Buch lesen: «Held, Verrader, Dochter »
HELD, VERRADER, DOCHTER
(OVER KRONEN EN GLORIE--BOEK 6)
MORGAN RICE
Morgan Rice
Morgan Rice is de #1 bestverkopende en USA Today bestverkopende auteur van de epische fantasy serie DE TOVENAARSRING, die bestaat uit zeventien boeken; van de #1 bestverkopende serie DE VAMPIERVERSLAGEN, die bestaat uit twaalf boeken; van de #1 bestverkopende serie DE SURVIVAL TRILOGIE, een post-apocalyptische actiethriller bestaande uit twee boeken; en van de epische fantasy serie KONINGEN EN TOVENAARS, die bestaat uit zes boeken; en van de nieuwe epische fantasy serie OVER KRONEN EN GLORIE. Morgans boeken zijn verkrijgbaar in audio en print edities, en vertalingen van de boeken zijn verkrijgbaar in meer dan 25 talen.
Morgan hoort graag van je, dus breng gerust een bezoekje aan www.morganricebooks.com om je in te schrijven voor de nieuwsbrief, een gratis boek te ontvangen, gratis giveaways te ontvangen, de gratis app te downloaden, op de hoogte te blijven van het laatste nieuws, en via Facebook en Twitter in contact te blijven!
Geselecteerde bijvalsbetuigingen voor Morgan Rice
“Als je dacht dat er geen reden meer was om te leven na het einde van DE TOVENAARSRING serie, dan had je het mis. Met DE OPKOMST VAN DE DRAKEN komt Morgan Rice wederom met wat een briljante nieuwe serie belooft te zijn. We worden verzwolgen door een fantasie over trollen en draken, moed, eer, magie en geloof in je lotsbestemming. Morgan is er weer in geslaagd om sterke personages neer te zetten, voor wie we op elke pagina juichen… Aanbevolen voor de permanente bibliotheek van iedereen die houdt van een goed geschreven fantasy novel.”
--Books and Movie Reviews, Roberto Mattos
“Een fantasy vol actie, die ongetwijfeld fans van Morgan Rice’s voorgaande novels zal bekoren, evenals fans van werken zoals THE INHERITANCE CYCLE van Christopher Paolini… Fans van Young Adult fictie zullen dit meest recente werk van Rice verslinden en smeken om meer.”
--The Wanderer, A Literary Journal (over De Opkomst van de Draken)
“Een fantasy waarbij elementen van mysterie en intriges in de verhaallijn zijn verweven. Een Zoektocht van Helden draait om moed en om het besef dat een levensdoel leidt tot groei, volwassenheid, en excellentie… Voor degenen die op zoek zijn naar stevige fantasy avonturen bieden de protagonisten en de actie een krachtige verzamelingen ontmoetingen die zich richten op Thors evolutie van een dromerig kind naar een jonge volwassene, met onmogelijke overlevingskansen… Het begin van een veelbelovende epische tienerserie.”
--Midwest Book Review (D. Donovan, eBook Reviewer)
“DE TOVENAARSRING heeft alle ingrediënten voor direct succes: samenzweringen, intriges, mysterie, dappere ridders en opbloeiende relaties, compleet met gebroken harten, bedrog en verraad. Het zal je urenlang boeien, en is geschikt voor alle leeftijden. Aanbevolen voor de permanente collectie van alle liefhebbers van fantasy.”
--Books and Movie Reviews, Roberto Mattos
“In dit met actie gevulde eerste boek uit de epische Tovenaarsring serie (die nu 14 boeken bevat), stelt Rice de lezers voor aan de 14-jarige Thorgrin “Thor” McLeod, die ervan droomt om zich aan te sluiten bij de krijgsmacht van de Zilveren, de elite ridders die de koning dienen… Rice schrijft goed en de premisse is intrigerend.”
--Publishers Weekly
Boeken door Morgan Rice
DE WEG VAN STAAL
ALLEEN DE WAARDIGE (Boek #1)
EEN TROON VOOR ZUSTERS
EEN TROON VOOR ZUSTERS (Boek #1)
EEN HOF VOOR DIEVEN (Boek #2)
EEN LIED VOOR WEZEN (Boek #3)
OVER KRONEN EN GLORIE
SLAAF, KRIJGER, KONINGIN (Boek #1)
REBEL, GEVANGENE, PRINSES (Boek #2)
RIDDER, ERFGENAAM, PRINS (Boek #3)
OPSTANDELING, PION, KONING (Boek #4)
SOLDAAT, BROEDER, TOVENAAR (Boek #5)
HELD, VERRADER, DOCHTER (Boek #6)
KONINGEN EN TOVENAARS
DE OPKOMST VAN DE DRAKEN (Boek #1)
DE OPKOMST VAN DE HELDHAFTIGE (Boek #2)
DE ZWAARTE VAN EER (Boek #3)
EEN SMIDSVUUR VAN MOED (Boek #4)
EEN RIJK VAN SCHADUWEN (Boek#5)
NACHT VAN DE DAPPEREN (Boek #6)
DE TOVENAARSRING
EEN ZOEKTOCHT VAN HELDEN (Boek #1)
EEN MARS VAN KONINGEN (Boek #2)
EEN LOT VAN DRAKEN (Boek #3)
EEN SCHREEUW VAN EER (Boek #4)
EEN GELOFTE VAN GLORIE (Boek #5)
EEN AANVAL VAN MOED (Boek #6)
EEN RITE VAN ZWAARDEN (Boek #7)
EEN GIFT VAN WAPENS (Boek #8)
EEN HEMEL VAN SPREUKEN (Boek #9)
EEN ZEE VAN SCHILDEN (Boek #10)
EEN BEWIND VAN STAAL (Boek #11)
EEN LAND VAN VUUR (Boek #12)
EEN HEERSCHAPPIJ VAN KONINGINNEN (Boek #13)
EEN EED VAN BROEDERS (Boek #14)
EEN DROOM VAN STERVELINGEN (Boek #15)
EEN STEEKSPEL VAN RIDDERS (Boek #16)
HET GESCHENK VAN DE STRIJD (Boek #17)
DE SURVIVAL TRILOGIE
ARENA EEN: SLAVERUNNERS (Boek #1)
ARENA TWEE (Boek #2)
ARENA DRIE (Boek #3)
VAMPIER, GEVALLEN
VOOR ZONSOPKOMST (Boek #1)
DE VAMPIER DAGBOEKEN
VERANDERD (Boek #1)
GELIEFD (Boek #2)
VERRADEN (Boek #3)
VOORBESTEMD (Boek #4)
VERLANGD (Boek #5)
VERLOOFD (Boek #6)
BELOOFD (Boek #7)
GEVONDEN (Boek #8)
HERREZEN (Boek #9)
BEGEERT (Boek #10)
VERDOEMD (Boek #11)
GEOBSEDEERD (Boek#12)
Wil jij ook gratis boeken?
Schrijf je in voor de e-mail lijst van Morgan Rice en ontvang 4 gratis boeken, 3 gratis kaarten, 1 gratis app, 1 gratis game, 1 gratis graphic novel, en exclusieve giveaways! Om je in te schrijven ga je naar:
Copyright © 2017 door Morgan Rice. Alle rechten voorbehouden. Behalve zoals toegestaan onder de V.S. Copyright Act van 1976, mag geen enkel deel van deze publicatie worden gereproduceerd, gedistribueerd of overgedragen worden, in wat voor vorm dan ook, of worden opgeslagen in een database of zoeksysteem, zonder de voorafgaande toestemming van de auteur.
Dit ebook is uitsluitend voor jou persoonlijk bedoeld. Dit ebook mag niet doorverkocht worden of weggeven worden aan andere mensen. Als je dit boek met iemand anders wil delen, schaf dan alsjeblieft een extra exemplaar aan voor elke ontvanger. Als je dit boek leest en je hebt het niet aangeschaft, of het is niet voor jouw gebruik aangeschaft, geef het dan terug en schaf je eigen exemplaar aan. Bedankt voor het respecteren van het harde werk van deze auteur.
Dit is een werk van fictie. Namen, personages, bedrijven, organisaties, plaatsen, evenementen en incidenten zijn een product van de fantasie van de auteur of zijn fictief gebruikt. Enige overeenkomst met echte personen, levend of dood, is geheel toevallig.
Omslagafbeelding Copyright Ralf Juergen Kraft, gebruikt onder licentie van istock.com.
INHOUD
HOOFDSTUK EEN
HOOFDSTUK TWEE
HOOFDSTUK DRIE
HOOFDSTUK VIER
HOOFDSTUK VIJF
HOOFDSTUK ZES
HOOFDSTUK ZEVEN
HOOFDSTUK ACHT
HOOFDSTUK NEGEN
HOOFDSTUK TIEN
HOOFDSTUK ELF
HOOFDSTUK TWAALF
HOOFDSTUK DERTIEN
HOOFDSTUK VEERTIEN
HOOFDSTUK VIJFTIEN
HOOFDSTUK ZESTIEN
HOOFDSTUK ZEVENTIEN
HOOFDSTUK ACHTTIEN
HOOFDSTUK NEGENTIEN
HOOFDSTUK TWINTIG
HOOFDSTUK EENENTWINTIG
HOOFDSTUK TWEEËNTWINTIG
HOOFDSTUK DRIEËNTWINTIG
HOOFDSTUK VIERENTWINTIG
HOOFDSTUK VIJFENTWINTIG
HOOFDSTUK ZESENTWINTIG
HOOFDSTUK ZEVENENTWINTIG
HOOFDSTUK ACHTENTWINTIG
HOOFDSTUK EEN
Akila hing in de tuigage van zijn schip en zag de dood naderen.
Het maakte hem doodsbang. Hij was nooit iemand geweest die in voortekenen geloofde, maar nu zag hij er een aantal die hij niet kon negeren. Akila was het grootste gedeelte van zijn leven een vechter geweest, en toch had hij nog nooit een vloot gezien als de vloot die nu naderde. Het deed de vloot die het Rijk naar Haylon had gestuurd lijken op papieren bootjes die door kinderen in een vijver waren gezet.
Het deed wat Akila had er nog minder indrukwekkend uit zien.
“Het zijn er teveel,” zei één van de zeelieden die vlakbij hem in de tuigage hing.
Akila gaf geen antwoord, want dat had hij niet. Hij zou er echter wel één moeten bedenken. Eén die niet de loodzware onzekerheid die op zijn borst drukte verraadde. De dingen die moesten gebeuren raasden al door zijn hoofd terwijl hij naar beneden klom. Ze moesten de havenketting hijsen. Ze moesten de katapulten naar de steigers brengen.
Ze moesten zich verspreiden, want blindelings op een vloot van dat formaat af varen was zelfmoord. Ze moesten als de wolven zijn die de grote sneeuwossen opjoegen, onstuimig, hier en daar een hap nemend, om hen uit te putten.
Akila glimlachte bij die gedachte. Hij plande het bijna alsof ze dit konden winnen. Wie zou hem ooit voor een optimist hebben aangezien?
“Het zijn er zo veel,” zei één van de zeelieden terwijl hij langs hem klom.
Terwijl Akila weer op het dek landde, hoorde hij anderen dezelfde woorden zeggen. Tegen de tijd dat hij terug was op het commandodek, werd hij opgewacht door zeker een tiental bezorgd kijkende rebellen.
“We kunnen niet tegen ze vechten,” zei één.
“Het zou zijn alsof we er niet eens zijn geweest,” stemde een ander in.
“Ze maken ons allemaal af. We moeten vluchten.”
Akila hoorde hen. Hij kon zelfs begrijpen wat ze wilden doen. Vluchten was logisch. Vluchten nu het nog kon. Hun schepen in een konvooi krijgen en gaan, langs de kust, tot ze zich los konden maken en terug naar Haylon konden varen.
Een deel van hem wilde dat ook doen. Misschien zouden ze, als ze Haylon konden bereiken, zelfs veilig zijn. Felldust zou zien wat voor troepen ze hadden, hoe goed hun havens waren beveiligd, en ze zouden wel twee keer nadenken voor ze achter hen aankwamen.
In elk geval een tijdje.
“Vrienden,” riep hij, luid genoeg zodat iedereen op het schip hem kon horen. “Jullie zien de dreiging die op ons wacht, en ja, ik hoor degenen die willen vluchten.”
Hij spreidde zijn handen om het gemompel dat volgde te sussen.
“Ik weet het. Ik hoor jullie. Ik heb met jullie gevaren en jullie zijn geen lafaards. Niemand kan het tegendeel beweren.”
Maar als ze nu op de vlucht sloegen, zou men hen wel lafaards noemen. Akila wist dat. Ze zouden het de krijgers van Haylon kwalijk nemen, ondanks alles dat ze hadden bereikt. Maar dat wilde hij niet zeggen. Hij wilde zijn mannen niet dwingen om dit te doen.
“Ik zou ook liever vluchten. Wij hebben ons deel gedaan. We hebben het Rijk verslagen. We verdienen het om naar huis te gaan, in plaats van hier te blijven en te sterven voor het doel van anderen.”
Zoveel was wel duidelijk. Ze waren hier tenslotte pas gekomen nadat Thanos erom had gesmeekt.
Hij schudde zijn hoofd. “Maar dat zal ik niet doen. Ik zal niet vluchten als dat betekent dat ik de mensen die op me rekenen in de steek moet laten. Ik zal niet vluchten nu we weten wat er met de mensen van Delos zal gebeuren. Ik zal niet vluchten, want wie zijn zij?”
Hij wees naar de naderende vloot, en veranderde het toen in een grof gebaar. Dat kreeg zijn mannen in elk geval aan het lachen. Mooi, ze konden nu wel wat lol gebruiken.
“De waarheid is dat het kwaad een zorg is van iedereen. Als een man mij zegt dat ik moet knielen of sterven, dan stomp ik hem in zijn gezicht!” Ze lachten harder. “En niet omdat hij me bedreigt. Maar omdat het soort man dat mensen vertelt om te knielen gewoon een stomp verdient!”
Dat leverde gejuich op. Het leek erop dat Akila dit goed beoordeeld had. Hij gebaarde naar de plek waar een verkenningsschip lag, dat aan zijn vlaggenschip was vastgebonden.
“Dat is er één van ons,” zei Akila. “Ze hebben hem en zijn crew te pakken gekregen. Ze hebben hem geslagen tot ze bloed zagen. Ze hebben hem aan het roer gebonden en zijn ogen uitgestoken.”
Akila zweeg even om dat te laten bezinken.
“Dat hebben ze gedaan omdat ze dachten dat ze ons bang konden maken,” zei Akila. “Dat hebben ze gedaan omdat ze dachten dat we dan wel zouden vluchten. Ik zeg dat als een man één van mijn broeders zo behandeld, ik hem wil afmaken als de hond die hij is!”
Dat leverde gejuich op.
“Ik zal jullie echter niet dwingen,” zei Akila. “Als je naar huis wil… nou, niemand kan zeggen dat je dat niet verdiend hebt. En als ze je komen halen, is er misschien nog iemand over om te helpen.” Hij haalde zijn schouders op. “Ik blijf. Als het moet, blijf ik alleen. Da ga ik op de steiger staan, en dan kunnen ze één voor één bij me langskomen voor een pak slaag.”
Hij keek om zich heen en staarde naar mannen die hij kende, naar broeders van Haylon en bevrijde slaven, dienstplichtigen die vrijheidsstrijders waren geworden, en mannen die waarschijnlijk begonnen waren als rovers.
Hij wist dat als hij deze mannen vroeg om met hem mee te vechten, de meesten van hen het niet zouden overleven. Waarschijnlijk zou hij de watervallen in heuvels van Haylon nooit meer zien. Waarschijnlijk zou hij sterven, en niet eens weten of wat hij had gedaan genoeg was om Delos te redden. Een deel van hem wenste toen dat hij Thanos nooit had ontmoet, dat hij nooit door dit grotere verzet was meegesleurd.
Toch trok hij zichzelf omhoog.
“Ben ik straks in mijn eentje, makkers?” vroeg hij. “Moet ik het straks in mijn eentje tegen die stenen dwazen opnemen?”
Een luid “Nee!” galmde over het water. Hij hoopte dat de vijandelijke vloot het gehoord had. Hij hoopte dat ze het gehoord hadden, en hij hoopte dat ze doodsbang waren.
De goden wisten dat hij dat was.
“Goed dan, makkers,” bulderde Akila, “naar de riemen. We hebben een strijd te winnen!”
Hij keek toe hoe zijn mannen naar de riemen renden, en hij was nog nooit zo trots op hen geweest. Hij begon na te denken, bevelen te geven. Er moesten berichten naar het kasteel worden verstuurd, er moesten voorbereidingen worden getroffen.
Akila kon het waarschuwende geluid van de klokken al uit de stad horen komen.
“Jullie twee, hijs de signaalvlaggen! Scirrem, ik wil kleine boten en teer voor vuurschepen bij de havenmond! Praat ik hier tegen mezelf?”
“Misschien wel,” riep de zeeman terug. “Ze zeggen dat gekken dat wel vaker doen. Maar ik zal ervoor zorgen.”
“Je weet dat je in een echt leger met de zweep had gekregen?” kaatste Akila terug, maar hij zei het glimlachend. Dat was het vreemde als je op het randje van de strijd stond. Ze waren nu zo dicht bij de dood, en toch was dit het moment dat Akila zich het meest levend voelde.
“Nu, Akila,” zei de zeeman. “Je weet dat ze ons nooit tot een echt leger zouden toelaten.”
Akila lachte, en niet alleen omdat het waarschijnlijk waar was. Hoeveel bevelhebbers konden zeggen dat ze niet alleen het respect van hun mannen hadden, maar ook echte vriendschap? Hoeveel bevelhebbers konden hun troepen vragen om zichzelf de strijd in te werpen, niet uit loyaliteit, of angst, of discipline, maar omdat zij het hen vroegen? Akila vond dat hij daar in elk geval trots op kon zijn.
Terwijl de zeeman er vandoor ging, had hij nog meer bevelen uit te delen.
“Zodra we weg zijn, moeten we de havenketting omhoogtrekken,” zei hij.
Eén van de jonge zeemannen kreeg een bezorgde blik in zijn ogen. Akila kon zijn angst zien. Dat was niet meer dan normaal.
“Als we de ketting omhooghalen, betekent dat dan dat we ons niet meer in de haven kunnen terugtrekken?” vroeg de jongen.
Akila knikte. “Ja, maar wat zou dat voor zin hebben, ons terugtrekken in een stad die aan de open zee ligt? Als we daar falen, denk je dan dat we ons veilig in de stad kunnen verbergen?”
Hij zag de jongen daarover nadenken. Hij probeerde waarschijnlijk uit te vogelen waar de veiligste plek zou zijn. Het was dat, of hij wenste dat hij zich hier nooit voor had opgegeven.
“Als je wil kun je meehelpen om de kettingen omhoog te hijsen,” bood Akila aan. “En daarna naar de katapulten. We hebben goede mensen nodig om ze af te vuren.”
De jongen schudde zijn hoofd. “Ik blijf. Ik vlucht niet voor hen.”
“Je wil vast niet de vloot overnemen zodat ik kan vluchten?” vroeg Akila.
De jongen ging lachend aan het werk, en gelach was altijd beter dan angst.
Wat konden ze nog meer doen? Er was altijd iets anders, altijd nog iets om te regelen. Sommigen spraken over oorlogsvoering alsof het voornamelijk wachten was, maar Akila had ondervonden dat er tijdens het wachten altijd duizend kleinere dingen te doen waren. Voorbereiding was de moeder van succes, en Akila zou niet verliezen door een gebrek aan inspanning.
“Nee,” mompelde hij terwijl hij de lijnen van zijn vlaggenschip controleerde. “Dat gebeurt wel doordat zij vijf keer zoveel schepen hebben als wij.”
Hun enige hoop was om toe te slaan en zich dan terug te trekken. Hen het vuur in te lokken. Te zorgen dat ze tegen de ketting opvoeren. De snelheid van hun eigen schepen gebruiken om te pakken wat ze konden. Zelfs dan zou het wellicht niet genoeg zijn.
Akila had nog nooit zo’n grote strijdmacht gezien. Hij betwijfelde dat iemand dat had. De vloot die destijds naar Haylon was gestuurd, was ontworpen voor vergelding en verwoesting. Het leger van de rebellen was een samenkomen van ten minste drie grote strijdmachten.
Dit was groter. Dit was geen leger meer, het was een heel land dat op de been was. Dit was verovering, en meer dan verovering. Felldust had een kans gezien, en nu ging het alles nemen dat het Rijk had.
Tenzij we ze tegenhouden, dacht Akila.
Misschien zou zijn vloot niet zijn wat hen zou tegenhouden. Misschien was het vertragen en verzwakken van de invasietroepen het beste waar ze op konden hopen, maar misschien zou dat wel genoeg zijn. Als ze tijd konden winnen, kon Ceres misschien een manier vinden om de rest te verslaan. Akila had haar wel meer indrukwekkende dingen zien doen met die krachten van haar.
Misschien zou ze het tegen het hele leger van Felldust opnemen en hen de moeite besparen.
Maar waarschijnlijk zou Akila hier sterven. Als dat Delos kon redden, zou dat het waard zijn? Dat was de vraag niet. Als het de mensen daar kon redden, en de mensen op Haylon, zou dat het waard zijn?
Ja, dat was alles waard voor Akila. Deze mannen zouden niet stoppen. Ze zouden naar Haylon gaan zodra ze hier klaar waren. Als zijn offer de boeren op het eiland kon beschermen, zou Akila duizendmaal dezelfde keus maken.
Hij keek over het water uit naar de naderende vloot.
“Je bent me hier wat voor verschuldigd, Thanos,” zei hij. Net zoals de prins hem iets verschuldigd was voor het feit dat hij naar Delos was gekomen, en voor het feit dat hij hem op Haylon niet had afgemaakt. Zijn leven zou waarschijnlijk een stuk simpeler zijn geweest als hij dat wel had gedaan.
Akila had het vermoeden dat zijn leven waarschijnlijk ook een stuk langer geduurd zou hebben.
“Goed!” riep hij. “Op je plaatsen, jongens! We hebben een strijd te winnen!”
HOOFDSTUK TWEE
Irrien stond met gevoelens van bevrediging en anticipatie op het voorsteven van zijn schip. Bevrediging omdat zijn vloot oprukte zoals hij bevolen had. Anticipatie vanwege wat er komen ging.
De vloot gleed bijna geruisloos door het water, zoals hij bevolen had sinds ze de kust hadden bereikt. Stil als haaien die achter hun prooi aan gingen, stil als het moment na iemands dood. Op dat moment was Irrien de glinstering op een speerpunt, en de rest van de vloot volgde als een brede kop.
Hij zat niet op de donkere stenen stoel waar hij in Felldust op had gezeten. Hij zat op een lichter exemplaar, gemaakt van de botten van mensen en dieren die hij had gedood. De rugleuning werd gevormd door de dijbenen van een duistere stalker, de armleuningen door de vingerbotjes van een man. De stoel was bedekt met vachten van de dieren die hij bejaagd had. Dat was een belangrijke les die hij geleerd had: In vrede sprak een man over zijn beleefdheden. In oorlog sprak hij over zijn wreedheden.
Irrien gaf een ruk aan een ketting die aan zijn stoel vast zat. Aan het andere uiteinde zat één van de zogenaamde krijgers van dit verzet, die ervoor had gekozen om te knielen in plaats van te sterven.
“We zullen spoedig arriveren,” zei hij.
“J-ja, mijn heer,” antwoordde de man.
Irrien trok weer aan de ketting. “Wees stil tenzij ik zeg dat je mag praten.”
Irrien negeerde de man toen hij om vergiffenis smeekte. Hij staarde vooruit, hoewel hij het metalen oppervlak van zijn schild had laten poetsen zodat hij ook achter zich kon kijken, voor het geval er huurlingen in de buurt waren.
Een wijs man keek altijd voor- en achteruit. De andere stenen van Felldust dachten waarschijnlijk dat Irrien gestoord was om naar dit stofloze land af te reizen terwijl zij achterbleven. Ze dachten waarschijnlijk dat hij hun samenzweringen en intriges niet zag.
Irrien glimlachte breed bij de gedachte aan de blikken in hun ogen zodra ze zouden beseffen wat er echt aan de hand was. Zijn genoegen werd alleen maar groter toen hij naar de kust keek en het vuur zag oplaaien. Zijn plunderaars waren gearriveerd. Normaal gesproken had Irrien een hekel aan de verspilling van gebouwen, maar in tijden van oorlog was het een handig wapen.
Nee, het echte wapen was angst. Vuur en zwijgend gevaar waren slechts methodes om de angst te scherpen. Angst was een wapen dat zo krachtig was als een langzaam werkend vergif, zo gevaarlijk als een zwaard. Angst kon ervoor zorgen dat een sterke man zonder gevecht vluchtte of zich overgaf. Angst kon ervoor zorgen dat vijanden domme dingen deden, dat ze met onbezonnen bravoure aanvielen, of zich terugtrokken wanneer ze eigenlijk zouden moeten aanvallen. Angst maakte mannen tot slaven en hield hen onder controle, zelfs wanneer ze met meer waren.
Irrien was niet zo arrogant om te geloven dat hij nooit angst zou kunnen voelen. Maar tijdens zijn eerste gevecht had hij geen angst gevoeld, niet op de manier zoals hij anderen erover had horen praten. Tijdens zijn vijftigste gevecht ook niet. Hij had gevochten op brandend zand, in achterafstraatjes, en hoewel hij woede, opwinding en zelfs wanhoop had gevoeld, had hij nooit de angst gevonden die andere mannen voelden. Dat was één van de redenen dat het zo makkelijk voor hem was om te nemen wat hij wilde.
Alsof de gedachte het opriep, kwam hetgeen dat hij nu wilde in het zicht: de haven van Delos. Hij had zijn moment afgewacht, maar dit was niet het moment waarover hij gedroomd had. Dat zou pas komen zodra dit voorbij was, en hij alles had genomen dat ook maar iets van waarde had.
Ondanks haar faam was Delos een lage, stinkende stad. Delos had niet de grandeur van het eindeloze stof, of de grimmige schoonheid van de dingen die door Ouden waren gemaakt. Als je maar genoeg mensen op elkaar drukte kwam hun ware aard, hun wreedheid en hun lelijkheid naar boven. Zoals bij alle steden het geval was. Geen enkele hoeveelheid elegant metselwerk kon dat verbergen.
Toch was het Rijk, waarvan Delos de spil vormde, het veroveren waard. Even vroeg Irrien zich af of de andere stenen wel beseften dat ze een fout hadden begaan door niet mee te gaan. Het feit dat zij in de stenen stoelen zaten was een teken van hun ambitie en hun macht, hun doortraptheid en hun vermogen om politieke spelletjes te spelen.
Desondanks hadden ze te klein gedacht. Ze hadden gedacht in termen van een verheerlijkte plundering, terwijl dit zo veel meer kon zijn. Een vloot van dit formaat was niet alleen hier om goud en slaven mee terug te nemen, hoewel dat ongetwijfeld zou gebeuren. De vloot was hier om te nemen, te houden en te vestigen. Wat was goud vergeleken met een vruchtbaar land zonder al dat eindeloze stof? Waarom zouden ze slaven mee terug sleuren naar een land dat was verwoest door de oorlogen van de Ouden, wanneer ze het land waarop ze stonden ook konden nemen? En wie zou ervoor zorgen dat hij het grootste deel van dit nieuwe land kreeg?
Waarom zouden ze plunderen en weer vertrekken, als ze wat er was weg konden vagen en heersen?
Maar eerst waren er een aantal obstakels die ze moesten overwinnen. Er lag een vloot voor de stad, als je het zo kon noemen. Irrien vroeg zich af of de verkenningsschepen die ze hadden losgelaten terug naar huis waren gekeerd. Of ze hadden gezien wat hen te wachten stond. Misschien kon hij zelf de angst voor de strijd niet voelen, maar hij wist wel hoe hij die angst in zwakkere mannen moest aanwakkeren.
Hij ging staan om een beter zicht te krijgen, en zodat degenen die vanaf de kust toekeken konden zien wie hier de leiding had. Alleen zij met de beste ogen zouden hem herkennen, maar hij wilde dat ze begrepen dat dit zijn oorlog was, zijn vloot, en spoedig ook zijn stad.
Hij zag dat de verdediging bezig was met de voorbereidingen. De kleine boten die spoedig ongetwijfeld in brand zouden staan. De manier waarop de vloot zich in groepen deelde, klaar om mensen te vervoeren. De wapens op de steigers, klaar om te vuren zodra ze in de buurt kwamen.
“Je bevelhebber weet wat hij doet,” zei Irrien, die zijn nieuwste gevangene aan zijn kettingen overeind sleurde. “Wie is hij?”
“Akila is de beste generaal die er is,” zei de voormalige zeeman, en toen ving hij Irriens blik op. “Vergeef me, mijn heer.”
Akila. Irrien had de naam al eens eerder horen vallen, en ook Lucious had over hem verteld. Akila, die had geholpen om Haylon van het Rijk te bevrijden, en het eiland had behouden tegen hun vloot. Degene die, zo zei men, vocht met de sluwheid van een vos, strijdend en altijd in beweging, en toesloeg waar zijn vijanden het niet verwachtten.
“Ik heb altijd al waardering gehad voor sterke tegenstanders,” zei Irrien. “Een zwaard heeft ijzer nodig om scherp te blijven.”
Hij haalde zijn zwaard uit de zwarte lederen schede, alsof hij zijn punt wilde illustreren. Het mes was blauw-zwart van de olie, de rand vlijmscherp. Het was het soort wapen dat voor een ander wellicht een werktuig was geweest. Maar hij had het leren balanceren, en hij had de kracht ontwikkeld om het te hanteren. Hij had nog andere wapens: messen en wurgdraden, een gebogen maanzwaard en een zonnedolk. Maar dit was het wapen waarvan iedereen wist dat het van hem was. Het had geen naam, maar alleen omdat Irrien vond dat dat onzin was.
Hij zag de angst in de ogen van zijn nieuwe slaaf.
“Vroeger offerden de priesters het leven van een slaaf voor de strijd, in de hoop de dorst van de dood te lessen voor hij zijn zinnen op een generaal zou zetten. En als ze dan kwamen, dan boden ze een slaaf aan de goden van de oorlog, in de hoop dat zij zouden laten zien dat ze aan hun kant stonden. Kniel.”
Irrien zag de man instinctief gehoorzamen, ondanks zijn angst. Misschien juist door zijn angst.
“Alstublieft,” smeekte hij.
Irrien schopte hem, hard genoeg om de slaaf op zijn buik te laten vallen. Zijn hoofd hing over de boeg van het schip. “Ik zei dat je je mond moest houden. Blijf hier, en wees blij dat ik niets te maken heb met priesters en hun dwaasheden. Als er echt goden des doods bestaan, dan kan hun dorst niet gelest worden. Als er goden van oorlog bestaan, dan geven zij de voorkeur aan de man met de meeste troepen.”
Hij wendde zich tot de bemanning. Hij hief zijn zwaard in één hand, en slaven die op zijn instructies hadden staan wachten grepen haastig naar hoorns. Hij knikte, en er werd één keer op de hoorns geblazen. Irrien zag katapulten en ballistae aangedraaid worden, en hun lading werd aangestoken.
Zijn gebruinde huid en donkere kleding veranderde hem in een donkere schaduw tegen het zonlicht.
“Ik heb jullie gezegd dat we naar Delos zouden gaan, en dat hebben we gedaan!” riep hij uit. “Ik heb jullie gezegd dat we hun stad zouden bezetten, en dat gaan we doen!”
Hij wachtte tot het gejuich dat volgde verstomde.
“Ik gaf de verkenners die we naar hen terugstuurden een boodschap mee, en het is er één die ik zal nakomen!” Deze keer wachtte Irrien niet. “Elke man, elke vrouw en elk kind van het Rijk is nu een slaaf. Iedereen die je tegenkomt zonder het brandmerk van een meester, is er voor jou om gevangen te nemen en mee te doen wat je wil. Iedereen die claimt eigendommen te hebben liegt tegen je, en je mag nemen wat je wil. Iedereen die niet wil gehoorzamen zal gestraft worden. Iedereen die zich verzet is een rebel, en zal zonder genade behandeld worden!”
Genade was ook één van die grappen waarvan mensen graag deden of het echt was, zo had Irrien ondervonden. Waarom zou een man zijn vijand in leven laten tenzij het hem iets opleverde? Het stof leerde hen simpele lessen: Als je zwak was, ging je dood. Als je sterk was, dan nam je wat je de wereld kon ontnemen.
Nu was Irrien van plan om alles te nemen.
Hij voelde zich op dat moment zo levend. Hij had zich een weg naar boven gevochten om Eerste Steen te worden, om zich vervolgens te realiseren dat hij nergens heen kon. Hij had gevoeld hoe hij in de politiek van de stad begon te stagneren, en hoe hij het onbeduidende gekibbel van de andere stenen uithoorde voor zijn eigen vermaak. Maar dit… dit beloofde zoveel meer.
“Maak je klaar!” schreeuwde hij naar zijn mannen. “Volg mijn bevelen op, en we zullen slagen. Faal, en je bent minder dan stof voor mij.”
Hij liep naar de plek waar de voormalige zeeman lag, zijn hoofd over de rand van het schip. Hij dacht waarschijnlijk dat dat het was. Irrien had ondervonden dat mensen vaak hoopten dat de situatie niet erger zou worden, in plaats van dat ze het gevaar zagen en in actie kwamen.
“Je had vechtend ten onder kunnen gaan,” zei hij, zijn grote zwaard nog steeds geheven. “Je had als een man kunnen sterven, in plaats van als een meelijwekkend offer.”