Nur auf LitRes lesen

Das Buch kann nicht als Datei heruntergeladen werden, kann aber in unserer App oder online auf der Website gelesen werden.

Buch lesen: «De Koopman van Venetië», Seite 3

Schriftart:

Tooneel III

Venetië. Een Kamer in Shylocks Huis

Jessica en Lancelot komen op.

Jessica:
 
Het spijt me dat je vader zoo verlaat:
't Is hier een hel, jij, opgeruimde duivel,
Beroofde 't huis soms van zijn aak'ligheid.
Vaarwel dan; hier is een dukaat voor jou.
En, Lancelot, spoedig zie je aan 't souper
Lorenzo, als uw nieuwen meesters gast;
Geef dezen brief aan hem, maar in 't geheim.
Vaarwel dan; 'k zou niet willen dat mijn vader
Mij met je spreken zag.
 
Lancelot:

Vaarwel! tranen betoonen32 mijn tong. Prachtstuk van een heidin, – allerliefste Jodendochter! Als een Christen geen listige streek uithaalt om u te krijgen, dan bedrieg ik me sterk: maar vaarwel! Deze malle droppels verdrinken mijn mannelijke flinkheid min of meer: vaarwel! (Af.)

Jessica:
 
Vaarwel, mijn beste Lancelot.
Ach, wat een booze zonde is 't toch van mij,
Beschaamd te zijn mijn vaders kind te zijn!
Maar ben ik al een dochter van zijn bloed
'k Ben 't niet van zijn karakter. O Lorenzo!
Als gij uw woord houdt, is mijn tweestrijd uit,
Ik word Christin en uw geliefde bruid. (Af.)
 

Tooneel IV

Venetië. Een Straat

Gratiano, Lorenzo, Salarino en Solanio komen op.

Lorenzo:
 
Goed, onder 't eten gaan we heim'lijk weg,
Vermommen ons bij mij, en keeren weer, —
Dat alles binnen 't uur.
 
Gratiano:
 
Wij hebben ons nog niet goed voorbereid.
 
Salarino:
 
En fakkeldragers zijn nog niet besteld.
 
Solanio:
 
't Zal slecht gaan, als 't niet knap geregeld wordt;
Mijns inziens ware 't beter 't niet te doen.
 
Lorenzo:
 
't Is pas vier uur; wij hebben er nog twee
Voor toebereids'len. —
 

Lancelot komt op met een brief.

 
Lancelot, wat voor nieuws?
 
Lancelot:

Als u 't goed vindt dezen open te breken, dan zal hij u wel iets mêe kunnen deelen. (Hij geeft den brief af.)

Lorenzo:
 
Ik ken de hand: ja, 't is een mooie hand;
En witter dan 't papier waarop het schreef,
Is 't handje dat dit schreef.
 
Gratiano:
 
Een minnebrief!
 
Lancelot:
 
Vergun me, Meneer.
 
Lorenzo:
 
Waar gaat ge heen?
 
Lancelot:

Wel, Meneer, mijn ouden meester den Jood uitnoodigen om van avond bij mijn nieuwen meester den Christen te soupeeren.

Lorenzo:
 
Hier, neem dit:33– zeg de schoone Jessica
Dat ik er zijn zal; zeg het in 't geheim. (Lancelot af.)
Mijnheeren,
Maakt voor de maskerade u straks gereed,
'k Ben van een fakkeldrager reeds voorzien.
 
Salarino:
 
Goed, 'k zal onmiddellijk het nood'ge doen.
 
Solanio:
 
Dat zal ik ook.
 
Lorenzo:
 
En in Gratiano's huis
Treft gij mij na een uurtje met hem aan.
 
Salarino:
 
't Is goed, wij zullen 't doen. (Salarino en Solanio af.)
 
Gratiano:
 
Zond u de schoone Jessica dien brief?
 
Lorenzo:
 
'k Vertel u alles: – zij heeft mij bericht,
Hoe 'k haar moet halen uit haar vaders huis,
Het goud en de juweelen die zij heeft,
Welk page-kleed zij in gereedheid houdt.
Komt ooit de Jood haar vader in den hemel,
't Zal zijn om zijner lieve dochter wil;
Nooit zette 't ongeluk den voet haar dwars,
Tenzij het dit om deze reden doet,
Dat zij het kind is van een slechten Jood.
Ga nu met mij, en lees dit onder 't gaan.
De schoone Jessica draagt mijne toorts. (Beiden af.)
 

Tooneel V

Venetië. Voor Shylocks Huis

Shylock en Lancelot komen op.

Shylock:
 
Nu zul je met je eigen oogen zien
Hoe Shylock en Bassanio verschillen. —
Hei, Jessica! – je eet je lang niet vol
Zooals je 't deedt bij mij; – hei, Jessica! —
Je slaapt en snorkt niet, slijt geen pakken af; —
Kom, Jessica, zeg ik!
 
Lancelot:
 
Kom, Jessica!
 
Shylock:
 
Wie zegt dat jij moet roepen? Ik toch niet.
 
Lancelot:

UEdele zei me altijd dat ik nooit iets kon wanneer 't me niet gezegd was.

Jessica komt op.

Jessica:
 
Roept u? Wat is uw wil?
 
Shylock:
 
'k Ben uitgenoodigd op een avondmaal:
Ziehier mijn sleutels. – Maar waarom zou 'k gaan?
Men vraagt me uit vriendschap niet; ze vleien mij:
Maar toch zal 'k gaan uit haat om te eten van
Den Christ'lijken verkwister. – Jessica,
Pas op mijn huis: – ongaarne ga ik heen.
Er wordt iets kwaads gebrouwen tegen mij,
Want 'k heb van nacht van zakken goud gedroomd.
 
Lancelot:

Ik smeek u, Meneer, ga: mijn jonge meester wacht op uw bekomst.34

Shylock:
 
En ik ook op de zijne.
 
Lancelot:

En zij hebben een afspraak gemaakt: – ik zal niet zeggen dat u een maskerade zult zien; maar als u er een ziet, dan was het niet voor niemendal dat mijn neus verleden Paaschmaandag om zes uur 's morgens begon te bloeden, terwijl 't zoo uitviel dat 't dàt jaar op Aschdag35 vier jaar 's middags was.

Shylock:
 
Wat? Maskerades? – Luister, Jessica,
Sluit alle deuren; hoort ge trommelslag,
En 't piepend janken van de kromhals-fluit,
Klauter me dan niet tegen 't venster op,
Steek niet uw hoofd op de publieke straat
Voor Christengekken met geverfd gezicht,
Maar stop de vensters, de ooren van mijn huis;
Laat tot mijn ernstig huis 't geluid niet toe
Van holle zotternij. – Bij Jakobs staf,
'k Wou liefst van avond niet van huis naar 't feest,
Maar toch zal 'k gaan. – Jongmensch, ga voor mij uit:
Zeg, dat ik kom.
 
Lancelot:
 
Ik zal vooruit gaan, Meneer. – (Ter zijde tot Jessica).
Juffrouw, kijk met dat al toch uit het raam;
Want een Christen komt voorbij,
Waard dat een Jodin hem vrij'. (Af.)
 
Shylock:
 
Wat zegt die zot van Hagars nakroost, hè?
 
Jessica:
 
Hij zei niets anders dan "Vaarwel Juffrouw."
 
Shylock:
 
De zotskap is wel vrindlijk, maar een vraat,
Slak-traag in 't winnen, en hij slaapt bij dag
Meer dan een boschkat: hommels wil ik niet;
Daarom laat ik hem gaan, en 'k laat hem gaan
Naar een dien hij naar 'k hoop 't geleende geld
Verkwisten helpt. – Naar binnen, Jessica;
Misschien kom ik onmiddellijk terug.
Doe als 'k je zeg, en sluit de deuren dicht:
"Wat vastgehouden wordt, vast weergevonden wordt,"
Spreuk die door zuin'gen nooit geschonden wordt. (Af.)
 
Jessica:
 
Vaarwel, en is 't geluk mij goed gezind.
Mis ik een vader, en mist gij een kind. (Af.)
 

Tooneel VI

Dezelfde Plaats der Handeling

Gratiano en Salarino komen gemaskerd op.

Gratiano:
 
Dit is de luifel, waar Lorenzo vroeg
Dat men hem wachten zou.
 
Salarino:
 
Zijn uur is bijna om.
 
Gratiano:
 
En 't is een wonder dat hij 't uur verlet,
Want minnaars loopen steeds de klok vooruit.
 
Salarino:
 
O! tienmaal vlugger vliegen Venus' duiven
Om nieuwe banden te bezeeg'len, dan
Om de eens beloofde trouw gestand te doen!
 
Gratiano:
 
Steeds komt dat uit: wie staat van 't feestmaal op
Met d'eetlust waar hij mede zitten gaat?
Waar is het paard, dat met het felle vuur,
Waarmêe het door de lange renbaan reed
Zijn stappen nog eens zet? Al wat bestaat
Wordt greet'ger nagejaagd dan 't wordt genoten.
Als een verkwistend jonker gaat de bark,
Getooid met wimpels, uit de moederbaai,
Omhelsd, geliefdkoosd door den wulpschen wind!
Hoe keert ze als de verloren zoon terug,
Met ribben losgebeukt en flarden zeil,
Verarmd, ontredderd door den wulpschen wind!
 

Lorenzo komt op.

Salarino:
 
Daar komt Lorenzo: – later meer hiervan.
 
Lorenzo:
 
Geduld, mijn lieve vrienden, nu 'k zoo talm;
Niet ik, de omstandigheden zijn de schuld.
Zoodra gij uwe vrouwen stelen gaat,
'k Zal even lang op u dan wachten. – Komt;
Hier woont de Jood, mijn vader. – Hola, daar!
 

Jessica verschijnt boven, in manskleeren.

Jessica:
 
Wie zijt ge? Zeg 't me voor meer zekerheid,
Al zweer 'k ook dat uw stem mij is bekend.
 
Lorenzo:
 
Lorenzo, uw geliefde.
 
Jessica:
 
Lorenzo, zeker; mijn geliefde, ja,
Want wien heb ik zóó lief? En wie dan gij,
Lorenzo, weet of ik wel de uwe ben?
 
Lorenzo:
 
God en uw hart getuigen dat ge 't zijt.
 
Jessica:
 
Hier, vang dit kistje: 't is de moeite waard.
't Is nacht gelukkig, gij kunt mij niet zien,
Want 'k schaam mij over mijn vermomming zeer;
Maar liefde is blind, en minnenden zien niet
De dwaze grappen die zij zelf begaan;
Want konden zij 't, Cupido bloosde zelf,
Zag hij mij zoo veranderd in een knaap.
 
Lorenzo:
 
Daal af, gij moet mijn fakkeldrager zijn.
 
Jessica:
 
Wat nu? Mijn schande nog verlichten ook?
Zij is van zelf, gerust, al veel te licht.
Dat kan slechts tot ontdekking dienen, lief,
En 'k moet in 't donker zijn.
 
Lorenzo:
 
Dat zijt ge, schat,
Juist door de lief'lijke kleedij van knaap.
Maar kom terstond;
De duist're nacht gaat heim'lijk op den loop,
En op Bassanio's feestmaal wacht men ons.
 
Jessica:
 
Ik sluit de deuren, en verguld mij zelf
Met meer dukaten; dan zal 'k bij u zijn.
 

(Zij verdwijnt boven.)

Gratiano:
 
Ze is een Godin, in trouwe, geen Jodin.
 
Lorenzo:
 
'k Mag sterven als ik haar niet hart'lijk min:
Ze is schrander, als ik haar naar waarheid schat,
Ze is schoon, indien mijn oog mij niet bedriegt,
Ze is trouw, zooals zij 't ook bewezen heeft;
Dus schrander, schoon en trouw, zich zelf gelijk,
Vindt zij in mijn standvast'ge ziel een plaats.
 

(Jessica verschijnt beneden.)

 
Hoe? zijt ge er al? – Komt, Heeren, het is tijd;
Wij worden door den optocht thans verbeid.
 

(Af met Jessica en Salarino.)

Antonio komt op.

Antonio:
 
Wie is dat daar?
 
Gratiano:
 
Signor Antonio?
 
Antonio:
 
Foei, foei, Gratiano! Waar zijn de and'ren toch?
't Is negen uur! De vrienden wachten u:
Geen optocht nu; de wind is omgedraaid;
Bassanio gaat onmiddellijk aan boord,
Wel twintig boden zond ik naar hem uit.
 
Gratiano:
 
Gelukkig; niets lacht mij nu zóózeer aan
Dan weg te zeilen en van hier te gaan. (Beiden af.)
 

Tooneel VII

Belmont. Een vertrek in Portia's Huis

Hoorngeschal. Portia en de Prins van Marocco komen op met hun beider stoet.

Portia:
 
't Gordijn nu weggeschoven, en ontdekt
Het drietal kistjes aan den eed'len Prins. —
Doe thans uw keus.
 
Marocco:
 
Het eerste, een gouden, dat dit opschrift draagt:
"Wie mij kiest, wint wat menigeen begeert."
Het tweede, een zilv'ren, dat als volgt belooft:
"Wie mij kiest, krijgt zooveel als hij verdient."
Dit derde, 't logge lood, met lomp vermaan:
"Wie mij kiest, geve en wage al wat hij heeft."
Hoe kan ik weten of 'k het juiste kies?
 
Portia:
 
In een van hen ligt mijne beelt'nis, Prins,
En kiest gij dat, ik ben er de uwe door.
 
Marocco:
 
Een god bestuur' mijn oordeel! Laat mij zien.
'k Loop omgekeerd nog eens de spreuken door:
Wat zegt dit looden kistje?
"Wie mij kiest, geve en wage al wat hij heeft."
Geve – Voor wat? voor lood? hij waag' voor lood?
Dit kistje dreigt; – wie alles, alles waagt,
Hij doet het hopend op een mooie winst:
Een gouden geest bukt niet naar laag metaal;
En daarom geef en waag ik niets voor lood.
Wat zegt het zilver, maagdelijk getint?
"Wie mij kiest, krijgt zooveel als hij verdient."
Zooveel als hij verdient? – Marocco, wacht,
En weeg uw waarde met een vaste hand.
Als gij geschat wordt naar uw goeden naam,
Genoeg verdient gij dan; maar dit genoeg
Strekt zich misschien niet tot de jonkvrouw uit,
Maar toch, bezorgd te zijn voor mijn waardij,
Waar' slechts een zwak verkleinen van mijzelf.
Zooveel als ik verdien! Nu, 't is de jonkvrouw:
'k Verdien haar door geboorte en door fortuin,
Door mijn talenten en beschaafden toon;
'k Verdien haar door mijn liefde 't allermeest.
Hoe als 'k niet verder dwalend, dit hier koos? —
Laat nog eens zien de spreuk in goud gegrift:
"Wie mij kiest, wint wat menigeen begeert."
Nu, 't is de jonkvrouw, die een elk begeert:
Uit alle hoeken komen zij der aard,
Naar 't altaar hier, dit levend heil'genbeeld.
Hyrcanië's36 woestenij, de wildernis
Van 't wijde Arabië zijn de paden thans
Voor vorsten, wenschend Portia te zien:
Het waat'rig rijk, welks overmoedig hoofd
Spuwt in 't gelaat des hemels, stelt geen perk
Aan vreemdelingen-moed; zij komen aan
Als door een beek om Portia te zien.
Een van de drie bevat haar hemelsch beeld.
Of 't lood dit doet? Het zou verdoem'lijk zijn
Zóó laag te denken: 't lood waar' te gemeen
Haar lijkwa zelfs te omkleên in 't donk're graf.
Of moet ik denken dat haar 't zilver bergt,
Dat tienmaal minder is dan 't lout're goud?
Zond'ge gedachte! Zulk een rijk juweel
Werd nooit in min dan goud gezet. Men heeft
Een munt in Eng'land, met een eng'lenbeeld
In goud gestempeld, 't ligt er boven op;
Hier ligt een engel in een gouden bed
Geheel besloten. – Geef den sleutel aan;
Dit kies ik, hoe ook de uitslag moge zijn!
 
Portia:
 
Daar, neem hem, Prins; en ligt mijn beelt'nis hier,
Dan ben ik de uwe. (Hij ontsluit het gouden kistje.)
 
Marocco:
 
O hel! Wat zie ik daar?
Een doodshoofd, met in 't ledig oog een rol,
Die is beschreven, 'k Lees hier wat er staat:
"Al wat glinstert is geen goud,
Luidt een spreekwoord, wijs en oud;
Menig waagde 't leven stout,
Maar heeft slechts mijn schijn aanschouwd.
't Gulden graf meest wormen houdt.
Waart gij even wijs als boud,
Jong van lijf, van oordeel oud,
Deez' rol ware u niet ontvouwd:
Ga, de keus heeft u berouwd."
Ja, berouwd, en moeite om niet:
Dus welkom, vorst, nu warmte mij verliet. —
Portia, vaarwel! mijn hart is vol geween;
'k Talm dus niet lang: zoo gaan verliezers heen. (Af.)
 
Portia:
 
Een vroolijk slot! – 't Gordijn gesloten: gaat.
Zoo kieze me iedereen met zoo'n gelaat. (Allen af.)
 

Tooneel VIII

Venetië. Een Straat

Salarino en Solanio komen op.

Salarino:
 
Wel, man, ik zag Bassanio onder zeil:
Met hem is Gratiano meegegaan;
In hun schip is Lorenzo zeker niet.
 
Solanio:
 
De hondsjood riep den Doge op door geschreeuw,
Die met hem meetoog naar Bassanio's schip.
 
Salarino:
 
Hij kwam te laat, het schip was onder zeil;
Maar daar ontving de Doge op eens 't bericht:
Lorenzo en zijn lieve Jessica
Zijn in een gondel met elkaar gezien;
En ook verklaarde Antonio den Doge
Dat zij niet waren in Bassanio's schip.
 
Solanio:
 
Ik hoorde nooit een hartstocht, zoo verward,
Zoo vreemd, uitbundig en afwisselend,
Als 't Joodsch stuk vee deed galmen door de straat:
"Mijn dochter! – Mijn dukaten! – O mijn dochter!
Weg met een Christen! – Christ'lijke dukaten!
Wet! Recht! O mijn dukaten en mijn dochter!
Eén zak, twee zakken goed verzegeld, vol
Dukaten, door mijn dochter mij ontstolen!
Juweelen ook, twee rijke, kost'bre steenen,
Gestolen door mijn dochter! Spoort haar op!
Zij heeft de steenen en dukaten meê!"
 
Salarino:
 
De jongens in Venetië volgen hem
En roepen: "Steenen, dochter en dukaten!"
 
Solanio:
 
Antonio houde zich aan zijn termijn,
Hij boet er anders voor.
 
Salarino:
 
Ja, zeg dat wèl.
'k Had gist'ren met een Franschman een gesprek,
Die mij vertelde dat in 't nauw stuk zee
Dat Engeland van Frankrijk scheidt, een schip,
Met rijke vracht, uit ons land, was vergaan.
'k Dacht aan Antonio, toen ik dat vernam,
En wenschte in stilte dat het hem niet trof.
 
Solanio:
 
't Is raadzaam dat gij 't aan Antonio zegt;
Maar niet te plots'ling, 't griefde hem zoo licht.
 
Salarino:
 
Er loopt geen vriendelijker man op aard'.
'k Zag 't afscheid van Bassanio en hem.
Bassanio zei dat hij zich haasten zou
Terug te komen, maar hij zei: "Doe 't niet;
Verknoei uw zaak nu niet om mijnentwil.
Maar wacht totdat de tijd haar heeft gerijpt:
En wat mijn afspraak met den Jood betreft,
Zij store uw geest, die liefde koestert, niet.
Wees vroolijk: maak het hof met hart en ziel,
En toon uw liefde op zulk een schoone wijs
Als bij de rol past die ge ginds vervult."
Toen wendde hij, zijn oog van tranen zwaar,
't Gelaat om, gaf hem afgewend de hand,
En diep getroffen, vol genegenheid,
Greep hij Bassanio's hand; zoo scheidden zij.
 
Solanio:
 
Mij dunkt, hij heeft slechts de aarde lief om hem.
Ik bid u, gaan we en zoeken we hem op
En fleuren wij met een of ander spel
Den weemoed die hem knelt wat op.
 
Salarino:
 
Zeer goed. (Beiden af.)
 

Tooneel IX

Belmont. Een Kamer in Portia's Huis

Nerissa komt op met een dienaar.

Nerissa:
 
Vlug, bid ik u, schuif daad'lijk weg 't gordijn;
De Prins van Arragon zwoer reeds den eed,
En nadert aanstonds om zijn keus te doen.
 

Hoorngeschal. De Prins van Arragon en Portia komen op met hun stoet.

Portia:
 
Aanschouw, daar staan de kistjes, eed'le Prins,
En kiest gij dat waarin 'k besloten ben,
Dan wordt terstond ons huw'lijksfeest gevierd;
Maar als gij faalt, dan moet gij zonder meer
Onmiddellijk van hier vertrekken, Prins.
 
Arragon:
 
'k Ben tot drie dingen door mijn eed verplicht:
Ten eerste maak ik niemand ooit bekend
Welk kistje ik koos: dan, als ik falen mocht
In 't juiste kistje, zal 'k zoolang ik leef,
Geen maagd ten huw'lijk vragen: eindelijk,
Als ik mocht falen in 't geluk der keus,
Ga ik, onmidd'lijk u verlatend, heen.
 
Portia:
 
Op die verplichtingen zweert ieder, die
Een kans waagt voor mijn waardelooze zelf.
 
Arragon:
 
'k Ben ook daartoe bereid. Bekroon, fortuin,
Mijns harten hoop! – Goud, zilver, waard'loos lood.
"Wie mij kiest, geve en wage al wat hij heeft."
Gij moet meer glanzen, eer ik geef of waag.
Wat zegt het gouden kistje? Ha! laat zien:
"Wie mij kiest, wint wat menigeen begeert."
Wat menigeen begeert. Die menigeen kan zijn
De dwaze menigte, die kiest op 't oog,
Die niet meer weet dan wat haar zotheid ziet,
Niet naar 't inwend'ge speurt, maar als de zwaluw
In de open lucht bouwt aan den buitenmuur,37
Juist in 't bereik en op den weg van 't lot.
Wat menigeen begeert, dat kies ik niet,
Wijl 'k niet gelijk wil staan met het gemeen,
Mij niet wil scharen bij de ruwe hoop.
Welnu, naar u dan, zilv'ren schatfoedraal;
Zeg mij nu ook het opschrift dat ge voert:
"Wie mij kiest, krijgt zooveel als hij verdient."
't Is goed gezegd. Want wie streeft naar het doel
't Geluk te paaien, en geëerd te zijn
Zonder verdienste's merk! Dat niemand waag'
Een onverdiende waardigheid te voeren.
Dat rangen, graden, ambten niet zoo vuig
Verworven werden! en dat zuivere eer
Gekocht werd door verdienste van den drager!
Wie dekte er 't ongedekte hoofd dan niet?
Wie werd dan niet bevolen, die beveelt?
Hoe meen'ge lage boer werd dan geoogst
Van 't echte zaad der eer! en hoeveel eer
Gelezen uit het kaf en puin des tijds
Om nieuwen glans te krijgen! Kom, mijn keus:
"Wie mij kiest, krijgt zooveel als hij verdient."
Ik neem verdienste: – Geef den sleutel dus,
En thans ontsluite zich 't geluk voor mij.
 
Portia:
 
Gij hebt te lang getalmd voor 't geen gij vindt.
 
Arragon:
 
Wat zie 'k? een gek die met zijn oogen knipt,
En mij een briefje biedt? 'k Zal 't lezen. – O,
Hoe ongelijk zijt gij aan Portia,
Aan wat ik hoopte en wat ik waardig was!
"Wie mij kiest, krijgt zooveel als hij verdient."
Verdiende ik niets meer dan een zottenhoofd?
Is dat mijn loon? Heb ik niets meer verdiend?
 
Portia:
 
Rechter te zijn en tevens delinquent
Is tegenstrijdig, niet vergund.
 
Arragon:
 
Wat zie ik?
"Zevenmalen in den haard
Ben 'k gelouterd; 'k evenaar
't Oordeel dat geen keus vervaart:
Hem die met een schim zich paart,
Heeft 't slechts schim van lust gebaard.
Gekken zijn er, naar mijn aard,
Overzilverd en niets waard.
Neem wie gij maar wilt tot bruid,
Mijn hoofd heeft u dat verbruid,
Ga dus heen, met u is 't uit."
En hoe langer 'k hier verkeer,
Dwazer word ik, meer en meer.
Met één zotshoofd kwam ik aan
Maar met twee ga 'k hier vandaan. —
Lief, vaarwel. Ik houd mijn eed,
En verdraag gedwee mijn leed.
 

(Arragon af met zijn stoet.)

Portia:
 
Zoo was de kaars voor 't motje wreed.
O, die voorzicht'ge zotten! bij hun keus
Blijkt al hun wijsheid niets meer dan een leus.
 
Nerissa:
 
't Is waarheid wat ons de oude spreuk verhaalt:
Hangen en trouwen wordt door 't lot bepaald.
 
Portia:
 
Kom, schuif 't gordijn nu dicht, Nerissa.
 

Een Bode komt op.

Bode:
 
Waar is Milady?
 
Portia:
 
Hier, wat wil Milord?38
 
Bode:
 
Mevrouw, aan uwe poort is afgestapt
Een jong Venetiaan, die u vooruit
De naad'ring van zijn meester melden komt,
Van wien hij tastbare eerbewijzen brengt:
Rijke geschenken, waar vol hoflijkheid
Hij zich mede aanbeveelt; en 'k zag nog nooit
Zulk een aantrekk'lijk liefdesafgezant;
Zoo zoet een dag kwam nimmer in April,
Als voorboô van het kost'lijk zomertij,
Als deze bode vóór zijn meester komt.
 
Portia:
 
Ik bid u, nu niet meer, 'k ben half bevreesd
Dat ge aanstonds hem tot bloedverwant benoemt,
Gij slaat zoo'n Zondagstoon aan bij zijn lof.
Kom, kom, Nerissa, want het maakt mij blij
Dien vluggen liefdeboô te zien bij mij.
 
Nerissa:
 
Cupido, geef, dat het Bassanio zij! (Allen af.)
 
32.Hij verknoeit op deze zotte manier het deftige "betoomen."
33.Hem geld gevend.
34.Verwarring tusschen "bezoek" en "komst."
35.Woensdag na vastenavond. De volgende woorden van L. zijn opzettelijke onzin.
36.Z. O. van de Kaspische zee.
37.Vgl. Macbeth, I, 6, 4.
38.Schertsende toespraak tot den bode, als terugslag op zijn vraag.
Altersbeschränkung:
12+
Veröffentlichungsdatum auf Litres:
13 Oktober 2017
Umfang:
90 S. 1 Illustration
Rechteinhaber:
Public Domain