Kostenlos

Het dichtste bij de Zuidpool

Text
0
Kritiken
Als gelesen kennzeichnen
Schriftart:Kleiner AaGrößer Aa

Toen we ons in de hut hadden gevestigd, begonnen we vragende blikken te werpen in de richting van den Erebus. De bestijging van den berg was als zeer bezwaarlijk beschouwd, zoo niet als onmogelijk; maar er was geen twijfel aan, of, als de berg beklommen kon worden, zouden de wetenschappelijke resultaten hoogst waardevol wezen, en zoo besloten we, dat er een poging zou worden gewaagd.

Ik koos professor David, Mawson en Mackay, om de bestijging van den top te beproeven. Ze moesten voor tien dagen van levensmiddelen worden voorzien, en een hulpgezelschap, bestaande uit Adams, Marshall en Brocklehurst, zou de hoofdgroep zooveel mogelijk ter zijde staan. Het gebeurde, dat alle zes den top van den berg bereikten. Het gezelschap sloeg zijn eerste kamp op omstreeks zeven mijlen verwijderd van het winterkwartier en 2750 voeten boven de oppervlakte der zee. Ze vertrokken den volgenden morgen bij een temperatuur van tien graden onder nul, en na een inspannend klimmen over de sneeuw, die door den wind zwaar gegroefd was, bereikten ze een hoogte van ongeveer 5550 voet.

De aard van de vulkanische brokken, die rondom het kamp lagen, gaf aan, dat de Erebus nog kort geleden eenige lava had uitgestooten. Er werd bij dit kamp een dépôt aangelegd, en proviand voor drie dagen werd verderop meegenomen, terwijl het derde kamp opgeslagen werd ter hoogte van 8750 voet bij een temperatuur van 20 graden onder nul. Dien nacht werd het gezelschap door een sneeuwstorm overvallen, die nog in woede toenam gedurende den volgenden dag. Het was onmogelijk, om vooruit te komen, en de mannen bleven in hun slaapzakken.

In den namiddag kwam Brocklehurst te voorschijn uit den slaapzak voor drie personen, gebruikt door de leden van de hulpexpeditie, en dadelijk sleurde de wind een van zijn handschoenen van wolfsvel mee weg. Hij vloog er achterna en werd een eind meegesleurd in het ravijn. Adams, die met Brocklehurst te voorschijn was gekomen, werd door den wind naar beneden gesleurd, en Marshall, die in den slaapzak bleef, moest krachtig zich inspannen, om niet met zak en al naar beneden te tuimelen. Adams en Brocklehurst slaagden er in, naar den zak terug te kruipen, de laatste bijna uitgeput, en beiden verstijfd van koude.

Het gezelschap kon den volgenden dag verder komen, en na nog veel moeilijk en gevaarlijk klimmen, waarbij Mackay aan een groot gevaar ontsnapte, bereikten ze den rand van den ouden krater, boven welks zuideinde de werkzame kegel zich verheft. Ze waren toen aan den zoom van een afgrond van zwart rotsgesteente, gescheiden van de sneeuw, die den krater vulde door een diepe gracht, die uitgehold was door de stormwinden.

Er werd een kamp opgeslagen in een holte op de noordwestelijke helling van den hoofdkegel omstreeks vijftig voet onder den rand van den ouden krater, en hier werd er een onderzoek ingesteld naar de voeten van Brocklehurst, daar hij zei, dat hij al eenigen tijd er in het geheel geen gevoel meer in had. Er moest geconstateerd, dat zijn groote teenen zwart waren, en dat nog vier andere teenen bevroren waren, ofschoon niet zoo erg. Het moet hem veel zelfoverwinning en vastberadenheid hebben gekost, om maar voortdurend, wel negen uren lang, te hebben geklommen met zijn voeten in zulk een toestand. Nadat de circulatie van het bloed bij hem was hersteld, werd hij in een slaapzak achtergelaten, terwijl de andere vijf man verder gingen, om den bodem van den ouden krater te onderzoeken.

Hun aandacht was getrokken door eenige merkwaardige heuvels, die verspreid waren over de sneeuwvlakte binnen den krater, en daarheen richtten ze hun schreden. Ze bevonden, dat de heuvels fumarolen waren, die in een gewoon klimaat worden herkend aan de rookwolkjes, die er boven hangen. De fumarolen van den Mount Erebus vertoonen een in ijs veranderd rookzuiltje, waarin de damp dadelijk overgaat, zoodra hij de oppervlakte van de sneeuwvlakte bereikt, en het gevolg is geweest het ontstaan van die eigenaardige heuveltjes. Enkele plekken van geel gekleurd ijs bleken zwavel te bevatten.

Den volgenden dag drong het gezelschap door tot den rand van den in werking zijnden krater, gaande over beddingen van harde sneeuw en groote hoeveelheden puimsteen, en langzaam en met moeite klimmend, omdat de hoogte en de felle koude de ademhaling belemmerden. Toen ze den kraterrand bereikten als de eerste menschen, die den top van den Erebus vermeesterden, zagen ze zichzelven staan aan den zoom van een diepen afgrond, gevuld met een opstijgende wolk van stoom.

Na een aanhoudend hard sissend geluid, dat eenige minuten aanhield, kwam er van beneden een zwaar dof gebrom, en dan vlogen onmiddellijk groote, bolvormige massa’s damp omhoog, die het volume deden toenemen van de wolk, die boven den krater zweefde. De lucht was gevuld met brandende zwaveldampen. Dan deed op eens een licht windje de dampwolk wegdrijven, en ze zagen den krater vóór zich in zijn geheele uitgestrektheid en diepte. Hij was tusschen 800 en 900 voet diep en de grootste breedte was een halve mijl, terwijl in de diepte drie aan elkander gelijke openingen te zien waren, waaruit de damp opsteeg. Aan den wand van den krater, die tegenover de plaats van ons gezelschap lag, wisselden lagen van donker puimsteen af met witte plekken sneeuw, en op één plaats wees het voorkomen van dampzuiltjes erop, dat de sneeuw op warm rotsgesteente lag.

Pingoeïns aan het kibbelen om een nest.


De afdaling ging vlug in haar werk, want het gezelschap daalde 5000 voet naar beneden in vier uren, door te glijden langs de lange ijshellingen, wat niet weinig schade toebracht aan hun kleeding en hun uitrusting. Ze bereikten het dépôt, dat ze bij het stijgen hadden aangelegd, maar bevonden, dat de storm hun bezittingen her- en derwaarts had verspreid, en de laatste einden van den tocht terug naar het winterkwartier werden afgelegd onder zeer bezwarende omstandigheden. Het had er allen schijn van, of er weer een sneeuwstorm ophanden was; de mannen waren doodvermoeid; de petroleum was bijna op; een der tenten had een groot gat, dat er in gebrand was, en een der kachels was gebroken op den glijtocht.

Ze lieten hun slede en hun uitrusting in den steek op de plek, waar ze hun eerste kamp hadden opgeslagen, en deden een laatsten geforceerden marsch, die hen in de winterkwartieren bracht in uitgeputten toestand. Ze hadden hun werk gedaan, dat was echter de hoofdzaak, en binnen enkele minuten vergaten ze hun leed onder het genot van een overvloedigen maaltijd. Ik wil hier niet uitweiden over de resultaten van de bestijging uit wetenschappelijk oogpunt of trachten, dat te doen, maar even wil ik toch meedeelen, dat het gezelschap de hoogte van den berg vaststelde op 13.350 voet, en dat ze de morenen, achtergelaten door den een of anderen voorvader van den Grooten IJsmuur, op de westelijke hellingen van den berg zagen opklimmen tot een hoogte van duizend voet boven zeepeil. Daar de aangrenzende zee ten minste 300 vademen diep is, moet de ijsbedekking, toen ze op haar maximum was, ten minste een dikte van niet minder dan 2800 voet hebben gehad.

De lange wintermaanden waren druk, maar niet afwisselend. Ieder man had zijn deel aan het werk te verrichten, en enkele van de onderzoekingen en ontdekkingen, door de geleerden gedaan, waren hoogst interessant.

Wij leefden een geregeld leven onder gestadige routine, alleen afgebroken, als er een sneeuwstorm uit het ijzige Zuiden kwam opdagen, die allerlei bezwaren en onaangenaamheden verbond aan de werkzaamheden van het voederen der paarden en honden, het halen van kolen en voorraden van buiten en het doen van de waarnemingen op ons weerkundig station.

Wij speelden hockey en voetbal in de open lucht, als er voldoende licht was, en in de hut vermaakten sommigen van ons zich met bridge, poker en domino. Het Kerstfeest en de verjaardagen waren gelukkige feestdagen, die er toe bijdroegen, om ons troepje te beveiligen tegen de kwellingen van een aanval van Poolverveling.

Verscheiden leden van de expeditie werkten mee aan het schrijven van de “Aurora australis”, een boek, dat geschreven, gedrukt en geïllustreerd werd in ons winterkwartier. De omslagen der deelen werden gemaakt van hout, dat behoord had tot de kisten, waarin onze voorraden verpakt waren geweest, en de liefhebberij-drukkerij gaf bezigheid en afleiding gedurende de maanden van duisternis.


Fumarolen van den Mount-Erebus.


Langzaam gingen die maanden toch voorbij, en toen de lente naderde, begonnen we ongeduldig te verlangen naar den dag, waarop we in staat zouden zijn, met de slede-expedities te beginnen naar de beide eindpunten, waarheen onze eerzucht zich uitstrekte, de magnetische Zuidpool en de aardrijkskundige Zuidpool zelve.


Kerstmiskamp op den weg naar het Zuiden.


De top van den Erebus werd van dag tot dag duidelijker voor ons zichtbaar, naarmate het daglicht in kracht won. De winternacht, die vier maanden had geduurd, begon te wijken. Zoodra het daglicht voldoende zal wezen, beginnen wij aan de toebereidselen voor de expeditie naar de Zuidpool.

Van het uithoudingsvermogen onzer pony’s hangt het slagen onzer onderneming af, en in den winter hebben we het hun dan ook aan geen enkele zorg doen ontbreken. Dank zij dat stelsel van verwende lievelingen, zijn ze nu in zeer goeden staat. Om ze te wennen aan het trekken der sleden, lieten we hen van de stapelplaats van de kolen den voorraad dagelijks naar ons huis brengen, of wel we lieten ze blokken ijs halen, bestemd voor de voorziening in onze behoefte aan zoet water. De blokken werden geklopt uit een meer, dat 1200 meter van de woning was verwijderd. Toen ze eenmaal aan het trekken gewend waren, bleef er te beslissen, hoeveel gewicht ze konden vervoeren. Na een lange reeks van proeven kwamen we tot het resultaat, dat het maximum gewicht, dat een pony in staat was, in goede omstandigheden te vervoeren, 295 kilo bedroeg, met inbegrip van de zwaarte van de slede, die 27 kilo was.

 

Bij het poolonderzoek hangt het succes voor een groot deel af van de hoedanigheid der uitrustingsvoorwerpen. De rol, die de sleden daarbij spelen, is hoogst gewichtig. Goede voertuigen moeten twee hoofdeigenschappen hebben, die elkaâr schijnen uit te sluiten; ze moeten vast en sterk zijn in hun verticale en horizontale verbindingen en tegelijk moeten ze een groote buigzaamheid bezitten, zoodat ze over uitstekende punten kunnen worden heen getrokken, zonder aan een te groote spanning te worden blootgesteld, die op den duur tot scheuren aanleiding zou kunnen geven. Om die onmisbare soepelheid te verkrijgen, waren onze sleden in de verschillende onderdeelen door leêren riemen verbonden, terwijl de dwarshouten met schroeven en moeren waren gevoegd. Die voertuigen, die in Noorwegen waren vervaardigd, gaven ons veel voldoening. Ze waren 3.30 meter lang, een zeer practische afmeting. Om ze te kunnen trekken, deden de manschappen breede linnen gordels om het lijf, door bretels vastgehouden, waaraan de trekzeelen of strengen waren vastgemaakt. Die uitrusting, die eenvoudig en licht was, had het voordeel, de trekkers te behoeden tegen de noodlottige gevolgen van een val in de spleten.

Terwijl ik de pony’s dresseerde, hield dokter Marshall zich ermee bezig, onze verschillende voedingsmiddelen te onderzoeken op de hoeveelheid koolhydraten en vet, die ze bevatten, ten einde onzen mee te nemen voorraad te kiezen naar wetenschappelijke eischen. Ten gevolge van dat onderzoek werd de dagelijksche portie voor ieder persoon vastgesteld op 963 gram en samengesteld uit suiker, pemmikan, beschuit, kaas, plasmon of melkpoeder, chocolade, thee, cacao en porties van een gerecht, dat wij emergency noemden en dat uit ham, erwten en wortels bestond, of emergency oxo, waarbij de ham vervangen was door rundvleesch.

In onze voeding was aan de suiker een groote plaats ingeruimd, als een voedingsmiddel van den eersten rang. Onze beschuit was gebakken van ongebuild tarwemeel, waaraan 25 procent plasmon was toegevoegd. Ons pemmikan bestond uit het allerbeste rundvleesch met 60 procent vet eraan toegevoegd. Er komen veel merken van dat voedingsmiddel aan de markt; dat wat wij gebruiken en dat van de beste qualiteit was, kwam uit Kopenhagen. Aan de thee voegden we melkpoeder toe, om ze versterkend te maken. Onderweg namen we drie maaltijden dagelijks. Het was geen afwisselend menu; ’s morgens en ’s avonds bestond het uit “hoosh”, dat was het emergency-gerecht met pemmikan en gekruimelde beschuit tot soep gekookt, beschuiten en cacao. Bij het tweede ontbijt werd thee gedronken met chocolade en kaas.

We namen levensmiddelen voor één-en-negentig dagen mee. De pony’s waren bestemd, om ons in geval van nood tot voedsel te dienen. Op den dag, dat wij geen eten meer voor hen zouden hebben of als ze uitgeput zouden wezen, zouden wij ze slachten en opeten. Om in de ijswereld de dieren te kunnen voeden, hadden wij maïs meegenomen en een preparaat, dat uit gedroogde wortels, suiker en vleesch bestond.

De kleeding der mannen bestond uit twee pyjama-Jaegerpantalons, die bestemd waren om bij hevige kou over elkander te worden aangetrokken, een hemd, een borstrok, een buis van burberry, zeer lichte, ondoordringbare stof, tien paar sokken, drie paar mocassins, een balaclavamuts met burberry-kap en bonthandschoenen, aan een riem om den hals hangend, om ze niet te verliezen, als we ze uittrokken. Die kleêren droegen we vier maanden lang, en daar we al dien tijd ons niet konden wasschen, om de eenvoudige reden dat er geen water was, of ten minste dat het niet was te krijgen dan ten koste van een groote uitgaaf aan brandstof, kan men begrijpen, hoe vuil wij waren bij onze terugkomst!

De slaapgelegenheid bestond uit een slaapzak voor ieder man. Die was, om zoo te zeggen, onze slaapkamer, waar wij, als de dag ten einde was, de individueele vrijheid vonden, om te lezen, te schrijven en te doen wat ons goed dacht.

Het wetenschappelijk materiaal bestond uit een kleine theodoliet, kompassen, hypsometers en aneroïde-barometers om de hoogte te bepalen; dan alcohol-thermometers in graden verdeeld tot 100 graden Fahrenheit onder nul, en tafels voor de berekening der waarnemingen; alles besloten in een kist met een goeden voorraad aanteekenboekjes, wegend 18 kilogram.

Die bagage was op vier sleden geladen, elk door één pony getrokken.

Eer we op onzen tocht naar de pool uitgingen, deed ik twee voorloopige uitstapjes op de Groote IJsbarrière, den reusachtigen gletscher, die ons naar het Uiterste Zuiden zou brengen.

Het eerste had ten doel, den toestand van het ijsdek te onderzoeken met het oog op het gebruik van de automobiel. Ik vertrok daartoe den 12den Augustus, tien dagen vóór de terugkomst der zon, met professor David en Armytage. Tijdens dat tochtje doorstonden we felle koude en een hevigen sneeuwstorm. Herhaaldelijk daalde de thermometer tot 45.5 en zelfs tot 48.8 graden onder nul! Bovendien konden we nog zoo goed als niets zien. Wat leek ons in die omstandigheden ons warm en goed verlicht huisje prettig en gezellig en wat kwamen we na zeven dagen uitgehongerd thuis! Daar in het winterkwartier waren onze kameraden verbluft van onze gulzigheid, vooral zij, die nooit aan dergelijke tochten hadden deelgenomen. Zij konden hun oogen niet gelooven bij het zien van de hoeveelheden soep, brood, boter en gebakken zeehondenvleesch, die wij naar binnen werkten.

Het resultaat van den tocht was niet bepaald aanmoedigend. De gletscher was bedekt met een dikke laag sneeuw, en het was zeer twijfelachtig, of eenige weken later, als wij naar het Zuiden zouden vertrekken, de auto er zou kunnen rijden.

De tweede voorjaarstocht had plaats op het eind van September. Ons doel was toen het aanleggen van een dépôt op een ver zuidelijk gelegen punt, opdat we, daar aangekomen, onzen voorraad levensmiddelen zouden kunnen aanvullen.

Op den grooten gletscher nam ik, daar September zeer koud was, de pony’s op dezen voorbereidingstocht niet mee. Ik wou de kostbare dieren niet aan een verkenningsexpeditie wagen. Ook werden er geen honden meegevoerd, want die weigeren te trekken, als de wind hun dikke vlokken sneeuw in den neus jaagt. Ik ben er trouwens van overtuigd, dat vaak de menschen nog kunnen vooruitkomen, als de honden het zouden opgeven. Naar mijn meening kan een troep van zes krachtige mannen vooruitkomen in onverschillig welk weêr, behalve in geval van hevige blizzards, sneeuw- en hagelstormen.

Den 22sten September begaven Adams, Wild, Marshall, Joyce, Marston, Day en ik ons op weg met een last van ongeveer 462 kilo. Op 79 graden 36 minuten, dus op 222 kilometer van het winterkwartier, werd het dépôt gevestigd, het dépôt A, zooals het voortaan werd genoemd.

Na ernstig nadenken lieten we in dit dépôt niets anders achter dan een voorraad maïs voor de pony’s, uit vrees dat we het later niet zouden kunnen terugvinden. Mocht dat het geval wezen, dan zou het verlies van de maïs zeker zeer ernstig zijn, maar het zou ons niet op een totale mislukking van den tocht naar de pool te staan komen.

Gedurende den tocht noodzaakten blizzards ons verscheiden malen om in de tent te blijven in onze slaapzakken; in het geheel waren we zeven en een halven dag tot gedwongen werkeloosheid gedoemd. Daarbij was de kou zoo hevig, dat meermalen de petroleum in onze veldkachels bevroor of tot een strooperig vocht werd, dat op gecondenseerde melk geleek. Met dergelijk weer was het voorzichtiger binnen te blijven. Den 13den October waren we na zware dagen terug. Als altijd arriveerden we met een formidabelen honger.

Toen we waren uitgerust van de vermoeienis, die alle gletschertochten geven, werkten we ijveriger dan ooit aan de toebereidselen voor den tocht naar het Uiterste Zuiden en begonnen met het overbrengen van het meeste van onzen voorraad naar Hutpunt, een plaats op 20 mijlen ten zuiden van ons kwartier, het oude winterkwartier van de Discovery. Het huis, dat daar op Hut Point door die expeditie opgericht was, bevond zich nog in goeden staat en diende ons als centraal magazijn in de buurt van de Barrière en dikwijls ook tot schuilplaats bij slecht weêr.

Op den Grooten Gletscher.—Den 28sten October kwam eindelijk de groote dag, het oogenblik van het vertrek voor de groote onderneming, waarvan de voorbereiding al mijn gedachten en al mijn tijd sinds meer dan drie jaren had vervuld.

Ik vertrok in het gezelschap van dokter Marshall, Adams en Wild. Een hulpexpeditie volgde ons op de eerste dagmarschen.

Op het drijfijs, dat den fjord bedekte, die aan den Grooten Gletscher uitkwam, was een pony begonnen te hinken, wat ons tot 3 November bij Hut Point deed blijven. Dadelijk daarna begonnen de moeilijkheden; de sneeuw was zacht en het ijs vol spleten; dan nam een blizzard ons op in zijn ijzige kilheid. Vier dagen van een dergelijk marcheeren, en we waren nog maar 48 kilometer verwijderd van het punt van uitgang te midden van een doolhof van scheuren en spleten. Daar namen wij afscheid van de hulpexpeditie. In krachtige handdrukken lieten onze kameraden ons voelen, hoe warm de wenschen waren, die ze koesterden voor ons succes. Niet zonder een gevoel van weemoed zagen we hen zich verwijderen, om terug te keeren naar den overvloed en naar een betrekkelijk comfortabele omgeving.