uitgeput ik ben. Ik ga naar de andere kant van de kamer zo ver mogelijk bij hem vandaan en ga ook zitten. Ben komt naast me zitten met zijn knieën bijna tegen die van mij, maar net niet. Het voelt goed om hem bij me te hebben. Hij begrijpt het.

Ik kan bijna niet geloven dat we hier allebei nog levend zitten. Dit had ik nooit verwacht. Ik was er zeker van da we eerder onze dood tegemoet gingen, en nu heb ik het gevoel dat ik een tweede kans heb gekregen.

Ik denk aan mijn zusje, en het broertje van Ben—en plotseling besef ik me dat we beide een andere kant op moeten naar verschillende delen van de stad. Deze gedachte stoort me. Ik kijk naar hem en bestudeer hem. Hij zit daar met zijn hoofd naar beneden. Hij is niet gemaakt om een vechter te zijn. Hij overleeft het niet alleen. En op de een of andere manier voel ik me verantwoordelijk.

“Ga met me mee,” zeg ik plotseling. “Op die manier is het veiliger. We gaan samen naar het centrum, op zoek naar mijn zusje, en dan zoeken we een manier om weg te komen.”

Hij schudt zijn hoofd.

“Ik kan mijn broertje niet in de steek laten,” zegt hij.

“Denk er over na,” zeg ik. “Hoe ga je hem ooit vinden? Hij is ergens aan de andere kant van de stad, honderden meters onder de grond in een mijn. En als je hem toch vindt, hoe wil je dan weg komen? Mijn zusje weten we ten minste te vinden. Zo hebben we ten minste een kans.”

“Hoe ga je vluchten als je har hebt gevonden?” vraagt hij.

Dat is een goede vraag. Eentje waar ik geen antwoord op heb.

Ik schud simpelweg mijn hoofd. “Ik vind wel een manier,” zeg ik.

“Ik ook,” zegt hij. Maar ik hoor de onzekerheid in zijn stem, alsof hij al weet dat het hem niet gaat lukken.

“Alsjeblieft, Ben,” smeek ik. “Kom met mij mee. We bevrijden Bree en gaan er vandoor. We zullen samen overleven.”

“Ik kan precies hetzelfde zeggen,” zegt hij. “Ik kan je vragen om met mij mee te komen. Waarom is jouw zusje belangrijker dan mijn broertje?”

Dat is een goed punt. Hij houdt net zoveel van zijn broertje als ik van mijn zusje houd. en ik begrijp het. Daar heb ik niks op te zeggen. Ik besef me dat onze wegen bij zonsopgang zullen scheiden. En ik zal hem waarschijnlijk nooit meer zien.

“OK,” zeg ik. “Maar beloof me één ding, goed?”

Hij kijkt me aan.

“Als je klaar bent, ga dan richting de East River, en ga naar de pier bij de South Street Seaport. Zorg dat je daar bij zonsopgang bent. Ik zal er zijn. Ik vindt wel een manier. Ontmoet me daar, en we vinden samen een manier om hier weg te komen.” Ik kijk hem aan. “Beloof het me,” commandeer ik.

Hij kijkt me aandachtig aan, en ik zie hem denken.

“Hoe weet je zo zeker dat je het redt tot het centrum, tot de haven?” vraagt hij. “Langs alle Crazies?”

“Als ik het niet red,” zeg ik, “betekent het dat ik dood ben. En ik ben niet van plan om dood te gaan. Niet na alle wat ik heb doorgemaakt. Niet terwijl Bree nog in leven is.”

Ik hoor de vastberadenheid in mijn eigen stem, en ik herken het nauwelijks—het klinkt alsof een vreemdeling via mij spreekt.

“Dat is onze ontmoetingsplaats,” zeg ik weer. “Wees daar. Beloof het.”

Eindelijk knikt hij.

“Ok,” zegt hij. “Goed. Als ik nog leef, zal ik er zijn. Bij zonsopgang. Maar als ik er niet ben, betekent het dat ik dood ben. Dan hoef je niet op mij te wachten. Beloof je dat? Ik wil niet dat je op mij wacht,” dringt hij aan. “Beloof het me.”

Eindelijk zeg ik, “Ik beloof het.”

Hij steekt zijn tere hand naar me uit. Ik pak zijn hand langzaam vast.

We zitten daar en houden elkaars hand vast, met onze vingers in elkaar gevouwen, en ik realiseer me dat dit de eerste keer is dat ik zijn hand vasthoudt—echt vasthoudt. Zijn huid is zo zacht en voelt heerlijk om aan te raken. Ik voel vlinders in mijn buik.

We zitten met onze rug tegen de muur, naast elkaar, in de schemerige kamer, en houden elkaars hand vast voor ik weet niet hoe lang. We kijken allebei een andere kant op en zeggen geen woord. We zijn allebei afgedwaald. Maar onze handen laten elkaar nooit los. En terwijl ik daar langzaam in slaap val, vraag ik me af of dit misschien wel de laatste keer is dat ik hem zie.

D R I E Ë N T W I N T I G

Ik open mijn ogen als een ruige hand tegen mijn schouder duwt.

“WE MOETEN GAAN!” wordt er dringend gefluisterd.

Direct open ik mijn ogen, gedesoriënteerd en onzeker of ik wakker ben of nog slaap. Ik kijk om me heen terwijl ik wakker wordt en zie dat het vlak voor zonsopgang schemert. Dageraad. Ik ben zittend in slaap gevallen met mij hoofd op de schouder van Ben. Logan maakt hem ook snel wakker

Ik kom in actie en sta op. De pijn in mij kuit is overweldigend, als een explosie in mijn been.

“We verliezen tijd!” snauwt Logan. “Kom op! Jullie beiden! Ik ga. Als je me naar buiten wilt volgen, is dit je kans!”

Logan haast zich naar de deur en leunt er met zijn oor tegenaan. Ik voel een stoot adrenaline terwijl ik de kamer door loop. Ben is wakker en staat nu naast me, acther Logan. We luisteren. Alles lijkt rustig buiten. Er klinken geen voetstappen meer, geen geschreeuw…niets. Ik vraag me af hoeveel uren er voorbij zijn gegaan. Het klinkt alsof iedereen is verdwenen.

Logan lijkt ook tevreden. Met zijn pistool in zijn ene hand maakt hij met de andere hand voorzichtig de deur open en kijkt hij of wij klaar zijn. Het trekt de deur langzaam open.

Logan stapt waakzaam naar buiten, en gaat snel de hoek om, klaar om te schieten.

He wenkt ons om hem te volgen, en ik kom naar buiten om te zien dat de gangen leeg zijn.

“Snel!” fluistert hij razend.

Hij rent door de gang en ik ren hem zo hard als ik kan achterna. Iedere stap is een kleine explosie van pijn in mijn kuit. Ik kijk naar mijn kuit en heb er meten spijt van: de zwelling is nu zo groot als een tennisbal. Het is ook fel rood en ik maak me zorgen dat het is gaan infecteren. Al mijn andere spieren doen ook zeer, van mijn ribben tot mijn gezicht en mijn schouder—maar het is mijn kuit waar ik me de meeste zorgen om maak. De rest zijn gewoon verwondingen; maar als mijn kuit geïnfecteerd is, heb ik medicijnen nodig. En snel.

Maar daar heb ik nu geen tijd voor. Ik ren verder door de gangen met Ben naast me en Logan ongeveer 3 meter voor me. De stalen gangen zijn sporadisch zwak verlicht door noodlampen, en ik volg Logan in het donker en vertrouw op zijn kennis van deze plaats. Gelukkig is er nog steeds niemand te bekennen. Ik neem aan dat ze allemaal ergens naar ons op zoek zijn.

Logan slaat rechtsaf een andere gang in en gaat daarna naar links. We volgen hem en vertrouwen er op dat hij de weg naar buiten weet. Hij is nu onze levenslijn, en ik leg mijn lot nu in zijn handen. Ik heb geen keuze.

Na nog een aantal bochten, stopt Logan eindelijk voor een deur. Buiten adem stop ik naast hem. Hij duwt de deur open, gluurt even naar buiten, en duwt de deur vervolgens helemaal open. Hij pakt Ben bij zijn schouder en trekt hem naar voren.

“Daar,” zegt hij terwijl hij wijst. “Zie je het?”

Ik leun naar voren. In de verte, aan de andere kant van de terminal, ligt een treinrails.

“Die trein, die nu wegrijdt. Die gaat naar de mijnen. Hij vertrekt één keer per dag. Als je wilt gaan, is dit je kans. Ga!”

Ben draait zich om en kijkt me nog één keer aan met zijn ogen wijd open van de adrenaline. Hij verrast me door mijn hand vast te pakken en er een kus op te geven. Hij houdt mijn hand nog even vast en kijkt me betekenisvol aan, alsof dit de laatste keer is dat hij me ziet.

Hij draait zich om en rent door de terminal, richting de trein.

Logan kijkt me spotten aan en ik voel dat hij jaloers is.

Ik weet niet wat ik van de kus moet denken. Terwijl ik hem naar de trein zie rennen vraag ik me af of dit misschien de laatste keer is dat ik hem zie.

“Deze kant op!” snauwt Logan die een andere gang in rent.

Maar ik sta daar stokstijf en kijk hoe Ben weg rent.

Logan draait zich om, geërgerd en ongeduldig. “MOVE!” fluistert hij.

Ben rent door de hele open terminal van Penn Station, langs de sporen, en springt dan op de achterkant van de langzaam vertrekkende trein. Hij houdt zich stevig aan de metalen balken vast terwijl de trein in een zwarte tunnel verdwijnt. Hij heeft het gered.

“Ik ga!” zegt Logan, die zich omdraait en een andere gang in rent.

Ik focus weer en ren achter hem aan. Ik ren zo snel als mijn benen aan kunnen, maar Logan ligt al te ver voor en slaat weer af, uit het zicht. Mijn hart bonst en ik vraag me af of ik hem kwijt ben.

Ik ga weer een andere gang in en eindelijk zie ik hem weer. Hij staat tegen een muur, naast een glazen deur, op mij te wachten. Door de glazen deur kan ik naar buiten kijken. Eighth Avenue. De wereld is helemaal wit. Er is een stevige sneeuwstorm gaande.

Ik ren naar Logan en ga naast hem staan met mijn rug tegen de muur en ik heb moeite om op adem te komen.

“Zie je dat?” vraagt hij wijzend.

Ik staar in de richting en probeer door de sneeuw te turen.

“Aan de overkant van de straat,” zegt hij, “voor het oude postkantoor. Die bussen die daar geparkeerd staan.”

Ik zie drie grote bussen die zijn bedekt met sneeuw. Ze lijken op schoolbussen maar ze zijn aangepast met dikke balken aan iedere kant, net als gepantserde voertuigen. Twee zijn er geel en een is zwart. Tientallen meisjes die aan elkaar zijn geketend worden de bus in geladen. Mijn hart slaat over wanneer ik Bree een paar honderd meter verderop tussen de meisjes zie. Ze wordt in één van de gele bussen geladen.

“Daar is ze!” schreeuw ik. “Dat is Bree!”

“Geef het maar op,” zegt hij. “Kom met mij mee. Dan overleef je het ten minste.”

Maar ik heb een nieuw doel en ik kijk hem dood serieus aan.

“Het gaat niet om overleven,” antwoord ik. “Realiseer je dat niet?”

Logan kijkt in mijn ogen en ik kan zien dat hij weet dat niks me van gedachten kan veranderen.

“Ok, dan,” zegt hij. “Dit is het dan. Zodra we deze deur door gaan, ga ik richting het noorden, richting de boot. Je staat er alleen voor.”

Hij duwt iets zwaars in mijn hand. Een pistool. Ik ben verrast en dankbaar.

Ik sta op het punt gedag te zeggen, maar plotseling hoor ik een motor en zie ik zwarte rook uit de uitlaat van de bussen komen. Voor ik het weet beginnen alle drie de bussen te vertrekken in het dikke pak sneeuw.

“NEE!” schreeuw ik. Voordat ik er over nadenk, trap ik de deur open en ren ik naar buiten. Een vlag van ijskoude sneeuw en wind slaat me in mijn gezicht. Zo koud en nat dat ik naar adem snak.

Ik ren de verblindende sneeuwstorm in en de sneeuw komt tot mijn knieën. Ik ren en ren over de open witte vlakte richting de bussen. Richting Bree.

Ik ben te laat. Ze hebben minstens honderd meter voorsprong, en ze komen op gang in de sneeuw. Ik ren achter ze aan. Mijn been doet pijn en ik kan nauwelijks ademen en realiseer me dan dat Logan gelijk had. Dit is zinloos. Ik zie de bussen de bocht om gaan en verlies ze uit het oog. Ik kan het niet geloven, ik heb haar net gemist.

Ik kijk over mijn schouder en zie dat Logan weg is. Mijn hart verzakt. Hij is er al vandoor gegaan. Nu ben ik helemaal alleen.

Wanhopig probeer ik snel na te denken en met een idee te komen. I scan mijn omgeving en zie voor Penn Station een rij Humvees staan. Slavendrijvers zitten op de daken en motorkappen. Ze zitten allemaal ineengedoken in hun jas met hun rug naar me toe. Geen van hen kijkt in mijn richting. Ze kijken allemaal hoe de bussen vertrekken.

Ik heb een voertuig nodig. Dat is mijn enige kans om die bussen in te halen.

Ik ren hobbelend naar de Humvee aan het einde, de enige zonder slavendrijver op het dak. De motor van de Humvee draait en er komt rook uit de uitlaat. Een slavendrijver zit in de bestuurdersstoel zijn handen te warmen.

Ik sluip naar de bestuurdersportier en ruk deze open met het pistool in mijn hand.

De slavendrijver draagt geen masker en ik zie de schrik op zijn gezicht. Hij houdt zijn handen in de lucht omdat hij geschoten wil worden. Ik geef hem geen kans om te reageren en de andere te waarschuwen. Met mijn pistool in zijn gezicht grijp ik hem bij zijn shirt en trek ik hem uit de auto. Hij valt in de sneeuw.

Net als ik wil instappen krijg ik plotseling een harde klap van metaal tegen de zijkant van mijn hoofd. Door de klap val ik om in de sneeuw.

Een andere slavendrijver sloop op me af en sloeg met tegen de zijkant van mijn hoofd met zijn pistool. Ik voel aan mijn hoofd en voel bloed op mijn hand druppelen. Het doet verdomd veel pijn.

De slavendrijver staat over me heen gebogen, en richt zijn pistool op mijn gezicht. Hij grijnst smerig, spant de haan, en ik weet dat hij gaat vuren. Plotseling realiseer ik me dat ik op het punt sta te sterven.

Een schot klinkt en ik zet mezelf schrap.

V I E R E N T W I N T I G

Bloed spat op mijn gezicht, en ik voel de warmte ervan op mijn gezicht. Ik vraag me af of ik dood ben.

Ik doe langzaam mijn ogen open en zie wat er gebeurd is. Ik ben niet dood; er werd niet eens op me geschoten. De slavendrijver werd van achteren neergeschoten, in zijn achterhoofd, en zijn hersenen spatten over me heen. Iemand heeft hem neergeschoten. Iemand heeft me gered.

Logan staat achter hem met getrokken pistool waarvan de loop nog rookt. Ik kan het bijna niet geloven. Hij is voor mij teruggekomen.

Logan steekt zijn hand uit. Ik pak zijn hand. Zijn hand is groot en ruig, en hij trekt me in een keer overeind.

“STAP IN!” schreeuwt hij.

Ik ren naar de passagierszijde en spring in het voertuig. Logan springt in de bestuurdersstoel, slaat de deur dicht, en ik ben amper ingestapt, of hij geeft gas. De Humvee glibbert door de sneeuw terwijl we wegrijden.

De andere slavendrijvers schrikken op. Ze springen van hun voertuigen en gaan achter ons aan. Een van het gaat te voet achter ons aan. Logan richt zijn pistool uit het raam, en schiet hem in zijn hoofd. Hij is dood voordat hij op ons kan schieten. Een andere valt aan met zijn pistool op ons gericht. Ik richt uit het raam en schiet. Precies raak in zijn hoofd. Dood.

Ik richt op een andere maar wordt plotseling naar achter in de stoel gedrukt. De snelheid van de auto drukt me naar achteren. Logan geeft gas en we glijden alle kanten op in de sneeuw. We gaan de hoek om en we lopen snel in op de drie grote bussen. Ze rijden slechts een paar honderd meter voor ons.

Maar achter ons komen een half dozijn Humvees achter ons aan. Ze zullen ons snel inhalen. We zijn in de minderheid.

Logan schudt zijn hoofd. “Je kon niet gewoon met mij mee gaan, of wel?” zegt hij in ergernis, terwijl hij naar de vijfde versnelling schakelt en gas geeft. “Je bent nog koppiger dan ik.”

We rijden steeds sneller en volgen de bussen op34th Street, richting het oosten. We kruisen Seventh Avenue…dan Sixth…en vervolgens gaan de bussen scherp naar rechts via Fifth. Wij volgen slechts honderd meter achter hen.

I kijk in de achteruitkijkspiegel en zie dat de Humvees ons op de hielen zitten. Een van de slavendrijvers hangt uit het raam en richt zijn pistool. Voor ik het weet, ketsen de kogels af op ons voertuig. Ik schrik maar ben dankbaar dat het kogelvrij is.

Logan gaat plankgas, en de straten vliegen voorbij: 32nd street…31st…30th…. Ik kijk op en schrik van een enorme muur voor ons die Fifth Avenue blokkeert. De smalle, gewelfde doorgang in het midden is de enige weg naar binnen of naar buiten.

Een aantal bewakers openen de enorme metalen balken zodat de drie bussen kunnen passeren.

“We moeten stoppen!” schreeuwt Logan. “Voorbij die muren is het niemandsland! Het is te gevaarlijk!”

“NEE!” schreeuw ik terug. “Je kan niet stoppen! Ga! GA!”

Logan schudt zijn hoofd. Hij zweet. Maar toch blijft hij op koers.

De poort gat dicht. Maar Logan remt niet af.

“Hou je vast!” schreeuwt hij.

Onze Humvee ramt door de ijzeren poort en de klap is enorm. Ik zet mezelf schrap en denk niet dat we het gaan redden.

Maar gelukkig is de Humvee gebouwd als een tank. Ik kan het niet geloven maar de ijzeren poort breekt uit zijn voegen en vliegt door de lucht. Onze voorruit is gebroken en onze motorkap zwaar ingedeukt, maar gelukkig zijn wij ongedeerd. We halen de bussen bijna in. Nog maar vijftig meter.

Ik kijk in de spiegel en verwacht de andere Humvees achter ons te zien—maar ze zijn voor de doorgang allemaal op de rem gaan staan. Niemand durft ons te volgen. Ik snap er niks van—alsof ze bang zijn om naar deze kant van de muur te gaan.

“Wat doen ze?” vraag ik. “Ze stoppen! Ze volgens ons niet verder!”

Logan lijkt niet verrast—wat ik ook niet begrijp.

“Natuurlijk zijn ze gestopt.”

“Waarom?”

“We zijn aan de andere kant van de muur. Dit is de woestenij. Zo gek zijn ze niet.”

Ik kijk hem aan en begrijp er nog steeds niks van.

“Ze zijn bang,” zegt hij.

Ik begrijp het niet: hoe kan zo’n groep bewapende krijger in Humvees met machinegeweren op het dak nou bang zijn?

Ik kijk om me heen en ik ben plotseling meer waakzaam dan ooit tevoren. Er gaat een rilling over mijn rug. Wat kan er zo gevaarlijk zijn aan een plaats dat een peloton soldaten in Humvees er niet doorheen durft te rijden?

Terwijl ik naar voren leun om goed te kijken, ziek ik plotseling beweging. Ik kijk omhoog en zie de verminkte gezichten van Bioslachtoffers die ons vanuit alle leegstaande gebouwen aankijken. Ik zie er honderden.

Plotseling kruipen er ook tientallen Bioslachtoffers uit de grond. We rijden langs een verlaten metrostation waar vanuit er nog meer de trap op komen rennen, recht op ons af.

Mijn hart begint te razen als ik al deze mensen zie. Er zijn er honderden, vanuit elke richting. Ik ben in hun territorium. Ik ben de grens over gegaan naar een plaats waar ik niet hoor te zijn. Ik moet naar Bree toe en ons hier zo snel mogelijk vandaan krijgen.

Een van hen springt op en probeert me via mijn open raam vast te pakken. Ik ontwijk hem en sla hem in zijn gezicht met de kolf van mijn pistool. Hij valt en glijdt door de sneeuw.

De bussen slingeren onregelmatig voor ons en Logan volgt hun spoor. Het slingeren maakt me misselijk.

“Waarom slinger je zo?” vraag ik.

“Mijnen!” schreeuwt Logan terug. “Deze hele woestenij is bezaaid met landmijnen!”

Net op dat moment is er een kleine explosie op de weg voor ons, en een van de bussen voor ons kan net op het laatste moment uitwijken. Mijn hart verzakt. Hoeveel erger kan deze plek nog worden?

“Haal haar bus in!” schreeuw ik boven het gebrul van de motor uit.

Hij geeft plankgas en we komen dichterbij. We zij nu misschien nog maar zo’n 30 meter verwijderd, en ik probeer een plan te verzinnen. Terwijl we dichterbij komen, springt er plotseling een Crazy uit een mangat. Hij tilt een bazooka op zijn schouder en schiet.

De granaat vliegt door de lucht en raakt precies de zwarte bus. De bus wordt precies voor ons geraakt en we kunnen op het nippertje uitwijken.

De bus slipt en belandt op de zijkant, en vliegt vervolgens in brand. Ik denk aan alle meisjes aan boord en mijn hart verzakt. Nu zijn er nog maar twee bussen over. Ik dank god dat Bree in een van de gele bussen zit. Nu begint de tijd nog meer te dringen.

“SNEL!” schreeuw ik. “RIJ NAAR HAAR BUS!”

We rijden precies op het Flatiron gebouw af. Fifth Avenue eindigt in een kruising, en een van de gele bussen slaat linksaf, naar Broadway, terwijl de andere rechtsaf gaat op Fifth. Ik heb geen idee in welke bus Bree zit. Mijn hart bonst van angst. Ik moet kiezen.

“Welke?” schreeuwt Logan in paniek.

Ik aarzel.

“WELKE BUS?” schreeuwt hij weer.

We komen aan bij de kruising en ik moet een keuze maken. Ik denk hard na en probeer me te herinneren in welke bus ze stapte. Maar het heeft geen zin. Mijn geheugen is een waas en de twee bussen zien er hetzelfde uit. Ik moet maar gokken.

“Ga naar rechts!” schreeuw ik.

Op het laatste moment gaat hij naar rechts. Hij scheurt achter een van de bussen aan. Ik hoop dat ik de juiste heb gekozen.

Logan gaat vol gas en het lukt hem de bus in te halen. We rijden nu slechts een meter achter de bus. De zwarte ramen zijn vies en ik kan de gezichten in de bus niet goed zien. Ik zie wel vormen. Vormen van al die jonge, vast geketende meisjes. Ik hoop dat een van hen Bree is.

“En nu?” schreeuwt Logan.

Ik vraag me precies hetzelfde af.

“Ik kan ze niet van de weg drukken!” voegt Logan toe. “Dat overleeft ze misschien niet!”

Ik denk snel na om een plan te bedenken.

“Ga dichterbij rijden,” zeg ik. “Ga naast ze rijden!”

Hij gaar dichterbij rijden, bijna met de voorbumper tegen de bus. Ik til me aan het raam op uit mijn stoel en ga op de rand van de deur zitten. De wind is zo sterk, dat ik bijna omver wordt geblazen.

“Wat ga je doen!?” schreeuwt Logan bezorgd. Maar ik negeer het. Er is geen tijd om te twijfelen.

Sneeuw en wind blazen in mijn gezicht terwijl Logan precies naast de bus gaat rijden. Ik zet mezelf schrap en wacht op het goede moment. De achterkant van de bus is nu slechts een halve meter voor me, en er is een brede platte rand op de bumper. Ik bereid me voor terwijl mijn hart bonkt.

Ik maak de sprong.

Mijn schouder klapt tegen de zijkant van de bus wanneer ik op de rand land. Ik grijp meteen de dikke metalen balken. Het metaal bevriest mijn blote handen, maar ik houd goed vast. De grond raast onder me voorbij. Ik kan het bijna niet geloven. Ik heb het gered.

De bus gaat met 80 door de sneeuw en slingert heen en weer. Ik doe één arm stevig om de metalen balk en kan me maar nauwelijks vasthouden.

We rijden door een gat en ik verlies bijna mijn evenwicht. Een van mijn voeten glijdt weg en sleept door de sneeuw—het is mijn gewonde been, en ik schreeuw het uit van de pijn. Met veel moeite trek ik mezelf weer omhoog.

Ik wil de achterdeur openen, maar zie dat deze is vergrendeld met een hangslot en een ketting. Met trillende handen trek ik mijn pistool uit mijn riem. Ik zet me schrap en schiet.

Vonken vliegen in de rondte. Het hangslot breekt en de ketting valt op de grond.

Ik doe de deur open die met een enorme kracht open vliegt. I trek mezelf door de opening achterin de bus naar binnen.

Ik ben nu binnen. In het gangpad van de schoolbus. Ik haast me door de bus en kijk als een razende door de bus. Tientallen meisjes zijn aan elkaar geketend en aan de bus. Ze kijken me allemaal doodsbang aan. Ik kijk snel op elke rij, van links naar rechts, op zoek naar mijn zusje.

“BREE!” schreeuw ik wanhopig.

Wanneer de meisjes me in de gaten hebben en zich realiseren dat ik misschien hun weg naar vrijheid ben, beginnen ze hysterisch te huilen.

“HELP ME!” schreeuwt een van hen.

“ALSJEBLIEFT, HAAL ME HIER UIT!” schreeuwt een andere.

De bestuurder heeft me in de gaten; ik zie dat hij me via de achteruitkijkspiegel aankijkt. Hij slingert plotseling hard met de dus. Ik vlieg door de bus en klap met mijn hoofd tegen het metalen plafond.

Ik ben net weer in balans, als hij hard de andere kant op slingert.

Mijn hoofd bonkt, maar deze keer houd ik me stevig vast aan de stoelen en ga ik voorzichtig naar voren, rij voor rij. Ik kijk alle kanten op, op zoek naar Bree, en er zijn nog maar een paar rijen over.

“BREE!” schreeuw ik weer, en ik vraag me af waarom ze haar hoofd niet uitsteekt.

Ik kijk in volgende twee stoelen, dan de volgende twee, en de volgende…. Eindelijk kom ik aan bij de laatste rij en mijn hart verzakt.

Ze is nergens te bekennen.

Dit slaat in als een moker: ik koos de verkeerde bus.

Plotseling zie ik door het raam een beweging en ik hoor een explosie. Onze Humvee vliegt de lucht in als hij op een mijn rijdt. Hij landt op zijn zij en glijdt door de sneeuw. Dan stopt hij.

Ik schrik me rot. Logan zal wel dood zijn.

Altersbeschränkung:
16+
Veröffentlichungsdatum auf Litres:
10 Oktober 2019
Umfang:
292 S. 4 Illustrationen
ISBN:
9781632914309
Download-Format:
epub, fb2, fb3, ios.epub, mobi, pdf, txt, zip
Erste Buch in der Serie "Overlevingstrilogie"
Alle Bücher der Serie