Kostenlos

Het dichtste bij de Zuidpool

Text
0
Kritiken
Als gelesen kennzeichnen
Schriftart:Kleiner AaGrößer Aa

Een gedeelte van de Zuidpoolexpeditie na den terugkeer in de winterkwartieren.

Wild. Shackleton. Dr. Marshall. Adams.


Den 1sten Maart kwamen we aan boord, waar al onze kameraden ons op het allerhartelijkst verwelkomden. Denzelfden dag ging ik er weer op uit met een hulptroepje, om onze zieke te hulp te komen. Wij hadden het geluk Marshall veel beter te vinden, en den 4den Maart waren wij allen aan boord van de Nimrod. Dadelijk daarop zette het schip koers naar Nieuw-Zeeland.


Een concert van de grammaphoon, aangeboden aan de pingoeïns.


(Zoo kort en eenvoudig vertelt de luitenant dit laatste gedeelte van den tocht, maar zoowel de redactie van Pearson’s Magazine, waarin het verhaal van den tocht het eerst is gepubliceerd als de fransche Illustration, die er een vertaling van geeft, voegen hier een opmerking aan het verhaal toe, namelijk dat luitenant Shackleton’s bescheidenheid hem weerhouden heeft, de aandacht te vestigen op misschien het treffendste blijk van zijn eigen dapperheid, uithoudingsvermogen en schitterende eigenschappen als leider, en de redacteur acht het zeker, dat de lezers er belang in zullen stellen, te hooren wat een der leden van zijn troepje te zeggen heeft, die op zijn terugkeer wachtte.

“Hij was lang over zijn tijd,” zegt hij, “en we waren bang, dat hem een ongeluk was overkomen. De Nimrod ging hem zoeken. De kapitein ontdekte twee stippen op de Barrière op een afstand en toen zag hij het licht van de heliograaf. De stippen ontwikkelden zich tot luitenant Shackleton en Wild. Waar waren Marshall en Adams? Er ging een boot heen en de onderzoekers werden aan boord genomen. Hun magere leden en ingevallen gezichten toonden, hoe groote ontberingen ze hadden geleden. En toch, na het eten van een stevig maal van gebakken brood en ham, vertrok luitenant Shackleton, ofschoon hij in vier-en-twintig uur niet had geslapen, onmiddellijk, om de zware 53 mijlen af te leggen en met de hulpexpeditie Marshall te bereiken, die ziek was aan dysenterie door het gebruik van paardevleesch en die onder de hoede van Adams was achtergebleven. Het was nog een tocht van anderhalven dag, eer ze er aankwamen. Toen keerden allen terug naar het schip, uitgeput, maar gelukkig over den goeden afloop van de groote onderneming. Luitenant Shackleton had het sterke stuk bestaan, een reis van 99 mijlen per slede te doen met weinig slaap in drie dagen aan het slot van een tocht van 1700 mijlen.”)

Aan boord kreeg ik niet anders dan goede berichten. Op de Nimrod genoot ik met een gevoel van onbeschrijfelijke vreugde en dankbaarheid van hetgeen de andere leden der expeditie mij hadden te vertellen.

Onder de allergrootste gevaren had het gezelschap, dat uit professor David, Douglas Mawson en Dr. Mackay bestond, de magnetische Zuidpool ontdekt na vele avonturen en was daarna in welstand opgehaald door de Nimrod. Dat was het noordelijke gezelschap. Het westelijke had een nieuwe kust geëxploreerd en was eveneens door het schip opgenomen, terwijl elk lid van het troepje gezond was. De pogingen, die waren gedaan, waren alle goed geslaagd. In alle richtingen was er nuttig werk gedaan, en ons wakker scheepje bracht ons nu terug naar de beschaving en de vrienden zonder het verlies van een enkel man. Wij konden rusten, slapen en eten zonder eenige kwelling des geestes en met een heerlijk gevoel van vrijheid, comfort en veiligheid, dat een goede reactie was op de maanden van zorg en inspanning.

Thans wil ik nog een paar woorden wijden aan de werkzaamheden van de beide genoemde groepen, werkzaamheden, die van groote beteekenis waren.

De groep voor het Noorden, die onder het bevel stond van professor David, had de winterkwartieren den 5den October verlaten. Ik heb slechts weinige van de incidenten kunnen vermelden, die op onze reis naar het Zuiden hebben plaats gehad, en ik kan nu ook maar zeer kort blijven stilstaan in de mij voor dit artikel toegestane ruimte, bij het werk van dit gezelschap, dat zich ten doel stelde, de magnetische Zuidpool te zoeken, en dat die pool bereikte. Ook het troepje, dat een reis westwaarts maakte, kan ik maar vluchtig volgen.

Zij namen bezit van een dépôt, dat vroeger door de auto was gebracht op een westelijk punt en trokken toen langs Victorialand noordwaarts over het ijs. Het eerste eind van 400 kilometer was uiterst moeilijk. De reizigers moesten twee sleden trekken, waarop hun proviand was geladen en hun materialen, te zamen 500 kilo’s wegend. Met hun drieën konden ze de beide zware voertuigen niet tegelijkertijd vooruit krijgen. Daarom spanden ze zich eerst voor de eene slede, en na die dan ongeveer 3600 meter te hebben vooruitgebracht, keerden ze op hun schreden terug, om de tweede slede te halen. Driemaal legden ze zoo hetzelfde traject af. Wel kwamen ze op deze wijze al heel langzaam vooruit, en omdat dus de étappen van elken dag zoo klein waren, moesten professor David en zijn metgezellen hun dagelijksche rantsoenen verkleinen.

Gelukkig, dat zeehonden en pingoeïns hun overvloedig hielpen in de aanvulling van hun eetbaren voorraad. Dat wild werd gebraden op een vuur, dat met zeehondenvet werd onderhouden in een fornuisje, door een der reizigers op vernuftige manier gemaakt van een blikken bus. Onze vrienden schikten zich best met dit menu, dat min of meer olieachtig moet worden genoemd.

Intusschen kwam men dieper in den zomer, en de temperatuur werd hooger. Op het ijs hadden de onderzoekers van de warmte te lijden en moesten vaak hun jassen uittrekken. Ten slotte kwamen ze aan den uitlooper van den Drygalskigletscher, waar ze een dépôt vestigden. Daarna namen ze voorraden mee voor zes weken en begonnen de bestijging van het plateau, waarop de magnetische Zuidpool is gelegen op een afstand van de zee van ongeveer 320 kilometer.

Het was zeer slecht weêr geworden. Ofschoon men zich in den vollen zomer bevond, viel er herhaaldelijk sneeuw en in groote massa’s; bovendien duurde het een volle week, dat de eene storm op den anderen volgde. Als men daarbij bedenkt, dat de ijsmassa, die de hellingen bedekte van het plateau, vol spleten was, dan wordt het begrijpelijk, dat de mannen op hun exploratietocht een oogenblik dachten, dat ze hun onderneming zouden moeten opgeven. Ze waren op een grooten gletscher geraakt; maar toen ze telkens weer vielen, moesten ze wel van dien weg afzien. Enkel een geen oogenblik falende waakzaamheid en het geluk, dat de afdeeling op de heele expeditie niet in den steek liet, redden de leden van een groote ramp. Langs een sneeuwhelling wist David de streken van het gescheurde ijs uit den weg te gaan en bereikte zoo het plateau ten zuiden van den berg Larsen.

Na die inspanning waren allen uitgeput; maar ze bleven gelooven aan het eindelijke succes van hun onderneming. Verder trekkend over het zacht golvende plateau langs den meridiaan van de magnetische pool, bereikte het troepje een hooge sneeuwvlakte, gelegen ter hoogte van 2100 tot 2400 meter. Op dit terrein werd het voortgaan gemakkelijker, en den 16den Januari 1909 op 72 graden, 45 minuten Z. B. en 134 graden W. L. van Greenwich was het doel van dezen zwaren tocht bereikt. Op dat punt plaatsten zeer preciese waarnemingen de magnetische Zuidpool.

Om het behaalde succes te vieren, ontplooide professor David de nationale vlag en in naam des konings nam hij bezit van dit deel van het antarctisch continent.

Dadelijk daarna begon de terugtocht. Er was geen tijd te verliezen. Onvoldoende gevoed, aan zeer hevige koude blootgesteld, voortdurend in de noodzakelijkheid, overmatig zwaren arbeid te verrichten, waren de dappere ontdekkers in hooge mate verzwakt.

Uit het Zuidwesten blies onophoudelijk een ijzige wind en herhaaldelijk woedden hevige sneeuwstormen. Gelukkig was de richting van den wind in de meeste gevallen gunstig, en dank zij het zeil, dat aan de sleden was aangebracht, ging de daling betrekkelijk vlug.

Na een laatsten wanhopigen strijd op een sterk gespleten gletscher kwam het troepje den 3den Februari uitgeput bij het dépôt aan, dat achtergelaten was op den Drygalskigletscher. De nood was toen op het hoogst gestegen voor de drie mannen, die kleine donkere stipjes waren op het groote, witte veld. De levensmiddelen liepen op het eind, en de terugweg naar de winterkwartieren was afgesneden door het smelten van het ijs in den tijd van den tocht naar de magnetische pool.

De bevrijding van dit gezelschap uit hun netelige positie door de Nimrod is een illustratie van het geluk, dat de expeditie trouw bleef. Mijn kameraden hebben in de gevaarlijke omstandigheden den meest bewonderenswaardigen moed getoond. Voordat ze zich waagden op de gletschers van het binnenland, wisten ze, dat ze bij hun terugkomst op open water zouden stuiten en dat hun heil uitsluitend was gelegen in de komst van het schip. Volgens mijn instructies moest, als den 1sten Februari David niet op het station was aangekomen, de Nimrod er op uitgaan, om hem te zoeken. Dat deel der kust, dat onderzocht moest worden, was zeer uitgestrekt. Daarom mocht men met eenige zorg zijn vervuld over het succes van het onderzoek.

Maar zoodra men bij het dépôt was aangekomen, slaagde de afdeeling erin, zeehonden en pingoeïns te vangen en weldra kon het gezelschap zijn honger stillen met flinke stukken versch vleesch en spek. Terwijl men in de tent een sappig en smakelijk maal genoot, werden plotseling twee schoten vernomen. Met een sprong waren de onderzoekers overeind, gingen naar buiten en wat zagen ze? De Nimrod, die hun kamp had opgemerkt en nu naderbij kwam. In zijn uitbundige vroolijkheid viel Mawson in een spleet, die oversneeuwd was, maar werd spoedig gered met de hulp der ontscheepte matrozen van het schip, die onzen vriend optrokken uit zijn gevaarlijke positie. Een goed uur later was de Nimrod op weg naar het station bij kaap Royds.

 

Den vorigen dag was de Nimrod het dépôt voorbijgevaren, zonder iets te bespeuren. Thans keerde het schip terug, om het anker uit te werpen dicht bij het winterkwartier, toen de scherpe oogen van de mannen, die de wacht hadden, het kleine kamp ontdekten. De redding van David en de zijnen in die bezwaarlijke omstandigheden mag wel aan hun goed gesternte worden toegeschreven.

Deze expeditie naar de magnetische Zuidpool heeft uit het oogpunt der wetenschap zeer belangrijke resultaten gehad, maar daarop kan ik hier niet ingaan.

Het gezelschap, dat naar het Westen onderzoekingen deed, bestond uit Armytage, Priestley en Brocklehurst. Ze had de opdracht, geologische onderzoekingen te doen in het bergland, dat zich ten westen van het station uitstrekte. De gedane waarnemingen en de oogst aan geologisch materiaal, die werd meegebracht, zijn eveneens hoogst interessant.

Op dezen verkenningstocht had er een dramatisch incident plaats. In den nacht van den 22sten Januari raakte de ijsschol, waarop de drie mannen kampeerden, los van de kust. Den volgenden morgen bij het ontwaken waren onze vrienden ten hoogste verbaasd en verschrikt, toen ze zich in volle zee zagen. Den geheelen dag dwaalden ze op hun ijsveld rond door de baai, omringd door haaien, die met gulzige blikken over den rand van het ijs keken naar het afgedreven en hulpelooze troepje. De toestand scheen hopeloos; maar gelukkig kwam er dien avond een verandering in de richting van den stroom, zoodat ze naar het Zuiden dreven, en omstreeks middernacht raakte een hoek van hun ijsschol het landijs voor eenige minuten aan. Met een sprong brachten ze zich toen in veiligheid, konden nog hun uitrusting meenemen, en bijna dadelijk daarna dreef hun ijsmassa weer naar het Noorden, naar de open zee! Den volgenden dag zagen ze het schip op een afstand van ongeveer elf mijlen, terwijl het heliografische seinen afzond.

De afdeeling, die levensmiddelen was gaan brengen naar de klip bij den berg Minna ten behoeve van ons troepje bij de terugkomst uit het Zuiden, ontsnapte ook aan een wissen dood op haar terugweg naar de winterkwartieren. Den 18den Februari had ze een streek te passeeren, die vol spleten was, en ze hielden een richting, die loodrecht op die gevaarlijke plekken stond. Het ging naar kaap Crozier en ze draafden over een harde oppervlakte. Plotseling werd een voet van Joyce gevat door een opening, maar hij kon zich nog snel loswerken en zijn weg vervolgen. Het ongeval leek niet erg, en er werd niet om stilgehouden, want Joyce viel niet. Maar in het volgende oogenblik, toen de slede over een hoogen sastrugi ging, sloeg ze achterover onderste boven en met een donderend geweld stortte de sneeuwbrug, die een breede spleet had verborgen, in.

Marston, die vóór de slede liep, kwam er nog net over, en een hond, die naast hem liep, viel erin, maar kon aan het tuig nog worden opgetrokken. Het gezelschap stond toen aan den rand van een gapende kloof, waarin gemakkelijk de slede met de mannen en de honden hadden kunnen worden verzwolgen. Aan den overkant van de instorting zagen ze nog duidelijk de sporen van de slede en hun eigen voetstappen, plotseling ophoudend, waar de brug was ingestort. Dat ze ontkomen waren aan het doodsgevaar, leek hun een wonder, en nadat ze een photografie hadden genomen, trokken ze verder met veel grooter voorzichtigheid.

Er zijn in allerlei opzichten door de inspanning der expeditieleden belangrijke resultaten verkregen, zonder dat wij eenig verlies hadden te betreuren. Thans brengt ons stevig scheepje ons naar de beschaving terug. Onze arbeid is ten einde. Na zooveel maanden van vermoeienis en ontberingen, kunnen we rust nemen, slapen en eten naar hartelust in een gevoel van voldane behagelijkheid.

De Nimrod sloeg den weg naar het Noorden in met volle zeilen en met de grootste snelheid, waartoe haar machine in staat was. Er woei een zeer hevige koude wind, wat een geluk moest heeten, want het ijs, dat begonnen was, zich aan de oppervlakte te vormen, werd snel al dikker en dikker, terwijl groote brokken drijfijs voor ons uit dreven, zoodat het veel waard was, vlug vooruit te komen.


Een lid der expeditie op de wandeling met zijn honden.


Op den morgen van den 6den Maart waren we op de hoogte van kaap Adare, en ik hoopte, tusschen de Balleny-eilanden en de kust te kunnen doorvaren, en de kustlijn te volgen van kaap North naar het Westen, om de kust tot Adelieland te verkennen.

Maar eerst had ik nog gehoopt, de geologische verzamelingen aan boord te kunnen nemen, die door onze noorderafdeeling op het eiland Monazite waren neergelegd. Op dat oogenblik blies de wind echter als een storm, en de ijsvelden, die aan de kust zich ophoopten, werden dikker en dikker. Er was geen enkele schuilplaats in de buurt van het eiland; dus zou het zeer moeilijk wezen, aan land te gaan, en het minste oponthoud, zou noodlottige gevolgen kunnen hebben. Al die redenen werkten ertoe mee, mij te doen besluiten, de geologische collectie in den steek te laten en weer noordwaarts te stevenen.

Zoo probeerden we dan den 6den Maart dien doorgang en de verkenning van de kust naar het Westen, ten einde het verband te ontdekken tusschen Victoria- en Adelieland. Het was een moeilijke onderneming. Altijd hadden ten westen van kaap North de vaste ijsmassa’s de schepen tegengehouden, als ze hadden getracht, erlangs te varen. Geen schip was dan ook ooit verder naar het Westen doorgedrongen. De Discovery was door de Balleny-eilanden heen gevaren en was zeilende de plek gepasseerd, waar op de kaarten Wilkesland was geteekend; maar het was een open vraag gebleven, of Wilkesland niet op wat zuidelijker breedte kon liggen.

Langs het pakijs varend, dat in dikte bleef toenemen, hadden we de voldoening, ons scheepje langs die kust te brengen tot een punt, verder westelijk gelegen, dan op eenige vorige expeditie was bereikt. Op den morgen van den 8sten Maart kwamen we in het gezicht van een nieuwe kustlijn, een voorbij kaap North zich uitstrekkend, tot nu toe onbekend land, dat eerst naar het Zuiden en dan naar het Westen liep over een afstand van 45 mijlen.

Wij deden opmetingen en Marston schetste de hoofdlijnen.

Wij waren te ver uit den wal, om foto’s te nemen, die eenigszins van waarde konden wezen, maar de schetsen wezen duidelijk den aard van het land aan. Het was een plateau, en prof. David hield het voor den noordelijken rand van het groote tafelland, dat dit deel van den Antarctis inneemt, het zuidelijke Poolplateau. Wij konden heel goed hooge rotsen onderscheiden en klippen, met eenige baaien ertusschen.

Wij zouden allen graag aan de exploratie zijn gegaan van dit deel der kust, maar daarvan was geen sprake, evenmin als eraan kon worden gedacht, meer naar het Westen te stevenen. Het ijs nam maar voortdurend in dikte toe, en jong ijs werd gevormd tusschen de brokken van het vorige jaar, zoodat er werkelijk gevaar begon te dreigen, dat we zouden invriezen. Dus werd het dringend noodig, dat we ons uit de voeten maakten, om vlug open water te zoeken, want anders zouden we genoodzaakt worden tot een hernieuwde overwintering. Daar het zou zijn geweest op een plaats, waar we geen geologisch werk van beteekenis zouden kunnen doen, maakten we haast, om weg te komen. Wij wendden dus den steven naar het Noorden langs het pakijs, steeds nog weer zooveel mogelijk westelijk houdend naar de Balleny-eilanden.


Pannekoek-ijs op de oppervlakte der zee. Dit is de eerste formatie van het ijs op zee.


Ik had nog hoop, dat het mogelijk zou zijn er voorbij te komen en Wilkesland te vinden. Het was een bijzonder moeilijk werk, en op sommige oogenblikken kon het schip zich haast niet bewegen. Het scheen geheel door het ijs geblokkeerd, en eindelijk tegen middernacht zag ik, dat het noodig was den steven te wenden naar het Noorden. Dat was op den 9den Maart.

Het was intusschen al te laat; het ijs sloot zich, en de Nimrod zat weer vast. De toestand was kritiek; maar na lang scharrelen vonden we toch nog een uitweg, een open kanaaltje, en door dat te volgen kwamen we in den namiddag van den 10den in open water, na een menigte ijsmassa’s te zijn gepasseerd.

Nu waren we dan uit het pakijs vandaan, en onze tribulaties waren ten einde. Na een snellen en voorspoedigen overtocht waren we den 22sten Maart op Nieuw-Zeeland aan de monding van Lord’s rivier op den zuidkant van het Stewart-eiland.

Het is nu dadelijk niet mogelijk, met juistheid de beteekenis te schatten van het aardrijkskundige en natuurwetenschappelijke werk, door de expeditie verricht. In elken tak van de natuurwetenschap is er gewerkt, en specialiteiten zullen te zijner tijd de bereikte resultaten openbaar maken. Op het oogenblik is de studie van de verzamelingen, die wij hebben meegebracht, nauwelijks begonnen. Ik kan dan ook slechts in hoofdlijnen de meest in het oog loopende uitkomsten aangeven.

In de eerste plaats weten we nu, dat de Groote IJsbarrière begrensd wordt door bergen, die zich in zuidoostelijke richting uitstrekken van 78 graden Z. B. tot minstens 85 graden Z. B. en dat een onmetelijke gletscher naar een hoogvlakte voert van meer dan 3000 meter boven zeepeil, waarop de aardrijkskundige Zuidpool gelegen is.