Kostenlos

Het dichtste bij de Zuidpool

Text
0
Kritiken
Als gelesen kennzeichnen
Schriftart:Kleiner AaGrößer Aa

Dien dag overkwam ons een ernstig ongeluk. Plotseling vielen Adams en zijn pony in een spleet, waarvan de opening door een dun laagje sneeuw verborgen werd. Gelukkig werden ze in hun val tegengehouden door een sneeuwbrug; maar hun positie bleef nog buitengewoon gevaarlijk. Ieder oogenblik kon de sneeuwbrug bezwijken en man en paard meesleuren in een bodemloozen afgrond. Wild, die achter Adams liep, was dadelijk zijn vriend ter hulp gesneld en hielp hem uit de spleet, waarna ze den pony optrokken. Juist op het oogenblik, toen het dier weer boven was gebracht, stortte de sneeuwbrug in. Het ongeluk had ons kunnen kosten een man, een paard en de helft van onze proviand. Na dat avontuur bleven we dagen in de tent, om helderder lucht af te wachten, waarbij men op den gletscher goed kon zien.

Toen we ons weer op weg begaven, werd de marsch verschrikkelijk moeilijk. De oppervlakte, die schijnbaar effen was, waar wij ons op bewogen, was nu eens gescheurd in tal van gevaarlijke spleten, dikwijls onder een sneeuwlaag verborgen, dan weer bedekt met die golven van sneeuw, die door den wind op de oppervlakte van gletschers worden gevormd, en die op de Groote Barrière een hoogte bereiken van meer dan een meter. Op een dergelijk terrein is de allergrootste voorzichtigheid noodig, om ongelukken te voorkomen.

Den 15den November bereikten we het dépôt A, waar we maïs innamen voor de paarden.

De dagen volgden elkaar en geleken veel op elkander. Iederen morgen om 4.40 stonden we op en om zes uur werd er ontbeten; dan braken we de tenten af, maakten de pony’s klaar en deden alles weer netjes in de zakken. De kou doet al die preparatieven langzaam en moeilijk gaan, en het sein van vertrek kon niet vroeger dan acht uur worden gegeven. We gingen achter elkaâr, ieder met zijn paard aan de hand en om beurten liepen we vooraan, om het spoor te banen. Elk uur hielden we vijf minuten rust. Om één uur in den namiddag werd de groote rust gehouden voor het tweede ontbijt, en om zes uur werd het kamp in gereedheid gebracht na een étappe van negen uren. Dadelijk als we in het bivak waren aangekomen, hielden we ons met de pony’s bezig. Ze werden geroskamd en nadat ze dekens hadden overgekregen en vastgemaakt waren aan een tusschen de sleden gespannen staaldraad, werden ze gevoederd. Hun portie bestond uit vier en een halve kilo per dag. Als een pony na het eten nog honger scheen te hebben, gaven we dien een extraatje. We moesten inderdaad de paarden rijkelijk voeden, om te maken dat ze hun krachten zoo lang mogelijk behielden.

Waren eenmaal de paarden verzorgd en de tenten opgeslagen, dan ging de kok van de week aan het bereiden van het avondeten. Verwarmd door het fornuis, vormde de tent, die eerst voor keuken had gediend, daarna een slaapkamer, een bijzonder warme en daarom zeer gezochte.

In de tent gezeten om het fornuis, nuttigden we ons avondeten, en dan legden we ons in onze zakken, om te schrijven aan onze bladen en onze aanteekeningen te maken, eer we in dien diepen slaap vielen, die volgt op langdurige lichamelijke inspanning. Dat zijn de aangenaamste oogenblikken van den dag.

Een tweede dépôt B werd opgericht op 81.4 Z.B., ongeveer 140 kilometers van het eerste verwijderd. Daar we nog maar een kleine hoeveelheid voedsel voor de pony’s hadden, en daar we behoefte hadden aan versch vleesch voor onze voeding en om het dépôt aan te leggen, maakten wij een paard af.

De plaats van die reserve-levensmiddelen werd aangewezen door een slede, die rechtop in de sneeuw werd gestoken, zoodat ze er 2.40 meter boven uitstak, en door een stok met een zwarte vlag. De vlag en de slede waren maar op korten afstand zichtbaar. Om het dépôt terug te vinden, moesten wij vooral vertrouwen op onze waarneming van de omgeving. We lieten er nu een deel van den pony achter, een blik petroleum en een voorraad beschuit. Elke 140 kilometer stelden wij ons voor, zoo’n dépôt aan te leggen.

Den 22sten November was voor de eerste maal nieuw land in het gezicht: een ontoegankelijke, verijsde keten met een paar van sneeuw ontdane toppen. Er zijn slechts weinige gelukkigen, wien het gegeven is, land te aanschouwen, waarop nog geen menschelijk oog heeft gerust; dus laat het zich begrijpen, dat onze voldoening groot was bij het zien van die verwijderde toppen.

Maar als die bergen dezelfde richting blijven houden, zullen wij de effen vlakte van den Grooten Gletscher moeten verlaten en de bergen gaan beklimmen, wat onze voldoening in hooge mate verkleint.

Dien dag legden wij nog een afstand af van 24 kilometer in spijt van veel wind en den slechten toestand van de sneeuw. Die was nog nooit zoo week geweest; hier en daar zakten de paarden er tot den buik in.

Op den Gletscher.—Mij ontbreekt de ruimte, om alle incidenten van onzen tocht te beschrijven, hoe het land al hooger werd en wij kronkelwegen aflegden door een doolhof van spleten, tot eindelijk de berg was beklommen, waaraan wij den gerechtvaardigden naam gaven van den Berg der Hoop! Van dien top ontdekten wij inderdaad den gletscher, die ons naar de pool zelve zou moeten voeren.

De onmetelijke ijsstroom, de eenige weg, waarlangs wij over de bergen konden komen en verder zuidwaarts reizen, was overal gespleten door breede scheuren en stond vol ijstorens of seracs.

Wij kwamen erbij door een inzinking tusschen de bergen, door ons de Poort van het Zuiden genoemd.

Al dadelijk bij het begin der bergbeklimming deden zich verschrikkelijke moeilijkheden voor; voortaan kunnen de étappen niet meer zoo lang wezen als op de Barrière. Den 6den December waren niet minder dan zes uren noodig, om 550 meter af te leggen. Het ijs was vol spleten, sommige met een laag sneeuw bedekt, andere wijd gapend. En wat waren ze diep! Als het oog in de diepten blikte van die blauwe kloven, zag het geen bodem. Te midden van die afgronden zou de minste misstap doodelijk kunnen zijn. Op zulk een terrein was het onmogelijk, de sleden te trekken met hun volle lading, en om alle bagage naar hetzelfde punt te vervoeren, waren veel reizen heen en terug noodig. Bovendien staken overal scherpe kanten op, waartegen de sledeijzers spoedig beschadigd werden. De eenige pony, die ons nog was overgebleven, Socks, durfde zich niet wagen op het gebrekkige ijs en werd aan de hand langs den rand gevoerd.

De volgende uittreksels van mijn dagboek kunnen den lezer een denkbeeld geven van de gevaren en moeilijkheden der bestijging: “Den 7den December viel er een ramp voor. Om acht uur ’s morgens vertrokken wij, Adams, Marshall en ik, en trokken een slede, die beladen was met 157 kilo, terwijl Wild achter ons den pony leidde, die vóór de tweede slede was gespannen. Op de met sneeuw bedekte hellingen drongen onze laarzen diep in de sneeuw, en de pony zakte nu en dan er tot den buik in weg. Dan kwam een terrein vol spleten. Voeg daarbij, dat het licht minder werd, en dat er een vreemd, wit, diffuus schijnsel heerschte, dat het moeilijk maakte de scheuren in het ijs te zien, dan kan men zich een voorstelling maken van de moeilijkheden.

Na het tweede ontbijt werd het licht wat beter en we gingen weer op weg. Plotseling weerklonk een wanhopig gegil van Wild. Wij keerden ons om, en wat zagen we? De tweede slede met den neus in een spleet en Wild, zich krampachtig vasthoudend aan de slede boven den afgrond; van het paard geen spoor. Een oogenblik later waren we bij onzen kameraad en hielpen hem uit zijn benarde positie. Wat den armen Socks betrof, die was verzonken en verzwolgen! Wild was ternauwernood ontsnapt! Onder het gewicht van het paard was een sneeuwbrug, waar de eerste groep zonder bezwaar overheen was gekomen, ingestort en had de slede meegesleurd met het paard. Wild had een hevigen stoot gevoeld, toen de teugel van den pony hem was ontrukt; de armen uitspreidend, had hij snel den rand der spleet kunnen grijpen. Bij geluk had de val van Socks den disselboom afgebroken, een omstandigheid, die onzen vriend en de slede behouden had doen blijven. Op onzen buik liggend op den rand van den afgrond, onderzochten we de diepte, maar kwamen tot geen resultaat; we zagen niets dan een groote, zwarte holte, en geen enkel geluid was te hooren. Hoe dankbaar moesten wij nog wezen, dat Wild behouden was gebleven, en welke verschrikkelijke gevolgen zou het verlies van de slede na zich hebben gesleept! Beroofd van de beide slaapzakken, die erop waren gebonden, zouden wij niet alleen niet verder hebben kunnen gaan, maar bovendien zou het ons hoogst waarschijnlijk onmogelijk zijn geweest, onze winterkwartieren weer te bereiken.

Gelukkig was door dit accident het vorderen op den gletscher niet veel bemoeilijkt, want die weg was zoo slecht, dat de pony toch haast niet verder had kunnen worden meegenomen, en dat wij hem nog denzelfden avond zouden hebben afgemaakt. Het is intusschen een feit, dat zijn verdwijning ons van een kostbare bron van voedsel beroofde. Het restant van zijn voorraad maïs zal in onze magen verdwijnen.

Na de slede te hebben opgetrokken, gingen we weer op weg. Thans hadden we met ons vieren 450 kilogram te trekken.

Op het punt, waar wij dien avond stilhielden, was de gletscher sterk gespleten. Door met de ijsbijlen te peilen merkten we, dat er overal afgronden waren, met een dunne laag sneeuw bedekt. Het zou dwaasheid wezen, daar den nacht door te brengen en de kans te loopen, in den slaap verzwolgen te worden. Bij gevolg gingen we de tenten 400 meter verder achterwaarts neerzetten. Hoe onaangenaam was het, op onze schreden terug te keeren!

De 9de December was weer een prachtige dag. En dat was gelukkig, want de étappe van dien dag was een zeer bezwaarlijke, de gevaarlijkste van de heele reis.

In den sneeuwstorm.


Kwartier vóór acht in den morgen vertrokken we over het blauwe ijs; nog geen uur later was er al weer een veld vol spleten te overwinnen; sommige spleten droegen een laag sneeuw; andere hadden iets vaster, maar niet minder gevaarlijke sneeuwbruggen. Onder het gewicht van Marshall gaf een der bruggen mee, en onze vriend verdween; het tuig, waarin hij bleef hangen, redde hem van een val in een meer dan 300 meter diepen afgrond. Enkele oogenblikken later viel Adams, en daarna was het mijn beurt. Verderop werd de toestand nog hachelijker. De sleden gleden over het ijs, maar stieten telkens tegen de scherpe kanten van de randen der spleten; de eene, die al door den val beschadigd was, werd bij een schok van voren vernield. In die omstandigheden werd het onmogelijk de beide sleden tegelijk te trekken, zoodat we ons met ons vieren eerst voor de eene slee moesten spannen, die een paar honderd meter ver trekken, en dan terugkeeren om de tweede te halen. Eerst na elf uur, toen het ijs beter was geworden, konden we beide voertuigen tegelijk voorttrekken.

 

Om kwartier vóór twaalf rust, om poolshoogte te nemen. Resultaat: 84.2 Z.B. Dat was nog niet ver, en dan te denken, dat wij de beide laatste dagen zonder ophouden omhoog waren gegaan, terwijl ieder van ons 72 kilo had te trekken. We waren ter hoogte van ongeveer 750 meter, naar de ruwe opgaaf van de instrumenten, niet gecorrigeerd ten opzichte van de temperatuur of door vergelijking met de waarnemingen in het winterkwartier. In den namiddag nog een zware stijging: vijf uren achtereen sleepten we de sleden over een zeer ongelijk terrein. We waren dan ook uitgeput en uitgehongerd bij de aankomst in het bivak. Om 6 uur kampeerden we ter hoogte van 900 meter.


Het optrekken van de eerste slede.


Dien avond maakten, gelijk reeds vele dagen, lage cumuluswolken het uitzicht naar het Zuiden onmogelijk. Hoe verlangden we naar den top, de hoogte van het plateau en naar een vlak ijsveld, waarop we zouden kunnen vooruitkomen! Er was dien dag 18.9 kilometer afgelegd.

Onze gesprekken liepen bijna altijd over de keuken en over de gerechten, die we graag zouden willen eten. Bij de maaltijden verdween onze soep met een naar onzen zin veel te groote snelheid. Met ongeduld verlangden we naar Kerstmis; dien dag zouden we, wat er ook mocht gebeuren, de boter eruit braden.

Den 12den December kwamen we maar 4800 meter vooruit! Duidelijker dan eenige beschrijving stelt dat cijfer de bezwaren van den tocht in het licht.

Twintig minuten vóór acht vertrek over het allerslechtste terrein dat men zich kan voorstellen. Een blauwe ijsvlakte, waaruit scherpe punten opsteken tusschen diepe scheuren. Het was als een bergland met heuvels en diepe dalen en kloven, een grond, als poolexpedities zeker weinig hebben aangetroffen.

Steeds moest onze aandacht gespannen blijven, om te voorkomen, dat de sleden braken bij een botsing met de ijspunten of in een spleet verdwenen, of om op te passen, dat we niet zelf een doodelijke buiteling maakten. Toch vielen we telkens weer; en ’s avonds zaten we vol builen en kneuzingen, maar Goddank was er niets ernstigs.

Op zulk een terrein waren al onze vereenigde krachten nog nauwelijks voldoende, om één enkele slede te doen vooruitgaan, en zoo trokken we den heelen dag samen één slede, twee van ons van voren trekkend en twee duwend aan den achterkant. Na zoo 1600 meter te hebben afgelegd, gingen we de tweede slede halen. Bij gevolg moesten wij, om 5000 meter vooruit te komen, 15 kilometer afleggen, en dat op ijs, waar een verkeerd gezette voetstap een doodelijk ongeluk kon veroorzaken. Hoe het zij, we zijn 4800 meter gevorderd naar de pool.

Bijna een week lang ging het zoo voort, en nog altijd hield het vermoeiende trekken aan.

Den 18den December waren we des avonds totaal verstijfd. We hadden een hoogte van 2200 meter bereikt na een van onze moeilijkste etappen, maar die zeer belangrijk was, daar we ten slotte eindelijk op het plateau waren aangekomen!

Om half acht ’s morgens waren we op weg gegaan en legden 10 kilometer af onder het transporteeren der bagage in twee reizen, dus in het geheel 30 kilometer op glad ijs, nu eens de sleden ophijschend en met alle macht ze aan de touwen ophalend, dan weer ze trekkend, als de helling iets minder steil was. Kwartier vóór een hielden we rust voor het tweede ontbijt. Rondom ons waren overal spleten; Adams en ik hadden het ongeluk ook nog te vallen.

Terwijl de soep pruttelde op het vuur, ging ik stukken rots zoeken en vond ze zeer verschillend van de stukken zandsteen van den vorigen dag. In die hoogere streek hadden de bergen een heel ander aanzien dan op de lagere breedte. Links van ons, dus in het Oosten, waren ze merkwaardig geregeld gestreept en rechts, in het westen, bestonden ze uit gesteente, dat door atmosferische invloeden blijkbaar veel had geleden.


De tweede slede wordt voortgesleept nadat de plek waar de eerste was achtergelaten, door een zwarte vlag was gemarkeerd.


Den geheelen namiddag besteedden we aan de beklimming van een lange sneeuwhelling en trokken weer in twee reizen de sleden ertegen op, zoodat we weer door en door vermoeid en uitgehongerd in het bivak aankwamen.

Om het proviand langer te doen strekken, werden de porties verkleind; bij gevolg werden we al hongeriger en elken nacht droomden we van overvloedig voedsel. Dagelijks zuinigden we twee beschuiten per man uit en wat pemmikan en suiker; daarvoor in de plaats aten we de maïs van de paarden, na die in water te hebben geweekt. Op den 18den December hadden we nog voor vijf weken levensmiddelen en we waren nog 544 kilometer van de pool verwijderd. Als we dus het doel wilden bereiken, zouden we ons met hongersnoodporties moeten behelpen. De thermometer wees 17.2 graden vorst en daarbij sneed een ijzige wind ons in het gezicht.

Overal waren spleten en onpeilbare diepten. We hoopten den volgenden dag aan het eind der moeilijke bestijging aan te komen.

En in werkelijkheid bereikten wij de hoogte van het plateau eerst een week later, den 25sten December. Het verdere gedeelte van den gletscher bood nog wel hellingen aan, maar we troffen er niet, als lager, van die verbrokkelde gedeelten, die onzen gang zoozeer hadden vertraagd.

Als volgend uittreksel uit mijn dagboek kies ik dat, wat op Kerstmis betrekking heeft, den dag, waarnaar wij allen zoo hadden verlangd, om eindelijk eens naar onzen zin genoeg te kunnen eten. Het vroor 27,7 graden met jachtsneeuw en ijzig kouden zuidenwind. Den heelen dag besteedden we aan het beklimmen van een zeer steile helling, die hier en daar in spleten was gescheurd.

We waren ter hoogte van 2850 meter en om zes uur in den avond hadden we 85.55 Z.B. bereikt. Versterkt door een stevig ontbijt waren we om zeven uur vertrokken. Al dadelijk hadden we weeke sneeuw waarover de versleten ijzers van de sleden moeilijk voortkwamen, ’s Morgens was het zwaar trekken en om 12 uur hadden we nog slechts 8.2 kilometer afgelegd.

Ter eere van den grooten dag werd onder het tweede ontbijt de vlag, die de Koningin mij heeft geschonken, ontrold en ook de sleden werden bevlagd, en ik photografeerde het tooneel met mijn metgezellen erbij.

Het was zeer koud, 26.8 graden vorst en er woei een doordringende ijskoude wind.

In den namiddag waren het altijd nog sneeuwhellingen. Om 6 uur verscheen er in het Zuidoosten, juist toen we zouden gaan kampeeren, iets als een ander land. Dien avond nam de wind nog in kracht toe. Wij wisten niet, hoe de aanwezigheid van zooveel zachte sneeuw te verklaren met dien aanhoudenden wind. Naar alle waarschijnlijkheid komt ze van het plateau, dat wij nog niet hebben bereikt en waarvan ze is voortgedreven door den hevigen Zuidoostenwind.

Dien avond hadden we een vorstelijk maal. Eerst een ragout van ponyvleesch, pemmikan, beschuit en emergency-oxo; daarna een plum-pudding, besproeid met een klein glaasje brandewijn, een maal, dat Lucullus ons zou hebben benijd, eindelijk cacao, sigaren en een lepel room voor ieder.

Wij hebben overdaad genoten, wat ons in langen tijd niet weer zou gebeuren.

Tot aan de pool en dan naar hetzelfde punt terug, als waar we toen waren, was 917 kilometer en we hadden maar voor een maand proviand. Dus moesten de porties weer worden verminderd. Van den volgenden dag af kregen we maar zes beschuiten per dag, een ’s morgens, drie ’s middags en twee ’s avonds. We zouden daar laten blijven al wat niet volstrekt noodig was. Reeds waren we, wat de kleeding aangaat, tot de uiterste grens genaderd; we hadden niets meer bij ons dan wat we aan hadden. Het was gevaarlijk, een deel van onze uitrusting achter te laten, maar de omstandigheden maakten het noodzakelijk.

Maar daar aan het einde der wereld vlogen dien dag onze gedachten vaak naar het vaderland en naar allen die ons dierbaar waren.

Marshall nam dien avond ook onze temperaturen op en vond ze 1.11 graad beneden het normale. Maar we voelden ons nog flink en krachtig.

Toen op Kerstmis tot een nieuwe vermindering der porties was besloten, hadden we juist een overvloedigen maaltijd achter ons en konden dus de toekomst met een zekere kalmte tegemoet zien; maar den volgenden dag zag alles er anders uit, met tien uur trekkens voor den boeg. Altijd woei het hard, en gedurende onzen geheelen pooltocht blies de wind uit het Zuiden.