Nur auf LitRes lesen

Das Buch kann nicht als Datei heruntergeladen werden, kann aber in unserer App oder online auf der Website gelesen werden.

Buch lesen: «De economische toestand der vrouw», Seite 15

Schriftart:

Dit kan het kind zonder eenige moeite onder bepaalde omstandigheden geleerd worden, juist zoo als het zijn tegenwoordige zelfzucht en lichtgeraaktheid onder de tegenwoordige omstandigheden leert. Niet enkel temperatuur en dieet en rust en beweging oefenen invloed op een klein kind uit. “Hij vindt het zoo prettig als er notitie van hem genomen wordt”, zeggen wij. “Hij is zoo gelukkig wanneer hij een dozijn bewonderaars rondom zich ziet,” merken wij op. Maar wat leert onderwijl het jonge kind van dit alles? Welke indrukken vangt het op, zoodra het ziet en hoort en langzamerhand leert opmerken? Dank zij de rechtstreeksche gevolgtrekkingen die een helder, ontluikend verstand, dat nog niet over ervaring beschikt, maakt, leert het dat vrouwen in de wereld zijn om de menschen te bedienen, voor het eten te zorgen, te vegen en te schrobben en weg te ruimen; dat mannen geschapen zijn om dingen te huis te brengen, die hun naar gelang van omstandigheden afgebedeld of afgeperst moeten worden; dat kleine kinderen het voorwerp zijn van voortdurende bewondering, dat hun haar, handen of voeten bijzonder aantrekkelijk schijnen, dat zij het brandpunt van oplettendheid zijn, van hand tot hand gaan, geslingerd en gehost en vermaakt worden op de wildste manier, doch ook op zijde gezet en aan zich zelf overgelaten, zonder te overwegen wat het kind het liefst wil en het aangenaamst is.

En dan te midden van zijn tintelend zelfbewustzijn en zijn zucht om geprezen te worden, moet het kind hooren dat het “ondeugend” is. Het verdriet, de schaamte, de woede over zulk een onrechtvaardigheid, de wanhopige verbijstering, de ziekelijke prikkelbaarheid of de verdooving van het geweten, het langzamerhand tot het teleurgesteld verstand doordringen van al deze vroegtijdige gewaarwordingen, doen het kind ten slotte haken naar zuiver persoonlijk genot en het legt zich toe om dat te bemachtigen. Dit zijn de ondervindingen die de meeste kinderen opdoen en die ook wij opdeden toen wij kinderen waren. Natuurlijk herinneren wij ons dat niet meer. Wij hielden natuurlijk van onze moeder en dachten dat zij volmaakt was. Vergelijkingen tusschen moeders te maken is moeilijk voor een klein kind. Wij hielden natuurlijk van ons huis en droomden er nooit van, dat er ook nog een andere weg bestaat om groot gebracht te worden. En natuurlijk als wij zelf kinderen krijgen, brengen wij ze weder op dezelfde wijze groot. Welke andere weg bestaat er? Wat kan men er tegen hebben? Kinderen werden immers altijd tehuis groot gebracht. Is dat niet voldoende?

En toch, verraderlijk, langzaam, onverzettelijk, terwijl wij ons zelf vleien met de gedachte dat de toestanden dezelfde blijven, veranderen zij onder onze oogen van jaar tot jaar, van dag tot dag. Opvoeding, zich zelf verschuilende achter een hoop boeken, maar al meer en meer bestaande in het groepeeren van kinderen en in het oefenen van eigenschappen die in den schoolcursus nimmer vermeld worden, – opvoeding, welke het menschelijk moederschap uitmaakt, kruipt al nader en nader naar haar ware plaats, haar beste werk, – de verzorging en opleiding van het kleine kind. Er zijn enkele vrouwen en ook enkele mannen die de menschheid ten hoogste aan zich verplichten door hun zorg voor kinderen. Dezulken moesten hun krachten niet concentreeren op eigen kinderen, – een zeer twijfelachtig voordeel voor de maatschappij – maar zij moesten zoo geplaatst worden dat hun talenten en geschiktheid, hun kennis en ondervinding, het grootst aantal kinderen ten goede konden komen. Er zijn vele vrouwen en vele mannen ook, die, ofschoon zij in staat zijn mooie, gezonde kinderen voort te brengen, niet bekwaam zijn hun een goede opvoeding te geven. Kinderen te baren is een persoonlijke zaak, een dierlijke functie. Opvoeding is een collectieve, menschelijke, maatschappelijke functie.

Zooals wij nu het leven geregeld hebben, loopen onze kinderen de kans terwijl zij nog zuigelingen zijn, te leven of te sterven, ten goede of ten kwade zich te ontwikkelen, naar gelang van de hoedanigheden der moeder, uit wie zij geboren worden. Een onverstandige moeder is geen beletsel voor een kind om een goede schoolopleiding en later een goede vakopleiding deelachtig te worden; maar de opvoeding in zijn prille jeugd, de belangrijkste in alle opzichten, is geheel in haar handen. Het is onnoodig aan te voeren dat moeders onderwezen moeten worden, hoe zij hunne moederplichten vervullen moeten. Men kan niet van elke moeder een goede schoolonderwijzeres of een goede vakonderwijzeres maken. Waarom verwacht men dan dat wel van iedere moeder eene goede opvoedster voor kleine kinderen gemaakt kan worden? Maar welke ook onze verwachtingen zijn, de ondervinding heeft geleerd dat niet allen er geschikt voor zijn; en onze verkeerd opgevoede kinderen, dezulken die de verkeerde stoffelijke behandeling te boven komen, groeien tot menschen op, zoo als wij ze rondom ons zien.

De groei en verandering van het huiselijk en familieleven gaan aanhoudend hun gang onder en over en door onze vooroordeelen en overtuigingen heen; en ook de opvoeding van het kind is veranderd en een sociale functie geworden, hoewel wij ons nog verbeelden dat alles alleen door de moeder gedaan wordt.

In haar vroegste en meest onvolledige openbaringen maakte opvoeding slechts deel uit van de individueele moederlijke functie wan het vrouwelijk dier. Maar van het oogenblik af dat de menschelijke geest in staat werd indrukken weer te geven en te ontvangen door middel van de spraak, hierdoor werd de macht verkregen kennis uit andere bronnen dan die van eigen ondervinding op te doen, hield de individueele moeder op, de eenige opvoedster van haar kind te zijn. De jonge wilde ontvangt niet alleen leiding van zijn angstige moeder, maar ook van de hoofden en ouderen van zijn stam. Gedurende langen tijd beschouwde men de ouden van jaren als de eenige geschikte onderwijzers, omdat toen de meeste kennis uit persoonlijke ondervinding verkregen werd; en hoe ouder de persoon was, des te grooter was zijn ondervinding, indien natuurlijk, andere dingen gelijk waren, en die waren in dien tijd maar al te veel gelijk. Dit primitieve denkbeeld bestaat nog onder ons. Menschen matigen zich thans nog aan meer wijsheid te bezitten omdat zij ouder zijn, stellen enkel de som hunner ondervindingen tegenover een essentieeler en goed geregelde veelzijdigheid en vergeten geheel, dat de wijsheid die wij tegenwoordig bezitten niet uit een verzameling van feiten bestaat, maar in de macht om over die feiten met een bepaald doel na te denken.

Sedert wij al meer en meer in staat zijn individueele ondervinding door literatuur te bewaren en aan anderen mede te deelen en de daardoor verkregen kennis door systematisch onderwijs te verspreiden, zien wij steeds jonger en jonger menschen bijv. rijker zijn in chemische of electrische ervaring dan “de oudste inwoner” in vroeger tijden kon geweest zijn. Daarom zijn de hedendaagsche onderwijzers niet meer de grijsaard en oude vrouw, maar de man of vrouw, die liefst zoo kort mogelijk geleden de verzamelde ondervinding der wereld opdeed. Evenals bij den onderwijzer een overgang van ouderdom tot jeugd plaats vond, evenzoo geschiedde dit bij de leerlingen. Bij de Grieken bezochten volwassen mannen de school. In de middeleeuwen vulden jonge mannen de inrichtingen van onderwijs. In onze verlichte eeuw kunnen jongens en ook meisjes gebruik maken van het zich steeds uitbreidend schoolonderricht.

Thans is zelfs door de ontwikkeling van “den Kindergarten” het onderwijs tot de deur der kinderkamer genaderd. Zelfs ons stekeblind moederschap begint die deur te openen; en zoo zijn wij ten slotte genaderd tot de studie van kleine kinderen, wij leeren hun behoeften en gaven kennen en zien dat de opvoeding moet beginnen op het oogenblik dat het leven aanvangt. Het is geen gewaagde ketterij te beweren dat kleine kinderen een beter opvoeding noodig hebben dan de individueele moeder hun geeft. Wij bedoelen alleen een weinig verder uitstrekken van het zich geregeld uitbreidend systeem der menschelijke opvoeding, welke met toenemende beschaving toch zal komen. En daardoor zal niet meer inbreuk worden gemaakt op de rechten der moeder, de plichten der moeder, het genoegen der moeder, dan de school en vakschool doen.

Wij denken immers geen kwaad van het moederschap, omdat onze lievelingen daags vele uren in de school gaan doorbrengen. De moeder wordt daarom niet voor zorgeloos, noch het kind voor te kort gedaan gehouden. Wij noemen het niet een “scheiding van moeder en kind.” Er zal ook niet meer kwaad of gevaar of verlies zijn, wanneer de kleine-kinderleeftijd in een omgeving van geoefende en voor hun taak opgeleide personen doorgebracht wordt, die hunne behoeften beter kennen en er beter aan te gemoet kunnen komen dan het voor de moeder alleen tehuis mogelijk is.

Beter omgeving en beter zorg voor kleine kinderen, in ’t kort een beter opvoeding beteekent niet, zooals sommige moeders zich verbeelden, dat de zwakke zuigeling onderwezen wordt in lezen, of zelfs dat hij gezet zal worden aan het rangschikken van kleuren of vormen of geluiden, welke het jonge verstand geheimzinnig tot bloei zullen dwingen. Het beteekent hoofdzakelijk, een veel kalmer en rustiger leven dan mogelijk is in de drukke huishouding, voor het te vurig geliefkoosde en te zeer verzorgde kindje; en dat de indrukken die het ontvangt met inachtneming van zijne verstandelijke vermogens gekozen worden. De moeder zou niet uitgesloten maar geholpen worden, evenals zij nu door den onderwijzer en de school bijgestaan wordt.

Tracht u eens, als gij wilt, een nieuwe wijze van de komst in het leven voor den geest te roepen; – de moederborst en moederarmen vervullen ook daar natuurlijk den dienst, welke geen ander hoe teeder ook, kan aanbrengen; maar waarbij tevens andere hulp zou zijn. De lange, gelukkige uren van de steeds langer wordende dagen zouden doorgebracht worden in zonnige, zacht gekleurde vertrekken, of tusschen gras en bloemen, of op het warme strand en aan het water. Er zouden vele andere kinderen zijn, kinderen van denzelfden leeftijd en dezelfde grootte, in kalme hulpvaardige vriendschap. Een jaar verschil in leeftijd beteekent voor kleine kinderen heel veel. Denkt eens aan de geestdrift van kleine kinderen, wanneer zij met makkertjes van dezelfde jaren spelen, omdat zij zich dan volkomen gelijk voelen; en bedenkt dan dat het tehuis groot gebrachte kindje zulke kameraadjes nooit heeft, tenzij er toevallig tweelingen zijn.

In deze groote groep, in volle vriendschap levende, zou het kind onbewust de kennis opdoen, dat “wij” menschheid zijn, dat “wij” wezens zijn die moeten worden gevoed, bewaakt, gekleed, te slapen gelegd, gekust en geliefkoosd en vrijgelaten om te rollen en te spelen. Misschien zouden de moeder-uren de prettigste zijn. Dan zou het kind heelemaal alleen aan iemand toebehooren en dit zou om het contrast te beter gewaardeerd worden. Maar de lange, geregelde dagen zouden de rustige lessen van gelijkheid en gemeenschappelijk belang brengen, in plaats van de koortsige persoonlijkheid van het alleen staande kindje in het één-kinder-huishouden, of de tallooze dwingelandijen en kibbelarijen van een kinderkamer vol broertjes en zusjes van zeer verschillenden leeftijd en verschillende gaven. Moeders, die er aan gewend zijn vele andere kleine kinderen dan hun eigen waar te nemen, zouden eensdeels beginnen iets te leeren van het klein-kinderwezen in het algemeen en daardoor dat levensstadium veel beter begrijpen, en anderdeels zouden zij leeren inzien, dat er verschil tusschen kleine kinderen bestaat en zoodoende een nieuw ideaal in hun groot werk van moederschap opdoen.

Dit alleen is reden genoeg voor een ruimer opvatting van het moederschap. Zoolang nog ieder moeder alleen haar eigen kinderen in volle bewondering en hartstochtelijkheid aanstaart, niets wetende van anderen, zoolang zal deze dierlijke passie de zuiver menschelijke hoedanigheden van het kind over- of onderschatten. Zoolang dit voortduurt zullen wij opgroeien met het valsche, onvaste oordeel over ons zelf, dat ons in onze kindsheid is opgedrongen. Wij mogen te goed of te slecht van ons zelf denken, maar altijd denken wij te veel van ons zelf, als gevolg van die ongeoefende en onveranderde concentratie van moederlijk gevoel. Onze geheele houding tegenover het kind is te sterk persoonlijk. Door heel ons pijnlijk later leven kampen wij om aan dat valsche perspectief, door het primitieve moederschap onderwezen, te ontgroeien.

Een klein kind, dat groot gebracht wordt met andere kleine kinderen zal nimmer die moeite en dat verdriet hebben. Hoezeer zijn moeder het ook mag liefhebben en hoeveel het ook van haar liefde geniet, het zal toch ondervinden, dat het voor het grootste gedeelte van den tijd precies zoo behandeld wordt als andere kinderen van denzelfden leeftijd. Zulk een verandering zal voor het huiselijk en familieleven geen grooter verlies medebrengen dan de school of den Kindergarten doen. Zij zal het kleine kind niet van zijn moeder en de moeder niet van haar kind berooven. En zulk een verandering zou de moeder een aantal uren daags vrij geven om een gewoon mensch te zijn, een lid van een beschaafde gemeenschap, een economische voortbrengster, een zich ontwikkelend, zelfstandig individu. Deze ontwikkeling, vrijheid en macht zullen van haar een verstandiger, sterker en edeler moeder maken.

Na alles wat gezegd is van de liefde en dankbaarheid voor onze onfeilbare moeder-kindermeid, moeten wij vrouwen toch wel een zeer hoogen dunk van onze persoonlijke belangrijkheid hebben om ons eigen werk zoo heilig te verklaren. De moeder in dienst der maatschappij, in plaats van in dienst van het gezin, zal haar ware moederplichten niet verwaarloozen. Zij zal haar kind even goed liefhebben, misschien beter, als zij er niet elk oogenblik mede in aanraking is; wanneer zij van zijn leven naar haar leven en terug van het hare tot het zijne gaat, met steeds nieuwe vreugde en nieuw verlangen. Zij zal de innige, groote vreugde van het moederschap veel frisscher in haar hart bewaren, in stem en oogen veel duidelijker uitdrukken, wanneer de uren van individueel werk haar geest een anderen uitweg gegeven hebben voor haar eigen deel wan den dag. Zij zal van haar werk, dat zij lief heeft en hoog stelt, naar het leven te huis en het leven van haar kind met graagte en met voortdurend welbehagen terugkeeren, gezuiverd als dit dan zal zijn van de duizend kleine kwellingen, oneenigheden en moeilijkheden die het nu zoo bederven.

Ook het kind zal dit weldoende gevolg ondervinden. Men vergist zich als men meent dat het kleine kind, meer dan het oudere, juist de zorg en tegenwoordigheid van de moeder noodig heeft. Een zorgvuldig onderzoek heeft aangetoond dat een pas-geboren kind zijn eigen moeder en een pas-bevallen moeder haar eigen kind niet kent. Men kan ze verwisselen zonder dat een van beiden er iets van bemerkt.

De diensten van een zoogster, een kindermeid, een grootmoeder worden door kleine kinderen dikwijls evenzeer gewaardeerd, soms beter, dan die van de eigen moeder. De zuiver lichamelijke zorg voor een jong kind kan even goed door de eene als door de andere verstandige, liefderijke hand gegeven worden. Het is de geoefende hand waaraan het kind voor deze zorg behoefte heeft, niet aan bloedverwantschap. Zoolang de moeder het heerlijke voorrecht behoudt haar kind te kunnen zoogen, behoeft zij nooit te vreezen dat iemand anders het kleine hartje dierbaarder zal zijn dan zij, de gezegende verschafster van het hoogste goed dat het kent. Een gezond, gelukkig, goed aangewend moederschap zal in staat zijn deze functie langer en beter te vervullen dan nu gewoonte is, tot groot voordeel voor het kind. Afgezien van deze speciale verwantschap, zal het aldus opgevoede kleine kind gemakkelijk het besef krijgen van een ander en breeder verwantschap.

In de vrijheid en rust van zijn kinder-slaapkamer en speelkamer, in zijn dagelijkschen omgang met andere kinderen van zijn leeftijd, zal het een gevoel van de juiste menschelijke verhouding, als het ware, met de moedermelk in zich opnemen, een besef krijgen van de rechten van anderen en van zich zelf. In plaats van zich het leven te denken als iets waarin alle pret bestaat om door anderen rondgedragen en geliefkoosd te worden, of ook om door anderen getiranniseerd of onuitstaanbaar verveeld te worden, zal het kind het leven gaan beschouwen als een gelegenheid om zich ongehinderd te ontwikkelen, bekend te worden met zijn eigen ontluikende gaven van lichaam en geest, in een atmospheer van lichamelijke warmte en gemak en van kalme zielerust.

Rechtstreeksche, geconcentreerde, onveranderlijke persoonlijke liefde is een te heete atmospheer voor een ontluikende ziel. Afwisseling met eenzaamheid, drift en onrechtvaardigheid brengt niet de gewenschte verandering. Een bedaard toegepaste liefde, door wijsheid verlicht, op rechtvaardigheid gegrondvest, en door de innige toewijding van de eigen moeder nu en dan afgewisseld, zou ons na weinige geslachten tot andere menschen maken. De neiging en uiting van ons geheele leven worden sterk gewijzigd door de omgeving in de kindsheid, en deze omgeving kan verbeterd worden, evenwel niet door de individueele moeder in de individueele woning.

Er zijn drie redenen waarom de individueele moeder nooit geschikt gemaakt kan worden om alle zorg voor haar kinderen op zich te nemen. De eerste twee zijn te bekend om er lang bij stil te staan, de derde is zoo volstrekt afdoend, dat die alleen voldoende zou zijn.

Ten eerste is niet elke vrouw met de bijzondere eigenschappen en gaven geboren, noodig om de juiste zorg voor kinderen op zich te nemen; zij bezit er geen aanleg voor. Ten tweede kan niet iedere vrouw de opleiding en oefening verkrijgen, noodig om haar geschikt te maken de juiste zorg voor kinderen op zich te nemen; zij is er niet voor opgeleid. Ten derde, zoolang elke vrouw alle zorg alleen voor eigen kinderen op zich neemt, kan nooit een vrouw de vereischte ondervinding er voor opdoen. Dat is de laatste hinderpaal. Dat houdt ons menschelijk moederschap achterlijk. Geen moeder weet meer dan haar moeder wist; geen moeder heeft ooit haar beroep geleerd; en onze kinderen ondergaan de goed-gemeende proefnemingen van een eindelooze reeks van amateur-opvoedsters.

Wij trachten een kindermeid te krijgen, die ondervinding heeft. Wij zoeken een arts met ondervinding. Maar naar onze opinie is een moeder met ondervinding eenvoudig een, die veel kinderen gebaard heeft, alsof baren een opvoedend proces was!

De angsten van het kraambed of de angsten van een kindersterfbed, hoe vaak ook ondervonden, dragen hoegenaamd niet bij tot de kennis van de moeder omtrent de juiste verzorging, kleeding, voeding en onderricht van het kind. De afdeeling opvoeding van het moederschap is geen persoonlijke functie; het is in haar waren aard een maatschappelijke functie; en in de volbrenging er van schieten wij betreurenswaardig te kort.

De economisch onafhankelijke moeder, verruimd en bevrijd, versterkt en ontwikkeld door haar maatschappelijke taak, zal als moeder beter dienst bewijzen dan dit de afhankelijke moeder mogelijk is. Niets kan meer de belangen der menschheid bevorderen dan verstandiger zorg en breeder opgevatte liefde van een georganiseerd menschelijk moederschap over onze kleine kinderen. Zulk edeler moederschap, voortbrengende edeler kinderen en hen op edeler wijze groot brengende, zal een wereld mogelijk maken, zooals wij die wenschen. En deze verandering nadert overweldigend snel, ondanks onze dwaze vrees.

XIV

De verandering in opvatting en uitdrukking van ons huiselijk leven, zoo snel en krachtig rondom ons plaats grijpend, sluit vele ver-reikende gevolgen in, die alle bevorderlijk zijn aan den menschelijken vooruitgang. Niet de minste van deze is de verbetering in de samenstelling van het maatschappelijk verkeer.

Deze behoefte der beschaving was in vroeger tijd onbekend, toen familie-omgang voldoende was voor allen en toen elke verdere aanraking tusschen individuen oorlog beteekende. Handel en het daaruit voortvloeiend reizen voor zaken, de specialisatie van arbeid en de verspreiding van zijn producten, en alle verdere ontwikkeling, hebben een ruimer en vrijer en herhaaldelijker omgang ten gevolge gehad van de tallooze individuen, wier onderlinge handelingen de maatschappij vormen. Slechts kort geleden en nog maar gedeeltelijk, hebben de vrouwen als individuen aan dit onderling maatschappelijk verkeer deelgenomen, en toch maakt dit de wezenlijke voorwaarde uit voor ware beschaving. Het maatschappelijk verkeer bestaat niet voor ons genoegen, maar als een noodzakelijkheid voor den mensch.

Voor vrouwen als individuen is het een steeds grooter wordende eisch om mannen en andere vrouwen als individuen te ontmoeten, zonder juist in familiebetrekking tot hen te staan. Als een sociale behoefte moet er noodzakelijk eenige vorm aan gegeven worden; maar de juiste ontwikkeling er van wordt thans nog sterk belemmerd door de haar aanklevende vormen van huiselijke en maatschappelijke gewoonten, die hun ontstaan danken aan de sexueel-economische verhouding. De eisch van een vrijer en ruimer maatschappelijken omgang tusschen de beide seksen berust hoofdzakelijk op een wederzijds gevoelde behoefte; doch in het hedendaagsche leven is dit een veel reiner gevoelde en hooger opgevatte aandoening geworden dan zij aanvankelijk was, toen nog slechts één behoefte en één wijze om daaraan te voldoen bestond. Thans eischt deze behoefte dringend een betere regeling van onze levenswijze.

In sociale evolutie, evenals in andere evolutiën, ontgroeien wij slechts langzaam aan den uiterlijken vorm passend voor de vroegere behoeften; en de overgangsperiode, zoolang de nieuwe functiën tastend rondzoeken door de oude organen en die eerst langzamerhand tot een werktuigelijke uiting kunnen dwingen, is steeds onvermijdelijk pijnlijk. Voor zoover onze ontwikkeling thans gevorderd is, – nog steunende op een diep gewortelde overtuiging dat de wereld alleen uit gezinnen is samengesteld en de regeling der zaken noodzakelijk het belang dezer gezinnen moet bevorderen, – hebben wij er nauwgezet naar gestreefd het familie-belang te bevorderen en het familie-leven te veraangenamen en zijn daarbij onbewust of onwillekeurig gedwongen geworden, voor individuen slechts voorbijgaande maatregelen te nemen. Wat niet strekte tot bevordering van het familieleven, maar wel om te gemoet te komen aan de behoeften van individuen, op dat tijdstip in geen familie-verhouding levende, werd steeds in beginsel krachtig bestreden, ofschoon men gedwongen werd in de praktijk er aan toe te geven.

Nog heden worden er ernstige en humoristische artikelen geschreven, met het doel te protesteeren tegen de toenemend weelderige en gemakkelijke inrichting der gehuurde vertrekken voor ongehuwde mannen, even als men te velde trekt tegen de financieele onafhankelijkheid der vrouwen, op grond dat deze omstandigheden het huwelijk en het familieleven tegengaan. De meeste mannen doorleven tegenwoordig een tijdruimte van misschien tien jaren, dat zij op zich zelf staande menschen zijn; zaken roepen hen uit het ouderlijk huis en veroorloven hun voorloopig niet een nieuw gezin voor zich zelf op te bouwen. Ook vrouwen treden elk jaar meer en meer een gelijke individueele levensperiode in. En er is een zeker vast percentage van individuen, “oneven nummers” en “gebroken stellen”, die in het familieleven overschieten of achtergebleven zijn; en ook dezen moeten leven.

Het familiehotel, het pension, de club, de gehuurde kamer en het restaurant zijn tegenwoordig de toevlucht voor deze groote en steeds grooter wordende klasse. Het zijn menschen, die voor zekeren tijd ergens willen wonen, soms voor jaren, doch die niet gehuwd zijn of op andere wijze een gezin bezitten. Omdat huiselijk leven in onzen geest onafscheidelijk verbonden is met huwelijksleven, een woning verondersteld wordt een gezin te bevatten en een gezin een hoofd te hebben, zijn zulke alleenstaande personen niet bij machte eenig huiselijk leven te leiden en worden daarom verplicht het ongerief, de schade, de duurte, de dikwijls onhygienische en somtijds onzedelijke invloeden van onze plaatsvervangende hulpmiddelen te verdragen.

Het menschelijk ras eischt thans dat er voorzien wordt in de behoeften van individuen, afgescheiden van hun geslachts-verhouding. Wij dwalen wanneer wij meenen dat alleen gehuwde menschen en hunne onmiddellijke verwanten eenig recht hebben om in comfort en in een gezonde omgeving te leven. Ieder mensch heeft behoefte aan een woning, – ongehuwde, echtgenoot, weduwnaar, meisje, vrouw, weduwe, jong en oud. Zij hebben er behoefte aan van de wieg tot het graf, zonder dat dit iets met hunne geslachts-verbintenissen te maken heeft. Wij moesten de woning en het comfort der menschheid zoodanig inrichten en opbouwen dat het huwelijk er niet door benadeeld wordt, doch dat zij ook niet van het huwelijk afhankelijk waren. Door de werkzaamheden van het huiselijk leven beroepsmatig te doen uitoefenen, met kamers en suites van kamers en huizen voor een of meer personen verkrijgbaar, zouden wij ongehuwd kunnen leven, zonder iets van het aangename van een eigen woning of van de gewone gezelligheid op te offeren; wij zouden onze familie kunnen verliezen, zonder daarom beroofd te worden van de genoegens van het huiselijk leven; wij zouden kunnen huwen in vrijheid en geluk, zonder eenige verandering te brengen in de economische basis van een der betreffende partijen.

Gehuwde lieden zullen wel altijd aan een gezamenlijke woning de voorkeur geven en die kunnen zij hebben; maar groepen van vrouwen of groepen van mannen zouden ook een gezamenlijke woning of aangrenzende kamers kunnen hebben, indien zij dat wenschten. Doch zelfs alleenstaande personen zouden een woning voor zich zelf kunnen hebben, zonder dat zij daarom ook de drukte van een huishouding op hun schouders behoeven te laden.

Indien men de keukens uit de woningen neemt, houdt men kamers over voor elken regelingsvorm geschikt; men kan die kamers bewonen zonder dat dit beteekent “huishouding” doen. Het persoonlijk karakter en de smaak zouden met zoo’n levenswijze tot bloei kunnen komen als nooit te voren; de woning van elk individu zou ten slotte de persoonlijkheid van den bewoner uitdrukken, en de vereeniging van twee personen tot een huwelijk zou niet noodzakelijk het dooreen gooien van de geheele uiterlijke inrichting van hun leven ten gevolge hebben, – een zaak waarbij steeds veel van de teederheid en frischheid der liefde verloren gaat. Het gevoel van levenslange vrijheid en van vrede in en duurzaamheid van iemands eigen woning zal er veel toe bijdragen de persoonlijke levensverhoudingen te louteren en te verheffen, maar nog meer de maatschappelijke verhoudingen te versterken en uit te breiden. Het individu zal leeren zich zelf een samenstellend deel van het maatschappelijk gebouw te voelen, in nauw, rechtstreeksch en bestendig verband staande met de behoeften en eischen der maatschappij.

Dit is voor vrouwen bijzonder noodig, omdat men haar meestal alleen beschouwt, en zij zelf doen het ook, als deelen van gezinnen, niet in staat om op zich zelf gelukkig te leven. De overtuiging, dat zij voor haar geheele leven rust en vrede kunnen vinden, zelfs zonder dat zij trouwen, – en dat zij die ook kunnen vinden indien zij trouwen, – zal een kalmte en kracht in haar ontwikkelen, die haar zelf en de wereld zeer ten goede zal komen. Het is een schitterend bewijs hoezeer de bestaande huwelijksvorm het karakter prikkelt en den mensch onvoldaan laat, dat de vrouwen door de behoefte aan voedsel en kleederen en de mannen door de behoefte aan keukenmeiden en huishoudsters er toe gedwongen moeten worden. Wij zijn bespottelijk bang, dat mannen en vrouwen, indien zij hun levensbehoeften op andere wijze dan door het huwelijk kunnen verkrijgen, voor de huwelijks-verhouding hartelijk zullen bedanken. En dan bezingen wij nog bewonderend de macht der liefde!

Wij mogen waarlijk hopen, dat het meest te waardeeren gevolg van de verandering in den grondslag van het leven, liefde en huwelijk zal reinigen van dit lage bijvoegsel van financieel belang en persoonlijk gemak; en dat mannen en vrouwen, eeuwig tot elkaar aangetrokken door de sterkste kracht in de natuur, ten laatste in staat zullen zijn elkander op het gebied van zuivere en volmaakte liefde te ontmoeten. Wij maken onze eigen idealen, ons diepste instinkt, onze hoogste overtuiging te schande door deze grove verdenking, dat het edelste ras op aarde niet zou willen paren, of ten minste niet monogaam zou willen paren, tenzij het gekocht en gelokt wordt door de gewone dierlijke behoefte aan voedsel en dekking, en geketend wordt door gewoonte en wet.

De innigheid, de reinheid, de bestendigheid der huwelijksverhouding berusten op de noodzakelijkheid dat beide ouders voor de kinderen langdurig zorg moeten dragen, – een gevolg van de ontwikkeling van het ras, waaraan wij nooit kunnen ontsnappen. Wanneer ouders zich minder zullen uitsloven om voedsel te verkrijgen en het te koken, om meubelen te verkrijgen en ze schoon te houden, dan zullen zij misschien meer tijd vinden om nieuwe gedachten en nieuwe inspanning aan de verzorging hunner kinderen te wijden. Het kind heeft hooger behoeften dan aan een boterham en een bed; dit zijn alleen ras-behoeften die het met zijn geheele soort gemeen heeft. Het heeft veel meer behoefte – en aan deze wordt minder voldaan – aan het gezelschap van, en de vereeniging, de persoonlijke aanraking met zijn vader en zijne moeder. Wanneer vele van de tegenwoordige werkzaamheden uit het huis verwijderd zijn, dan zullen wij den tijd vinden en misschien ook den lust om werkelijk met onze kinderen kennis te maken. Het zal ons dan toeschijnen dat zij niet zoo zeer schepselen zijn die bewaakt, als wel menschjes die begrepen willen worden. Even als door de burgerlijke en militaire bescherming der maatschappij reeds sedert lang de tand-en-klauw-verdediging van wreede ouders werd afgeschaft, zonder dat daardoor de familieband in gevaar gebracht werd, zoo zullen ook de economische veranderingen in de maatschappij, die aan het tehuis brengen van voedsel door de ouders een einde zullen maken, geen slechte gevolgen voor de liefde en achting in het gezin medebrengen. Deze primitieve behoeften en de primitieve wijze om er aan te gemoet te komen, hielden de familie-verhouding ongetwijfeld op een zeer laag standpunt; maar zij liggen reeds gedeeltelijk achter ons en de band tusschen ouders en kinderen werd door de verandering niet verzwakt, maar integendeel versterkt.