Alleen de voorbestemde

Text
0
Kritiken
Leseprobe
Als gelesen kennzeichnen
Wie Sie das Buch nach dem Kauf lesen
Schriftart:Kleiner AaGrößer Aa

HOOFDSTUK TWEE

Genevieve wankelde in een waas weg van de stad, nauwelijks in staat om te bevatten wat er bij Altfors kasteel was gebeurd. Ze was er hoopvol heen gegaan, maar nu had ze het gevoel dat er niets meer in haar zat. Ze had gedacht dat nu de troepen van de hertog verslagen waren en Royce had gewonnen, ze misschien naar hem toe kon gaan, dat ze bij hem kon zijn.

Maar ze dacht weer terug aan de aanblik van de ring om de vinger van Olivia, die betekende dat ze verloofd was met de man van wie ze hield.

Genevieve struikelde toen haar voet ergens achter bleef haken. Pijn schoot door haar enkel. Ze strompelde verder, want wat moest ze anders? Het was niet zo dat er iemand op de hei was die haar kon helpen.

“Ik had naar de heks moeten luisteren,” zei ze tegen zichzelf terwijl ze liep. De vrouw, Lori, had getracht haar te waarschuwen dat ze niets dan ellende zou aantreffen als ze naar het kasteel ging. Ze had Genevieve twee wegen laten zien en haar beloofd dat de weg die niet naar Royce leidde de weg zou zijn die haar gelukkig zou maken. Genevieve had haar niet geloofd, maar nu… nu voelde het alsof haar hart brak.

Een deel van haar vroeg zich af of het misschien nog steeds mogelijk was om in de richting van die tweede weg te lopen, maar zodra die gedachte in haar opkwam wist Genevieve dat die kans verkeken was. Het was niet alleen dat ze nu niet op dezelfde plek stond. Het was het feit dat ze had gezien wat er met Royce was gebeurd en ze nooit gelukkig kon worden met iemand anders.

“Ik moet naar Fallsport,” zei Genevieve. Ze hoopte dat deze route haar naar de kust zou leiden. Uiteindelijk zou ze er wel komen en er zou een boot zijn die haar zou brengen naar waar ze heen moest.

Sheila zou inmiddels al in Fallsport zijn. Genevieve kon naar haar toe gaan en samen zouden ze wel een manier vinden om het beste van deze situatie te maken, ervan uitgaande dát er een beste was. Zou er echt een manier zijn om iets goeds te maken van een scenario waarin ze in verwachting was van Altfors kind, de man van wie ze hield haar in de steek had gelaten en het hele hertogdom een chaos was?

Genevieve wist het niet, maar met de hulp van haar zus zou ze misschien iets kunnen bedenken.

Ze vervolgde haar weg over de hei. De honger knaagde aan haar en de vermoeidheid drong door tot in haar botten. Het zou makkelijker te verdragen zijn als ze precies had geweten hoe ver ze nog moest, of waar ze misschien iets te eten kon vinden. Maar de hei leek zich eindeloos voor haar uit te strekken.

“Misschien moet ik hier gewoon gaan liggen en doodgaan,” zei Genevieve. Hoewel ze dat niet echt meende, was er een deel van haar dat… nee, zo wilde ze niet denken. Dat mocht niet.

Genevieve dacht mensen te zien in de verte, maar ze liep bij hen vandaan, want een confrontatie kon alleen maar in haar nadeel uitpakken. Ze was een vrouw die in haar eentje door de wildernis liep, een doelwit voor deserteurs, soldaten en zelfs rebellen. Ze was Altfors bruid en de mensen van Royce’ leger hadden geen enkele reden om haar ter wille te zijn.

Ze liep bij hen vandaan tot ze zeker wist dat ze uit het zicht waren. Ze zou dit alleen doen.

Maar ze was niet alleen, of wel? Genevieve legde een hand op haar buik, alsof ze het leven kon voelen. Het was Altfors baby, maar ook de hare. Ze moest een manier vinden om haar kind te beschermen.

Ze bleef lopen terwijl de zon aan de horizon begon te vervagen en de hei in vuur en vlam zette. Maar het was een vuur dat niets deed om Genevieve warm te houden en ze zag de mistige wolkjes van haar adem voor zich. Het zou een koude nacht worden. Dat betekende dat ze in elk geval een soort hol of kuil moest zien te vinden waarin ze zich kon terugtrekken en proberen een echt vuur te maken met turf of varens.

In het ergste geval zou ze hier sterven, bevroren op een hei die geen medeleven toonde voor de mensen die het gebied probeerden over te steken. Misschien was dat nog wel beter dan stuurloos rondwandelen tot ze doodging van de honger. Een deel van Genevieve wilde hier gewoon gaan zitten en toekijken hoe de lichtjes over de hei dansten, totdat…

Met een schok drong het tot Genevieve door dat niet alle oranje en rode tinten op de hei een weerspiegeling van de zonsondergang waren. Daar, in de verte, zag ze een licht dat eruitzag alsof het van een soort gebouw afkomstig kon zijn. Er waren mensen.

Voorheen was de aanblik van mensen voldoende geweest om Genevieve weg te doen lopen, maar dat was in het daglicht en de warmte geweest, toen mensen niets dan gevaar hadden vertegenwoordigd. Nu het donker en koud was, werd dat gevaar gebalanceerd door de hoop op een schuilplaats.

Genevieve strompelde in de richting van het licht, ondanks het feit dat elke stap een gevecht was. Ze voelde haar voeten wegzinken in de turfachtige grond van de heide. De distels lieten krassen achter op haar benen. Het voelde alsof de natuur een soort barrière had opgeworpen om uiteindelijk de wil van iedereen die erdoor liep weg te zuigen. Desondanks bleef Genevieve lopen.

Langzaam kwamen de lichten dichterbij. Terwijl de opkomende maan het landschap verlichtte, zag ze dat er een boerderij lag. Genevieve begon sneller te lopen, zo snel als ze kon, ondanks haar vermoeidheid en pijn. Ze kwam dichterbij en op dat moment kwamen er mensen uit het huis naar buiten.

Even deinsde Genevieve terug en een deel van haar wilde weer op de vlucht slaan. Maar ze wist dat dat niet kon, dus ze strompelde verder tot ze bij de boerderijtuin kwam. Daar stonden een man en een vrouw met agrarisch gereedschap, alsof ze elk moment een aanval verwachtten. De man had een mestvork, de vrouw een sikkel. Ze lieten hun provisorische wapens zakken toen ze zagen dat Genevieve alleen was.

Het stel was oud en verweerd. Ze zagen eruit alsof ze al tientallen jaren op dit stukje land werkten. Ze hadden wat groenten verbouwd en er graasden wat dieren. Ze droegen eenvoudige boerenkleren en toen ze haar bekeken, veranderden hun uitdrukkingen van achterdocht naar medeleven.

“Oh, kijk haar eens, Thom,” zei de vrouw. “Het arme kind moet het ijskoud hebben.”

“Aye, ik zie het, Anne,” zei de man. Hij stak een hand naar Genevieve uit. “Kom mee, meisje, we kunnen je beter naar binnen brengen.”

Hij leidde haar een boerenwoning met een laag plafond binnen, waar in de hoek een ketel met stoofpot stond te borrelen. De man bracht Genevieve naar een stoel bij het haardvuur en ze liet zich erin zakken. Ze werd er praktisch door opgeslokt. Het comfortabele gevoel deed haar alleen maar beseffen hoe vermoeid ze wel niet was.

“Blijf daar maar zitten en rust uit,” zei de vrouw.

“Zo,” zei de man. “Ze ziet er bekend uit, of niet, Anne?”

“Ik ben niemand,” zei Genevieve snel. Toen de mensen haar in het dorp hadden herkend, waren ze kwaad op haar geweest. Puur om het feit dat ze Altfors echtgenote was, ondanks dat ze geen controle had gehad over wat de zoon van de hertog gedaan had.

“Nee, ik herken je,” zei Anne. “Jij bent Genevieve, het meisje dat door de zoon van de hertog werd meegenomen.”

“Ik—”

“Je hoeft je bij ons niet anders voor te doen,” zei Thom. “We zullen je niet veroordelen om het feit dat je bent meegenomen. We hebben lang genoeg geleefd om te zien hoeveel meisjes er door de adel zijn ontvoerd.”

“Je bent veilig hier,” zei Anne, die een hand op haar schouder legde.

Genevieve kon niet eens onder woorden brengen hoe dankbaar ze was. Toen de boer haar een bord met stoofpot overhandigde, at ze gretig. Ze had niet beseft hoe hongerig ze was geweest. Ze legden een deken over haar heen en Genevieve viel bijna meteen in slaap. Ze viel in het soort duisternis waar je niet droomde, het soort slaap waar ze alleen maar op had kunnen hopen.

Toen ze wakker werd, stroomde er daglicht door de ramen van de boerderij. Aan de felheid van het licht kon Genevieve afleiden dat het bijna middag moest zijn. Anne was bij haar, maar haar echtgenoot was nergens te bekennen.

“Ah, je bent wakker,” zei ze. “Er is brood en kaas en een klein biertje als je wilt.”

Genevieve liep naar de keukentafel en at hongerig.

“Het spijt me,” zei ze.

“Wat spijt je?” vroeg Anne haar.

“Nou, dat ik hier zomaar op de stoep stond,” zei Genevieve. “En zomaar jullie huis in wandel terwijl ik jullie misschien wel in gevaar breng, als iemand erachter komt dat ik hier was. En… nou, alle dingen die zijn gebeurd toen Altfor aan de macht was.”

“Jíj bent niet degene die zich daarvoor moet verontschuldigen,” benadrukte Anne. “Denk je dat ik niet weet hoe het gaat, met de adel die meisjes meeneemt? Denk je dat ik altijd oud ben geweest?”

“U…” begon Genevieve.

Anne knikte. “Het was beter toen de oude koning aan de macht was, maar ook toen waren ze niet perfect. Er waren altijd edelen die dachten dat ze konden pakken wat ze wilden. Dat is wat een wig tussen hen en hem heeft gedreven, wat ik heb gehoord.”

“Het spijt me,” zei Genevieve, die besefte wat de oude vrouw bedoelde.

“Stop met sorry zeggen,” antwoordde Anne. “Jij hebt niets om je voor te verontschuldigen. Ik vertel je dit alleen zodat je weet dat je hier veilig bent.”

“Dank u,” zei Genevieve. Op dat moment leek veiligheid iets dat zo kostbaar was dat bijna niemand het haar kon bieden. Ze keek om zich heen. “Waar is uw echtgenoot?”

“Oh, Thom is bezig met de schapen. Niet dat schapen veel zorg vereisen. Geef ze een plek om te grazen en een plek om te slapen en ze zijn gelukkig. Mensen zijn lastiger, die willen altijd meer.”

Genevieve kon dat wel geloven. Hoeveel problemen waren er ontstaan omdat er altijd mensen waren die dachten dat ze het recht hadden om alles te pakken en nog steeds meer wilden?

 

“Heb je al nagedacht over wat je nu gaat doen?” vroeg Anne haar.

“Ik dacht… mijn zus zit veilig in Fallsport,” zei Genevieve. “Ik dacht erover om naar haar toe te gaan.”

“Dat is een behoorlijke reis,” zei Anne. “Je moet de zee over en ik ga er van uit dat je niet veel munten hebt om voor een schip te betalen.”

Genevieve schudde haar hoofd. Hoe langer ze over het idee nadacht, hoe onlogischer het klonk. Het idee om naar Sheila te gaan lag voor de hand, maar het was dwaas. Het betekende alleen maar dat ze de rest van hun levens op de vlucht moesten blijven en zich altijd zouden moeten afvragen wat er in het duister op de loer lag.

“Nou, we hebben geen geld om je daarbij te helpen,” zei Anne. “Maar je kunt hier een tijdje blijven als je dat wilt. We kunnen wel wat hulp gebruiken op de boerderij en niemand zou je hier vinden.”

De onbaatzuchtigheid van het aanbod werd Genevieve bijna teveel. Ze kon zelfs tranen in haar ogen voelen prikken bij de gedachte. Hoe zou het zijn om hier gewoon te blijven, om het hier te laten eindigen?

Toen moest ze aan Olivia’s ring denken. Ze had gedacht dat er geluk te vinden was met Royce, en zie eens hoe slecht dat had uitgepakt. Ze was niet gemaakt voor een vreedzame oplossing.

En als ze eerlijk was had ze al een plan. Ze had een plan gemaakt met Sheila, maar door alle emoties en haar vlucht uit de stad was ze het vergeten. Nu ze de kans had gekregen om te herstellen en te slapen en eindelijk kon nadenken, kwam dat plan weer bij haar terug. Het was toen het beste idee geweest en dat was het nog steeds.

“Ik kan niet blijven,” zei Genevieve.

“Waar wil je dan heen?” vroeg Anne aan haar. “Wat wil je doen? Ben je zo vastberaden om je zus te vinden?”

Genevieve schudde haar hoofd, want ze wist dat dat niet zou werken. Nee, ze moest niet op zoek naar haar zus. Ze moest op zoek naar haar echtgenoot. Ze moest hem vinden en als ze het kon verdragen, dan moest ze de rol spelen die het lot haar had toebedeeld: als zijn echtgenote. Als ze dat kon doen totdat haar kind was geboren en erkend werd, dan kon ze zich van Altfor ontdoen en als de moeder van hun erfgenaam over het hertogdom regeren, in het belang van iedereen.

Het was een wanhopig plan, maar op dat moment het enige dat ze had. Het zou niet gemakkelijk worden. Ze wist niet waar Altfor was. Maar ze wist wel waar hij heen ging: hij had verloren, dus hij zou op weg zijn naar de koning om hulp te zoeken. Toen wist Genevieve waar ze heen moest.

“Ik moet naar het koninklijk hof,” zei ze.

HOOFDSTUK DRIE

Royce klampte zich vast aan de reling van het schip, wensend dat het sneller ging, zijn aandacht door de ogen van Ember op de golven gevestigd. De havik vloog krijsend boven het water en dook zo nu en dan naar beneden om een kleine zeevogel te grazen te nemen.

Maar Royce zag meer. Hij reikte zo diep als hij kon in Embers bewustzijn, op zoek naar een teken van Lori, naar een kans om te praten met de heks die hem erop uit had gestuurd om zijn vader te vinden. Maar er was niets behalve het kabbelende water en de weerspiegeling van de zon.

“Je staat hier al uren,” zei Mark terwijl hij naar hem toe liep.

“Geen uren,” antwoordde Royce.

“Sinds zonsopkomst,” zei Mark een beetje bezorgd. “Jij en die wolf.”

Gwylim, die naast Royce stond, snoof verontwaardigd. De bhargir kon het duidelijk niet waarderen dat hij een wolf genoemd werd. Royce had zich deze reis al meerdere keren afgevraagd hoeveel het beest wel niet begreep. Ember was meerdere keren naast hem geland en Royce kreeg de indruk dat de twee stilletjes met elkaar communiceerden.

“Gwylim is geen wolf,” zei Royce. “En ik hoopte dat Lori nog een boodschap voor me zou hebben.”

“Ik weet het,” zei Mark.

“Heeft het problemen veroorzaakt?” vroeg Royce.

“Het heeft ervoor gezorgd dat ik alle onenigheden tussen de anderen heb moeten bemiddelen.”

“Daar zullen er vast genoeg van zijn,” zei Royce.

“Meer dan genoeg,” zei Mark. “Neave en Matilde lijken te denken dat ruziën de beste manier is om elkaar de liefde te verklaren. Bolis is ontzettend verwaand en de aanwezigheid van een Picti is genoeg om hem op stang te jagen.”

“En jij, Mark?” vroeg Royce. “Wat denk jij van ons gezelschap?”

“Ik denk dat het goed is dat we hen bij ons hebben,” zei Mark. “Het Picti meisje lijkt een felle en het is duidelijk dat Matilde een overlever is. Bolis mag dan een ridder zijn, hij weet tenminste hoe hij zijn zwaard moet gebruiken. Maar ze werken alleen samen zolang jij er bent om ze te leiden, Royce, en je bent al de hele dag hierboven.”

Dat was inderdaad zo. Hij had gehoopt een visioen van zijn vader te krijgen, of in elk geval een manier te vinden om contact te zoeken met de heks die hem deze richting op gestuurd had. Om dat te bereiken had hij zich geconcentreerd op wat er voor het schip lag. Hij had niet veel aandacht besteedt aan alles dat aan boord speelde. Het leek in elk geval goed te gaan, want ze gingen de juiste richting op.

“Hoe denk je dat het thuis gaat?” vroeg Royce aan Mark.

“Je maakt je zorgen om je broers?” vroeg Mark.

Royce knikte. Lofen, Raymond en Garet waren moedig en ze zouden alles doen dat ze konden, maar ze konden niet alles en ze waren al eens eerder gevangen genomen.

“Ja, en om Olivia,” zei hij. Hij vertelde niet dat de gedachten aan zijn verloofde zich steeds maar vermengden met gedachten aan Genevieve. Zelfs niet aan Mark. Want die gedachten voelden als het verraden van iemand die goed en puur was en wiens vader hen zoveel had gegeven.

“We zijn snel weer bij haar terug,” zei Mark, terwijl hij Royce op zijn schouder klopte. Even kon Royce zich niet herinneren welke ‘haar’ hij bedoelde.

“Ik hoop het,” zei hij. Hij concentreerde zich weer op Ember. Door haar ogen zag hij de Zeven Eilanden in de verte voordat de anderen ze konden zien.

De eilanden lagen gehuld in mistbanken die met de golven meebewogen. Scherpe rotsen staken uit het water omhoog, als de tanden van grote beesten. Er wáren ook grote beesten, want Royce zag een walvis boven komen. Zijn enorme lijf rees met een waterval uit de zee omhoog. De rotsen waren versierd met de wrakken van schepen die hadden getracht ertussen door te varen zonder de veilige routes te kennen. Royce was dankbaar dat ze een kapitein hadden gevonden die bereid was hen hier überhaupt heen te brengen.

De eilanden zelf leken een mengelmoes te zijn van vegetatie en zwarte rotsen, gegroepeerd rond een centraal gelegen lagune met daarin nog een eiland. De meeste eilanden waren bedekt met turf en bomen en zand dat zo donker was dat het moest zijn ontstaan uit het graniet en basalt. Het middelste eiland leek een vulkaan te zijn, borrelend met een kwade rode blik. Nu drong het tot Royce door dat de mist om hen heen helemaal geen mist was, maar rook die afkomstig was uit de vulkaan en een soort aureool om de eilanden heen vormde.

De Spiegel der Wijsheid moest daar ergens zijn. Als zijn vader ernaar op zoek was gegaan, hoopte Royce hem hier ook aan te treffen.

“Land ahoi!” riep hij wijzend naar de anderen.

De kapitein van het schip liep glimlachend naar hen toe. “Waar?”

Toen Royce door zijn eigen ogen keek waren de eilanden niets meer dan een verzameling stipjes die langzaam groter werden.

“We hebben het gehaald,” zei de kapitein. Hij haalde een veldfles van zijn riem. “Daar moeten we op drinken, om de geesten van de zee tevreden te stellen.”

Hij overhandigde de fles aan Royce, die beleefd een slokje nam. De drank brandde in zijn keel. Ook Mark nam een slok, zichtbaar op zoek naar een manier om te weigeren, maar de kapitein hield voet bij stuk. Hij nam een slokje en moest hoesten.

“Nu we dichterbij zijn,” zei de kapitein, “wil je ons misschien wat meer vertellen over waarom je hier bent. Je bent op zoek naar je vader, nietwaar?”

Het duurde even voordat het tot Royce doordrong wat de man had gezegd.

“Ik heb u daar nooit over verteld,” zei Royce.

“Oh, niet zo bescheiden,” zei de kapitein. “Dacht je dat er geen geruchten de ronde gingen in de dorpen? Jij bent Royce, de jongen die de oude hertog heeft vermoord. Je bent op zoek naar je vader en aangezien je mij jullie helemaal naar de Zeven Eilanden liet brengen, moet hij hier ergens zijn.”

“Ik weet niet waar u het over heeft,” zei Royce, “wij zijn slechts—”

“Reizende acteurs, ik weet het,” zei de kapitein. “Alleen zijn jullie dat niet. Dacht je dat een beetje modder op het schild van je ridder zijn identiteit zou verbergen, of het litteken op je hand zou laten verdwijnen? Jij bent Royce. Het heeft geen zin om het te ontkennen.”

De man staarde hem aan en Royce voelde het gewicht van verwachtingen op zijn schouders drukken. Hij had het vermoeden dat het geen zin meer had om te verbergen wie hij was, maar toch voelde hij zich er niet gemakkelijk bij om dat zomaar toe te geven.

“Wat kan u het schelen?” vroeg Mark.

“Omdat ik wil helpen,” zei de kapitein. “Je zei dat je naar de Zeven Eilanden wilde, maar daar kom je niet zomaar. Ik kan je naar elk eiland toebrengen. Waar wil je heen?”

“Ik weet het niet,” gaf Royce toe. Als hij het wel wist, zou dit allemaal een stuk eenvoudiger zijn.

“Je hoeft niet terughoudend te zijn,” zei de kapitein. “Ik wil helpen. Vertel me waar je vader is en ik breng je rechtstreeks naar hem toe. Vertel me waar hij is.”

De plotselinge hardheid in de toon van de kapitein overrompelde Royce een beetje. Royce keek naar hem en probeerde te achterhalen wat er aan de hand was. Hij reikte naar Embers zintuigen. Hij stuurde haar terug naar het schip en keek van er vanuit de lucht op neer. Dat had hij niet meer gedaan sinds ze waren vertrokken; hij was te druk geweest met voor zich uit staren en proberen om contact te zoeken met Lori.

Had hij wel naar het schip gekeken, dan zou hij gezien hebben dat zijn vrienden vastgebonden op de achtersteven zaten, hun handen achter hun rug gevonden, hun wapens op een hoop gegooid. Ze werden bewaakt door een groepje zeelieden.

“Waar denkt u dat u mee bezig bent?” zei Royce. “Laat mijn vrienden onmiddellijk vrij!”

De kapitein keek hem zichtbaar geschrokken aan, alsof hij pas net besefte waar Royce toe in staat was.

“Magie!” zei de kapitein terwijl hij een stap naar achteren deed.

Royce reikte naar het kristallen zwaard en struikelde. Te laat realiseerde hij zich hoe wankel hij op zijn benen stond. De veldfles! Er had iets in de veldfles gezeten! Mark lag al half in elkaar gezakt tegen de reling.

“We brengen je wel naar je vrienden,” zei de kapitein, “en misschien vinden we een manier om je aan het praten te krijgen als we ze genoeg pijn doen. De koning betaalt een goede prijs voor jou, maar zij… we kunnen ze net zoveel pijn doen als nodig is.”

Hij klapte in zijn handen en er kwamen een paar zeelieden naar voren. Ze grepen Mark en Royce en sleurden hen mee naar de achtersteven van het schip.

“Waarom doet u dit?” wilde Royce weten. Zijn woorden leken door een mist heen te komen die net zo dik was als de mist die de Zeven Eilanden omgaf.

“Waarom niet?” zei de kapitein schouderophalend. “Geld! Ik zou je helemaal naar de Zeven Eilanden kunnen brengen en riskeren dat mijn schip daar op de rotsen loopt, of ik kan je geld nemen plus de beloning die ik krijg als ik je naar koning Carris breng.”

“Help mij en ik zal een manier vinden om u net zo rijkelijk te belonen,” wist Royce uit te brengen. Het klonk zelfs voor hem wanhopig.

De kapitein lachte. “Waarmee? Je hebt geen geld. Of ben je van plan om zelf koning te worden? Oorlog levert niets op, jongen. Ik red me prima zo, af en toe wat mensen wegbrengen, een paar verkopen waar ik geld voor ze kan krijgen. Als het nodig is vorder ik een eenzaam schip. Het bevalt me best zoals het nu gaat.”

Royce wilde naar de man uithalen, maar inmiddels hadden zeelieden zijn polsen vastgepakt en de lethargie die zich door zijn lijf verspreidde maakte het moeilijk om zich tegen hen te verzetten.

“Oh, je wil vechten?” vroeg de kapitein. “Geloof me, na alle moeite die ik heb moeten doen, zou ik dat maar niet proberen. Deze hele reis… ik heb je alleen maar zover gebracht omdat ik dacht dat er een kans was dat ik behalve jou ook de oude koning kon uitleveren. Maar ik vaar mijn schip niet kapot op die rotsen.”

 

Toen kwam er een gedachte in Royce op; een wanhopige, gevaarlijke gedachte.

“U zult mijn vader nooit vinden tenzij u bereid bent om erheen te gaan,” zei hij.

“Dus je gaat ons vertellen waar hij is?” vroeg de kapitein.

“Ik…” Royce veinsde een gebroken uitputting. “Ik kan het u laten zien.”

De kapitein wreef in zijn handen en knikte naar de zeelieden. Hij leidde hen naar de brug waar Matilde, Neave en Bolis vastgebonden zaten terwijl er een zeeman aan het roer stond. De zeelieden gooiden Mark naast hen op de grond terwijl Gwylim achter hen aan liep.

De kapitein haalde een mes tevoorschijn en liep naar Mark toe. “Dus, je vriend gaat ons vertellen waar we de oude koning kunnen vinden. Als hij problemen veroorzaakt, ga ik stukjes van je afsnijden tot hij doet wat we zeggen.”

“Dat zal niet nodig zijn,” zei Royce. Het mes dat zo dicht bij Mark in de buurt was maakte dit nog gevaarlijker, maar er was geen andere optie. “Ik breng u wel.”

Hij tuurde door Embers ogen en keek neer op de rotsen en scheepswrakken bij de eerste eilandjes. Met behulp van haar zicht begon hij instructies te roepen.

“Een beetje naar links,” zei hij.

“Jij denkt dat je ons kunt vertellen waar we heen gaan?” wilde de kapitein weten.

“Wilt u dat ik jullie naar mijn vader breng of niet?” vroeg Royce. Hij voelde zich nog steeds zo zwak. Als hij zijn kracht had gehad, zou hij zich simpelweg een weg door de bemanning hebben gevochten en zijn vrienden gered hebben. Maar nu… nu was hij wanhopig. “Als u me niet geloofd, hou de vogel dan in de gaten. Ember wijst ons de weg.”

De kapitein keek omhoog en Royce keek naar Gwylim. Hij vroeg zich af hoeveel het wolfachtige wezen begreep. Hij keek nadrukkelijk in de richting van de kapitein, hopend dat het genoeg was. Hij bleef door Embers ogen kijken en liet het schip dichter bij land komen, wachtend op zijn kans…

“Nu!” riep Royce. De bhargir sprong en raakte de kapitein tegen zijn borst terwijl Royce het roer greep en het schip langs een aantal rotsen manoeuvreerde.

Het schip helde over en ondertussen rende Royce naar zijn vrienden toe. Onder invloed van de drugs voelde het alsof hij in slow motion bewoog. Alles dat hij hoorde en zag was vervormd. Vlakbij hoorde hij het kabaal van een meedogenloos gevecht. Wankel als hij was kon hij niet hopen zich in dat gevecht te storten, maar hij kon wél proberen om zijn vrienden te bevrijden. Hij trok het kristallen zwaard en bukte zich om de touwen rond de polsen van Matilde door te snijden.

“Bedankt,” zei ze terwijl ze over haar polsen wreef. “Ik… achter je!”

Royce draaide zich met een ruk om en stak zijn zwaard in de borstkas van een zeeman die naar hem toe rende. Ondanks het feit dat hij nauwelijks overeind kon blijven, vond Royce de kracht om het kristallen zwaard dwars door de man heen te boren. Tegelijkertijd kwam het zwaard van de zeeman naar beneden. Royce voelde de impact van de klap op zijn wapenrusting. De zeeman bleef even verstijfd staan, waarna hij in elkaar zakte.

Royce ging door met het bevrijden van de anderen en er rende nog een zeeman op hen af. Deze keer dook Ember naar beneden. De vogel klauwde naar zijn gezicht, waardoor Bolis de kans kreeg om hem over de reling te trappen.

Toen, met het schrapende geluid van hout op steen, liep het schip op de rotsen. Het hele dek draaide verticaal.

Mannen schreeuwden het uit terwijl ze over het dek gleden en in het water vielen. Royce zag iets uit het water omhoog komen, lang en slangachtig, met vlijmscherpe vinnen en tanden zo scherp als messen. Het wezen rees als een toren op uit het water, een man in zijn bek. De man schreeuwde het uit toen die tanden zich door hem heen boorden. Het beest had een andere man in zijn greep en Royce hoorde het kraken van botten toen hij door de enorme kracht van het beest verpletterd werd.

Royce had een moment om naar de wreedheid van de dood te staren. Toen begon ook hij over het dek te glijden, richting de wachtende muil van het zeemonster.

Hij graaide naar de reling en kon zich nog maar nauwelijks vasthouden. Naast hem klampten Mark, Matilde, Bolis en Neave zich krampachtig aan de reling vast terwijl het schip uit elkaar werd getrokken.

“Wat was je plan precies?” vroeg Mark.

“Dit is het,” gaf Royce toe. Het schip op de rotsen laten lopen en daarna bedenken wat de volgende stap was. Het was een zet die op niets anders dan hoop gebaseerd was en nu zaten ze vast op een schip dat langzaam in tweeën scheurde, klaar om hen tegen de rotsen te smijten. Of erger, hen de diepte in te sleuren.

“Wat doen we nu?” vroeg Neave. Ze had één arm om de reling heen geslagen, de andere om Matilde.

“Ik denk…” zei Royce, die probeerde door de mist in zijn hoofd heen te komen. “Ik denk dat we moeten springen!”

“Daarin?” zei Bolis. “Ben je gestoord?”

“Als we hier blijven hangen worden we straks de diepte in gesleurd,” zei Royce. “We moeten van het schip af en de enige manier om dat te doen is door te springen!”

Maar er was nog een andere reden om te springen. Er renden nog meer mannen over het dek en ze waren met te veel om tegen te vechten in deze verzwakte toestand. In welke toestand dan ook. Gwylim was er, zijn bek onder het bloed, maar wat kon een wezen als hij aan deze situatie veranderen?

Ze hadden nog maar één keus, dus Royce maakte de beslissing voor zijn vrienden. Zonder te aarzelen duwde hij Bolis en Mark over de reling. Matilde zag eruit alsof ze wilde proberen om te blijven hangen, maar Neave trok haar met zich mee. Gwylim liep naar voren en gaf een grom voordat hij sprong.

Nu was er nog maar één ding te doen. Royce ging op de reling staan en keek omlaag, naar het wervelende, schuimende water. Hij stopte het kristallen zwaard terug in de schede en hoopte dat het harnas dat hij in de toren had gevonden net zo licht was als het voelde…

…en hij sprong.