Alleen de voorbestemde

Text
0
Kritiken
Leseprobe
Als gelesen kennzeichnen
Wie Sie das Buch nach dem Kauf lesen
Schriftart:Kleiner AaGrößer Aa

HOOFDSTUK VIER

Raymond stond samen met zijn broers op een kruispunt aan de rand van het hertogdom. Hij wist dat hij verder moest, maar tegelijkertijd wilde hij nog niet dat ze uit elkaar gingen. Spoedig zouden hij, Lofen en Garet op weg moeten gaan om de dingen te doen die Royce nodig had; die ze allemáál nodig hadden.

“Nerveus?” vroeg hij de anderen.

“Natuurlijk niet,” zei Lofen met merkbare bravoure. Lofen was altijd klaar om te vechten. Dat zou wellicht in zijn voordeel zijn als hij op zoek ging naar de Picti, maar toch betrapte Raymond zichzelf op de gedachte dat het beter zou zijn als hij meer had dan een routekaart en een algemeen idee.

“Ik zal doen wat nodig is,” zei Garet, die duidelijk probeerde net zo dapper te lijken als zijn broers. Raymond wilde hem vertellen dat hij wíst dat Garet dapper was—tijdens hun gevangenschap in Altfors kerker had hij gezien hoe sterk zijn broers waren. “Ik zal de vlaggendragers halen.”

“En ik zal degenen halen die zullen helpen,” zei Moira, wiens paard naast dat van Garet stond. Raymond wist niet wat hij van haar moest denken. Het feit dat ze van adel was zou helpen om de adel aan hun kant te krijgen. Bovendien had ze zelf aangeboden om te helpen. Maar Raymond zag hoe Garet naar haar keek en hij wíst gewoon dat het gecompliceerd zou worden.

“Doe voorzichtig,” zei Raymond tegen zijn jongste broer. Toen richtte hij zijn aandacht op Moira. Hij kon niet ontkennen dat ze mooi was en hij kon het haar niet kwalijk nemen dat ze door de adel was meegenomen. Toch was er iets aan de manier waarop ze haar hulp had aangeboden dat hem een ongemakkelijk gevoel gaf. “Zorg dat híj voorzichtig doet.”

“Ik ben geen klein kind,” zei Garet. “Ik ben een man en ik pak dit aan als een man.”

“Zolang je de mensen die we nodig hebben maar hierheen haalt,” zei Raymond.

“Ik heb de makkelijkste taak,” benadrukte Garet. “Jij bent degene die mensen moet overtuigen om in opstand te komen.”

Raymond knikte. “Dat doen ze wel. Ze doen het voor Royce.”

Hij had gezien hoe Royce in staat was mensen te overtuigen om harder te vechten en hoe zijn broer de meest gevaarlijke tegenstanders had verslagen. Hij had meesterlijke vechters als heer Alistair verslagen en de troepen van graaf Undine bij elkaar gekregen. Het volk zou uit naam van Royce in opstand komen.

“Dan denk ik dat onze wegen hier scheiden,” zei Lofen. Er zat weinig emotie in zijn stem, maar Raymond wist dat Lofen veel meer voelde dan hij liet blijken. Raymond hoopte alleen maar dat zijn broer bij de Picti wel wat emotie zou laten zien. Hij hoopte ook dat hem niets zou overkomen. Ze hadden tenslotte allemaal gezien waar de wilden toe in staat waren, daar bij de levensrots.

“Niet voor lang, hoop ik,” zei Raymond. “Vergeet niet—”

“Verzamelen bij het kasteel van graaf Undine, niet bij de oude hertog,” zei Lofen. “Aye, ik weet het. Je hebt het onderweg al vaak genoeg gezegd.”

“Ik wilde zeggen, niet vergeten dat ik van jullie hou, broers,” zei Raymond. “Ondanks het feit dat je een idioot bent, Lofen, en Garet nog te nat achter de oren is.”

“We gedragen ons in elk geval niet als een moederkip die overal doorheen kakelt,” kaatste Garet terug. Hij liet zijn paard keren en dreef het dier aan. “Ik zie je snel, broer, met een leger!”

“Ik let wel op hem,” zei Moira, die haar eigen paard liet keren om achter Garet aan te rijden.

“Graag,” riep Raymond haar na.

“Je bent hard voor haar,” zei Lofen terwijl de twee wegreden.

“Het is meer dat ik bang ben dat Garet haar niet aan kan,” zei Raymond.

Hij zag zijn broer zijn schouders ophalen. “Hij krijgt tenminste een mooie vrouw met zich mee die de mensen kent die hij moet zoeken. Waarom kon die Neave niet met mij mee…”

Raymond moest lachen. “Denk je dat ze geïnteresseerd zou zijn in jou? Je hebt haar gezien met Matilde. Trouwens, de Picti zullen niet moeilijk te vinden zijn. Loop gewoon door de wildernis tot een van hen op je schiet.”

Lofen slikte. “Je maakt een grapje, maar je praat wel anders als ik met pijlen in mijn lijf terugkeer. Toch doe ik het. Ik neem mijn eigen leger mee terug. Eens zien of de adel het kan opnemen tegen de wilden.”

Hij liet zijn paard keren en reed in de richting van het gebied van de Picti. Raymond bleef alleen op het kruispunt achter. Het voelde alsof hij van hun drieën de makkelijkste taak had: de reeds ontevreden mensen in het koninkrijk overtuigen om zich bij hen aan te sluiten. Na zoveel jaren van misbruik door de adel onder koning Carris zouden ze zeker naar hem luisteren.

En toch, terwijl hij zijn paard richting een van de dorpen stuurde en het dier tot galop aanspoorde, wenste Raymond dat zijn broers bij hem waren.

***

Het eerste dorp was zo klein dat het waarschijnlijk niet eens op de meeste kaarten stond. Het heette Byesby en het bestond slechts uit een paar huizen. Het was nauwelijks meer dan een veredelde boerenhoeve; er was niet eens een herberg. Het voordeel daarvan was dat er in elk geval geen wachters in de buurt waren om Raymond tegen te houden op zijn missie.

Hij reed naar het hart van het dorp, dat gemarkeerd leek te zijn door een lage houten paal voor berichten, naast een bron die duidelijk al een tijdje buiten gebruik was. Er waren een paar mensen op straat bezig en er kwamen er meer naar buiten terwijl Raymond daar op zijn paard zat. Er kwamen hier waarschijnlijk niet vaak mensen in wapenrusting langs. Misschien dachten ze zelfs dat hij gestuurd was door de edelman die zichzelf de eigenaar van deze plek noemde.

“Luister naar me,” riep Raymond vanaf de rug van zijn paard. “Kom allemaal bij me!”

Langzaam kwamen de mensen naar voren. Raymond had wel meer mensen bij elkaar gezien in gevechten, maar terwijl ze zich om hem heen verzamelden besefte hij dat hij nog nooit zoveel mensen tegelijk had aangesproken. Op dat moment voelde zijn mond kurkdroog en zijn handen waren klam.

“Wie ben jij?” wilde een man weten. Hij leek potig genoeg om een smid te zijn. “We hebben hier geen tijd voor plunderaars en bandieten.”

Hij hief een hamer, alsof hij wilde benadrukken dat ze niet weerloos waren.

“Dan is het maar goed dat ik geen van beide ben!” riep Raymond naar de man. “Ik ben hier om jullie te hélpen.”

“Tenzij je wilt helpen met oogsten, zie ik niet in hoe jij ons zou kunnen helpen,” zei een andere man.

Een van de oudere vrouwen bekeek Raymond van top tot teen. “Ik kan wel wat manieren bedenken.”

Alleen al de manier waarop ze het zei was voldoende om Raymond te doen blozen. Hij vocht ertegen en dat voelde net zo moeilijk als een zwaardgevecht.

“Hebben jullie gehoord dat de oude hertog en zijn zoon Altfor zijn afgezet?” riep Raymond.

“Wat hebben wij daarmee te maken?” riep de smid terug. Afgaande op de manier waarop de mensen knikten als de man sprak, kreeg Raymond het gevoel dat hij hier degene was waar ze naar luisterden. “Dit is het gebied van heer Harrish.”

“Heer Harrish, die van jullie neemt zoals de rest van de adel dat doet,” zei Raymond. Hij wist dat er ook betere, vriendelijke edelen waren zoals graaf Undine. Maar deze machthebber was niet een van hen. “Hoe vaak moeten zij jullie dorpen binnenrijden om van jullie te stelen, totdat het genoeg is en jullie er iets aan doen?”

“We zouden behoorlijk dom zijn als we dat deden,” riep de smid terug. “Hij heeft soldaten.”

“En wij hebben een leger!” riep Raymond terug. “Jullie hebben vernomen dat de oude hertog is afgezet? Nou, wij waren het die daar achter zaten, in naam van de rechtmatige koning, Royce!”

In zijn verbeelding liet hij zijn stem door het hele dorpje schallen. In werkelijkheid zag Raymond dat een aantal mensen achteraan hun best moesten doen om hem te verstaan.

“Jij bent Royce?” riep de smid terug. “Jij bent degene die claimt de zoon van de voormalige koning te zijn?”

“Nee, nee,” legde Raymond snel uit. “Ik ben zijn broer.”

“Dus jíj bent ook de zoon van de oude koning?” wilde de smid weten.

“Nee, dat ben ik niet,” zei Raymond. “Ik ben de zoon van een dorpeling, maar Royce is…”

“Nou, wat is het nu?” vroeg de oude vrouw die hem voor schut had gezet. “Als die Royce jouw broer is, dan kan hij niet de zoon van de voormalige koning zijn. Dat is logisch.”

“Nee, u begrijpt het verkeerd,” zei Raymond. “Alstublieft, luister naar me. Geef me een kans om het allemaal uit te leggen en—”

“En wat?” zei de smid. “Dan vertel je ons dat die Royce het waard is om te volgen? Dat we erop uit moeten gaan om in andermans oorlog te sterven?”

“Ja!” zei Raymond. Toen drong het tot hem door hoe dat moest klinken. “Nee, ik bedoel… het is níét andermans oorlog. Het is de oorlog van ons allemaal.”

De smid leek niet bepaald overtuigd. Hij beende naar de bron toe en leunde ertegenaan. Hij maakte nu niet langer deel uit van het publiek, maar sprak de rest aan.

“Is dat echt zo?” zei hij terwijl hij naar de anderen keek. “Jullie kennen mij en ik ken jullie. Wij weten allemaal hoe de adel vecht. Ze komen om ons mee te nemen, om in hun legers te vechten en ze beloven ons van alles, maar uiteindelijk zijn wij degenen die sterven, terwijl zij gewoon blijven doen wat ze willen.”

“Royce is anders!” drong Raymond aan.

“Waarom is hij anders?” kaatste de smid terug.

“Omdat hij een van ons is,” zei Raymond. “Hij is opgegroeid in een dorp. Hij weet hoe het is. Hij gééft om ons.”

De smid sneerde naar hem. “Als hij zoveel om ons geeft, waar is hij dan? Waarom is hij niet hier, in plaats van de man die beweert zijn broer te zijn?”

 

Raymond wist toen dat het geen zin had om te blijven aandringen. De mensen hier zouden niet naar hem luisteren, wat hij ook zei. Ze hadden te veel beloftes gehoord in hun leven, in de dagen voordat koning Carris zijn edelen had verboden om met elkaar te vechten. Alleen de gedachte dat Royce echt iets om hen gaf zou genoeg moeten zijn om mensen te overtuigen. De smid had gelijk: ze hadden geen reden om dat te geloven als hij niet eens hier was.

Raymond liet zijn paard keren en reed het dorp uit met zoveel waardigheid als hij kon opbrengen. Dat was niet veel.

Hij reed over het pad in de richting van het volgende dorp. Terwijl het begon te regenen, probeerde hij na te denken.

Hij hield van zijn broer, maar hij wenste ook dat Royce niet de drang had gevoeld om zijn vader te zoeken. Vanuit een objectief oogpunt kon Raymond wel begrijpen dat het vinden van de oude koning hen zou kunnen helpen. Maar uiteindelijk was Royce degene die de mensen zouden volgen. Royce was degene die ze moesten zien om in opstand te komen. Raymond wist niet of hij in staat zou zijn een leger bij elkaar te krijgen voor zijn broer zolang hij weg was.

Dat betekende dat wanneer koning Carris terugsloeg, de troepen van graaf Undine het in hun eentje tegen het volledige koninklijke leger moesten opnemen. Raymond wist niet hoe groot dat leger zou zijn, maar aangezien het werd samengesteld uit troepen van elke heer in het land… zouden ze geen schijn van kans hebben.

Als Royce hier nu maar kon zijn. Raymond twijfelde er niet aan dat hij in staat zou zijn om het leger bij elkaar te krijgen dat ze nodig hadden. Maar nu kon hij alleen maar hopen dat Lofen en Garet meer geluk hadden.

“We kunnen niet op geluk rekenen,” zei Raymond tegen zichzelf. “Niet wanneer de levens van zoveel mensen op het spel staan.”

Hij had met eigen ogen gezien wat de adel deed met degenen die hen in de weg stonden. Er waren de kooien, de martelingen op de levenssteen en erger. In het beste geval zou elk dorp verwoest worden en dat gaf de overgeblevenen alleen maar meer redenen om zich niet aan te sluiten bij de opstand.

Raymond zuchtte. Dit was een onmogelijke opgave; ze hadden Royce nodig, maar hij zou wegblijven zolang hij nog op zoek was naar zijn vader. Tenzij…

“Nee, dat werkt niet,” zei Raymond tegen zichzelf.

Maar misschien kon het wel werken. Het was niet alsof ook maar iemand hier wist hoe Royce eruitzag. Ze hadden misschien van hem gehoord, wisten misschien zelfs hoe hij er ongeveer uitzag, maar iedereen wist dat verhalen overdreven werden.

“Dit is een stom idee,” zei Raymond.

Het probleem was dat dit het enige idee was dat hij nu kon bedenken. Ja, het zou gevaarlijk zijn, want Royce werd gezocht. Ja, het zou later problemen op kunnen leveren: mensen zouden zich verraden voelen als ze erachter kwamen, sommigen zouden zelfs deserteren. Maar de meesten niet. De meesten zouden zich teveel verbonden voelen met het doel zodra ze deel uitmaakten van het leger, of ze zouden het te druk hebben met vechten om erover na te denken.

“Misschien zíén ze Royce niet eens van dichtbij,” mijmerde Raymond.

Hij besefte dat hij een beslissing had genomen zonder dat hij het doorhad en vervolgde zijn weg richting het volgende dorp. Hij koos een dorp dat wat verder weg lag, want hij wilde niet dat er verhalen uit Byesby rond zouden gaan. Dat zou zijn plan kunnen verpesten. Dít dorp was groter, met een herberg en een grote schuur die dienst deed als dorpswinkel. De aanblik van een man die het dorp in reed was hier geen reden voor de mensen om naar buiten te komen. Zodoende bleef Raymond op het dorpsplein op zijn paard zitten, roepend totdat de inwoners naar hem toe kwamen.

“Iedereen, luister. Luister naar me! Ik heb nieuws!”

Hij wachtte tot mensen zich om hem heen verzameld hadden alvorens hij zijn verhaal begon.

“Er komt oorlog!” zei hij. “Jullie hebben de verhalen gehoord: dat de zoon van de ware koning terug is gekomen. Hij heeft hertog die zijn eigen mensen onderdrukte verslagen! Nou, het is waar, en ik weet wat jullie denken. Jullie denken dat dit slechts de zoveelste adellijke ruzie is, iets waar jullie niets mee te maken hebben. Maar ik ben hier om jullie te vertellen dat het jullie wél aangaat. Dat dít iets anders is.”

“Oh, en waarom dan wel?” wilde een man achterin het groeiende publiek weten. Raymond kreeg het gevoel dat de spanning zich op dezelfde manier opbouwde als voorheen.

“Omdat dit een kans is om daadwerkelijk iets te veranderen. Omdat dit géén adellijke ruzie is, maar een kans om een wereld te creëren waarin we niet door een aantal elitaire mensen onderdrukt worden. Omdat dit een gevecht is waar de betrokkenen daadwerkelijk iets géven om mensen zoals u, mensen zoals wij allemaal.”

“Is dat zo?” vroeg de man. “Vertel dan eens, vreemdeling, wie ben jij dat je zoveel over de situatie weet?”

Raymond haalde diep adem. Hij wist dat dit het moment was waarop hij het moest doen of niet. En als hij het deed, kon hij het niet meer ongedaan maken.

“Kom op,” drong de man aan. “Wie ben jij om te zeggen dat een of andere edelman daadwerkelijk iets geeft om mensen zoals wij?”

“Het is simpel,” zei Raymond, en deze keer kon iedereen in het dorp hem horen. “Mijn naam is Royce en ik ben de zoon van Koning Philip, de ware en rechtmatige koning van dit land!”

HOOFDSTUK VIJF

Royce liep door een bos waar de bomen zich in elkaar verstrengelden tot hij het pad niet eens meer kon onderscheiden. Hij was verdwaald en op de een of andere manier wist hij dat dit een plek was waar verdwaald zijn gelijk stond aan sterven.

Hij liep door, niet wetend wat hij anders moest doen. De bomen leken steeds dichterbij te komen en hun takken sloegen in een onzichtbare wind tegen hem aan. Ze klauwden naar zijn huid. Nu raakte hij verstrikt in bramenstruiken die hem tegenhielden. Het kostte hem al zijn kracht om door te blijven gaan.

Maar waarom zou hij door blijven gaan? Hij wist niet waar hij was. Dus waarom zou hij door blijven lopen door de duisternis en onzekerheid van het bos? Hij begon vermoeid te raken. Dus waarom zou hij niet op een boomstam gaan zitten en wachten tot hij weer op adem was en—

“Nu stoppen betekent sterven, mijn zoon.” De stem kwam ergens tussen de bomen vandaan. Hoewel hij hem alleen nog maar in zijn dromen had gehoord, wist Royce onmiddellijk dat het de stem van zijn vader was. Hij liep in de richting van het geluid.

“Vader, waar ben je?” riep hij.

Het pad was hier nog onbegaanbaarder dan eerst. Royce werd geconfronteerd met omgevallen bomen en het leek steeds moeilijker om eroverheen te komen. Er staken rotsen uit de grond en Royce moest nu zowel klimmen als rennen. De route die voor hem lag was bijna niet meer te onderscheiden en Royce voelde de wanhoop van onwetendheid op zijn schouders rusten.

Op dat moment zag hij het witte hert staan. Het dier stond daar en keek hem verwachtingsvol aan. Met dezelfde vreemde zekerheid die hij eerder had gevoeld, wíst Royce dat dit dier er was om hem de weg te wijzen. Hij draaide zich om en rende achter hem aan.

Het witte hert was snel en Royce moest alles uit de kast trekken om hem bij te houden. Het voelde alsof zijn longen zouden exploderen van de inspanning en zijn ledematen in brand stonden. Toch bleef hij rennen terwijl de boomtakken in zijn gezicht sloegen. Het hert rende een open plek op en werd vervangen door een figuur in harnas, omgeven door wit licht.

“Vader,” hijgde Royce. Hij had het gevoel alsof hij geen adem meer kon halen.

Zijn vader knikte en glimlachte. Toen wees hij naar boven. “Je moet nu gaan, Royce. Zwem, zwem naar het licht.”

Royce keek op en zag een licht boven zich. Terwijl hij deed wat zijn vader zei kwam het licht steeds dichterbij…

***

Royce kwam snakkend naar adem bij bewustzijn en kreeg net zoveel water binnen als lucht. Hij spuugde het zeewater uit en wilde rechtop gaan zitten, maar werd door voorzichtige handen tegengehouden. Royce verzette zich even voor het tot hem doordrong dat het Mark was, die het water uit Royce’ maag pompte.

“Voorzichtig,” zei zijn vriend. “Je laat het vlot kapseizen.”

Het ‘vlot’ in kwestie was niets meer dan een deel van de scheepsmast die in de chaos was afgebroken en verstrikt was geraakt in een hoop drijfhout. Dit vormde een soort tijdelijk drijvend platform dat deinde op de golven.

Bolis, Neave en Matilde zaten op hun knieën op het provisorische vlot, met Gwylim aan de rand. Ember vloog boven hen. Matilde had een wond in haar zij, veroorzaakt door een mes of een scherp stuk hout. Bloed droop in het water terwijl Neave al mopperend een verband aanlegde met stukken zeildoek. Sir Bolis probeerde haastig een harpoen te fabriceren van een metalen fitting en een stuk hout. Zijn eigen harnas en wapens waren nergens te bekennen.

Royce keek snel naar beneden en zag dat het kristallen zwaard nog steeds aan zijn zij hing. Hij droeg ook nog steeds het harnas uit de toren van graaf Undine.

“Ik weet niet hoe het je gelukt is om daarin te zwemmen,” zei Mark, “maar dat is wat je hebt gedaan. Je kwam als een kurk boven water en ik heb je eruit getrokken.”

“Dank je,” zei Royce, die zijn hand uitstrekte naar zijn vriend.

Mark pakte hem stevig vast. “Na alle keren dat jij mij hebt gered hoef je me echt niet te bedanken. Ik ben gewoon blij dat je nog leeft.”

“Nog wel,” zei Bolis vanaf de boeg van hun provisorische vlot. “We zijn nog steeds in gevaar.”

Royce keek om zich heen en probeerde zich te oriënteren. Hij zag dat ze weer terug de zee op waren gedreven; de Zeven Eilanden waren nu wederom stipjes aan de horizon. De zee was onrustig, alsof er een storm op komst was. Hun vlot kreunde onder de belasting.

“Vergeet die speer,” zei Royce. “We moeten het vlot verstevigen.”

“Jij hebt het beest niet gezien dat iedereen verzwolgen heeft,” zei Bolis. “Het moet elke zeeman op het schip gedood hebben. Ik wil het niet ongewapend tegen die zee-wyrm opnemen.”

“En wil je dat doen vanuit het water, als het vlot uit elkaar valt of zinkt?” kaatste Royce terug. Hij had het beest waar Bolis het over had wel gezien en hij wist dat het een gevaar was, maar op dat moment konden ze net zo goed gedood worden door de zee zelf.

Royce wees naar de touwen die aan de mast waren vastgebonden. “Iedereen, pak de touwen die nog niet ergens aan vast zitten en gebruik ze om het vlot bij elkaar te vinden. Dat heeft nu prioriteit. Daarna kunnen we naar land peddelen. De wapens komen later wel.”

“Jij hebt makkelijk praten,” zei Bolis, maar toch deed hij wat Royce zei. Neave en Mark ook. Toen Matilde aanstalten wilde maken om te helpen zakte ze in elkaar, haar gezicht vertrokken van de pijn.

“Het lukt wel,” zei Royce tegen haar. “Hoe erg is het?”

“Ik ga er niet dood aan,” zei Matilde. “Tenminste… ik denk van niet.”

“Waarom mag zij daar blijven zitten en uitrusten?” vroeg Bolis.

Neave stond meteen voor hem, een dolk in haar hand. “Geef me één reden waarom ik niet je ingewanden eruit zou snijden en je aan de vissen zou voeren, indringer.”

Royce wilde tussenbeide komen, maar Gwylim was hem voor. De bhargir wurmde zijn logge lijf tussen hen in om hen uiteen te drijven.

“We kunnen nu niet vechten,” zei Royce. “We moeten samenwerken, anders verdrinken we.”

De twee gromden gefrustreerd maar gingen weer aan het werk. Al snel voelde het vlot een stuk stabieler dan eerst. Vanaf waar ze zat was Matilde al bezig om een plank aan een langer stuk hout te bevestigden, waardoor ze een soort roeispaan creëerde. Royce ging naar haar toe om te helpen en al snel hadden ze ieder een roeispaan.

“Welke kant op?” vroeg Bolis. Royce wees. Er was maar één kant die ze op konden op een vlot als dit.

“Terug naar de eilanden,” zei hij.

“En het beest,” merkte Mark op.

“Misschien hebben we geluk en kunnen we erlangs glippen,” zei Royce.

“Misschien zit hij vol,” zei Neave met een blik die zei dat ze hoopte dat iedereen op het schip verslonden was.

Royce wist niet of dat waarschijnlijk was, maar er leek geen andere optie te zijn; ze moesten proberen om terug naar de eilanden te komen.

“Samen roeien,” zei hij. “Klaar?”

Ze peddelden in de richting van de eilanden. Iedereen hielp mee, zelfs Matilde. Desondanks was het hard werken, want hun roeispanen waren niet bepaald geschikt voor deze klus en de golven leken vastberaden te zijn om hen de open zee op te duwen. Royce wist dat hij dat niet kon laten gebeuren. Op zee zouden ze zinken, sterven van de dorst, of ten prooi vallen aan een ander wezen uit de dieptes. Hun enige hoop lag op het land.

 

“Harder roeien,” riep Royce in een poging hen aan te moedigen. “We gaan vooruit.”

Dat gingen ze inderdaad, maar het ging langzaam. Door Embers ogen gezien waren ze niets meer dan een klein stipje op de uitgestrekte oceaan. Dat stipje bewoog zich in de richting van de eilanden, maar nauwelijks sneller dan het geval zou zijn geweest als ze met het tij mee waren gevoerd. Toch kwamen ze dichterbij en al snel voeren ze weer door de mist, tussen de rotsen door.

“We zijn er bijna,” zei Mark. Zijn vriend klonk hoopvol bij dat vooruitzicht. Terwijl hij door Embers ogen op hen neerkeek, zag Royce het puntige doolhof van rotsen rondom de eilanden, het wervelende getij dat bijna vastberaden leek om elk schip dat in de buurt kwam met zich mee te sleuren.

Het dichtstbijzijnde eiland had een strand, maar dat werd omringd door rotsen en riffen, met een getij dat veel te snel leek te gaan. Terwijl hij alles bekeek dacht Royce dat het misschien beter was om naar een van de andere eilanden door te roeien, om het eerste ondanks hun gevaarlijke situatie te vermijden.

Toen begon Gwylim te huilen, een lang, laag en waarschuwend gehuil. Het geluid was reden genoeg voor Royce om Ember naar het vlot terug te roepen en gebruik te maken van haar zicht. Van boven af gezien zag Royce de schaduw in het water die op volle snelheid op hen af kwam…

“Het beest!” riep hij. Hij was net op tijd terug in zichzelf om te zien hoe het beest uit het water oprees, zijn lijf kronkelend als een paling, met vinnen als messen en tanden die glommen in de zon.

Het beest dook vlakbij het vlot weer onder en ze werden overspoeld door een vloedgolf die het kleine vlot bijna liet kapseizen. Een deel van Royce dacht dat dat de bedoeling van het wezen was; misschien was het slim genoeg om te weten dat mensen makkelijker te eten waren als ze in het water lagen.

Omdat hij niet wist wat hij anders moest doen trok hij het kristallen zwaard.

Het beest kwam weer uit het water omhoog en Royce haalde uit, maar het zwaard schampte het alleen maar. Het ding keek op hem neer, alsof het probeerde uit te vogelen wat dat ding was dat hem pijn had gedaan. Het haalde met knarsende tanden uit naar Royce en Royce sprong zo ver mogelijk achteruit terwijl hij uithaalde met het zwaard. Toen was Gwylim bij hem, die het beest al bijtend besprong.

Het beest haalde weer uit en Royce draaide weg. Hij voelde de kracht van de vinnen tegen zijn harnas aan slaan. Had hij het harnas niet aangehad, dan zou het beest hem in tweeën gehakt hebben. De lucht werd nu uit zijn longen geperst en hij zakte even door zijn knieën.

Het beest viel weer aan en deze keer wist Royce dat hij de aanval met geen mogelijkheid zou kunnen ontwijken.

Toen was Bolis daar, bewapend met zijn geïmproviseerde speer. Hij gebruikte het ding als een harpoen en mikte op de kop van het beest. Hij raakte de zee-wyrm in een van zijn enorme ogen. Het gekrijs van het beest galmde over het water terwijl het tegen Bolis op klapte en hem van het vlot sloeg.

Tot Royce’ verbazing gooide Neave zichzelf plat, greep Bolis vast en trok hem terug naar het vlot. Hij zag ook Mark naar voren rennen. Ze konden de bloedende ridder op het nippertje uit het water trekken, voordat de grote kaken van het beest uit het water rezen. Royce liep erheen, haalde uit met het kristallen zwaard. Weer vloeide er bloed.

Het was niet genoeg; de zee-wyrm was simpelweg te groot om met een paar slagen te doden, al waren ze dan afkomstig van een kristallen zwaard. Het beest dook weer onder. Nu zag Royce het wegzwemmen. Zijn staart creëerde de ene golf na de andere.

“Hij vlucht,” zei Bolis, die naar de wonden op zijn borst greep.

Royce schudde zijn hoofd. “Zo makkelijk geeft hij het niet op.”

“Maar hij zwemt weg,” hield de ridder vol. “We hebben hem verwond en nu gaat hij op zoek naar een makkelijkere prooi.”

Royce schudde zijn hoofd. “Er is geen andere prooi in de buurt en zó goed hebben we hem niet verwond. Hij vlucht niet; hij herpakt zichzelf om het nog een keer te proberen.”

En zowaar, Royce zag het beest keren. De vinnen kwamen weer op hen af.

“Roeien!” zei Royce. “Roeien is onze enige kans!”

Hij stak het kristallen zwaard in de schede, greep een roeispaan en begon naar de kust van het eerste eiland te peddelen. Het kon hem nu niet meer schelen of ze door de getijdenstroom zouden worden meegesleurd. De anderen leken nu ook door te hebben wat er gaande was en ze peddelden voor hun levens, ongeacht hun verwondingen.

Royce voelde het moment waarop hun vlot werd meegevoerd door de stroming en ze richting het strand werden getrokken. Achter hen kwam de kop van de zee-wyrm weer boven water. Het beest opende zijn kaken, klaar om hen te verzwelgen.

Hij keek door Embers ogen op hen neer en zag een rotswand voor hen, zichtbaar van bovenaf maar vanaf het vlot niet zichtbaar door de golven. Royce wees.

“Naar rechts!”

Iedereen roeide en ze stuurden het vlot naar rechts terwijl ze door de stroming voorwaarts werden getrokken. Ze konden de rotsen nog maar net vermijden. Royce wierp een blik achterom en zag dat de zee-wyrm even vast kwam te zitten tussen de rotsen, alvorens het zich los wist te wrikken en weer onderdook.

Inmiddels was Royce alweer op zoek naar de volgende rotsen. Ze waren nu dicht bij het eiland en de stroming trok hen steeds harder voort. Ze konden alleen nog maar hun best doen om de rotsen te ontwijken.

“Links!” riep Royce uit.

Ze staken hun roeispanen in het water en slaagden erin om nog een aantal rotsen te ontwijken, maar nu lag er een rif voor hen en Royce zag dat ze er niet omheen konden.

“Hou je vast!” riep hij naar de anderen. Ze grepen het vlot vast op het moment dat het de rotsen onder de oppervlakte raakte. Royce voelde hoe hij naar voren werd geslingerd. Voor de tweede keer belandde hij in het water en hij vocht om boven te blijven.

Mark had gelijk gehad over het harnas—het was onmogelijk om erin te zwemmen, maar in gewone kleren kon het niet veel beter geweest zijn. Hij zwom naar de oppervlakte en kwam boven terwijl hij door de stroming werd meegesleurd.

De zee drukte hem met een verpletterende kracht het strand op en liet hem daar achter, kreunend van de pijn. Toen hij opkeek zag hij de anderen ook op het strand liggen. Bolis en Matilde bloedend, Neave en Mark onder de blauwe plekken. Zelfs Gwylim leek gehavend, ondanks de snelheid waarmee Royce hem had zien genezen.

“We leven nog,” zei Mark. Royce kon de verbazing in zijn stem horen. Hij deelde die verbazing, maar voelde ook blijdschap bij de gedachte dat zijn vrienden in veiligheid waren.

Nee, niet helemaal.

Ze leefden nog, dat was waar. Maar terwijl hij over het water uitkeek zag Royce dat hun vlot al in stukken was gebroken en door de golven werd meegevoerd. Ze konden nu niet meer weg, of zelfs maar oversteken naar een van de andere eilanden.

Ze hadden de Zeven Eilanden bereikt, maar nu leek het erop dat ze er nooit meer weg zouden komen.

Sie haben die kostenlose Leseprobe beendet. Möchten Sie mehr lesen?