Een Hemel Van Spreuken

Text
Aus der Reihe: De Tovenaarsring #9
0
Kritiken
Leseprobe
Als gelesen kennzeichnen
Wie Sie das Buch nach dem Kauf lesen
Schriftart:Kleiner AaGrößer Aa

HOOFDSTUK TWEE

Luanda vocht met al haar kracht terwijl Romulus haar steeds verder de brug op sleurde. Ze schreeuwde en zwaaide wild met haar armen, begroef haar nagels in zijn huid en deed alles wat ze kon om zichzelf te bevrijden. Maar zijn armen waren gespierd als rotsen, en zijn schouders te breed. Hij hield haar als een python in zijn greep, en ze werd bijna fijngeknepen. Haar ribben deden zoveel pijn dat ze nauwelijks kon ademhalen.

Ondanks dat alles maakte ze zich nog niet eens het meest zorgen om zichzelf. Ze keek op en zag het uitgestrekte leger van soldaten van het Rijk aan de andere kant van de brug staan, wachtend, hun wapens klaar. Ze wachtten tot het Schild uitgeschakeld zou worden, zodat ze de brug op konden. Luanda keek om en bekeek de vreemde mantel die Romulus droeg. De mantel leek te vibreren en te gloeien terwijl hij haar droeg, en ze voelde dat zij op de één of andere manier de sleutel was om het Schild uit te schakelen. Het moest wel iets met haar te maken hebben. Waarom zou hij haar anders kidnappen?

Luanda voelde zich overspoeld worden door een nieuwe vastberadenheid: ze moest zichzelf bevrijden—niet alleen voor zichzelf, maar voor haar koninkrijk, haar mensen. Als Romulus het Schild zou uitschakelen, zouden die duizenden mannen aan de andere kant als een zwerm sprinkhanen op de Ring afkomen. Ze zouden alles wat er nog van haar thuisland over was vernietigen, en dat kon ze simpelweg niet toelaten.

Luanda haatte Romulus met alles dat ze had; ze haatte iedereen uit het Rijk, en Andronicus nog het meest. Ze voelde de koude wind tegen haar kale hoofd, en ze gromde terwijl ze zich herinnerde hoe vernederend het was geweest toen die beesten haar haren hadden afgeschoren. Ze wilde niets liever dan hen stuk voor stuk doden.

Toen Romulus haar uit het kamp van Andronicus had bevrijd, had Luanda eerst gedacht dat haar een afschuwelijk lot werd bespaard, dat ze niet langer als een dier in Andronicus’ Rijk zou hoeven leven. Maar Romulus bleek nog veel erger dan Andronicus. Ze wist zeker dat hij haar zou doden zodra ze de brug over waren—als hij haar niet eerst zou martelen. Ze moest een manier vinden om te ontsnappen.

Romulus leunde naar voren en fluisterde in haar oor. Het diepe, schorre geluid liet de haren in haar nek overeind staan.

“Het duurt nu niet lang meer, mijn liefste,” zei hij.

Ze moest snel handelen. Luanda was geen slaaf; ze was de eerstgeboren dochter van een koning. Er stroomde koninklijk bloed door haar aderen, het bloed van krijgers, en ze vreesde niemand. Ze zou doen wat ze moest om het tegen haar vijanden op te nemen; zelfs iemand die zo grotesk en machtig was als Romulus.

Luanda schraapte haar laatste restje kracht bij elkaar, en in één snelle beweging draaide ze zich om en zette ze haar tanden in Romulus’ nek. Ze beet met al haar kracht, totdat zijn bloed over haar gezicht spoot en hij haar krijsend van de pijn losliet.

Luanda kwam op haar knieën terecht en ging ervandoor, terug de brug over, terug naar haar thuisland.

Ze hoorde zijn voetstappen achter zich. Hij was veel sneller dan ze zich had voorgesteld, en terwijl ze achterom keek, zag ze hem op haar afstormen met een razende blik in zijn ogen.

Ze zag het vasteland van de Ring voor zich liggen, op nauwelijks zes meter afstand, en ze rende nog harder.

Ze was nog maar enkele stappen bij het begin van de brug verwijderd toen Luanda ineens een afschuwelijke pijn in haar ruggengraat voelde. Romulus had zijn elleboog tegen haar rug gezet en het voelde alsof hij haar zou verpletteren terwijl ze met haar gezicht naar beneden tegen de grond ging.

Nauwelijks een seconde later zat Romulus op haar. Hij draaide haar om en sloeg haar in haar gezicht. Hij raakte haar zo hard dat de pijn via haar kaak door haar hele gezicht ging, en ze bijna het bewustzijn verloor.

Luanda voelde hoe ze hoog boven Romulus’ hoofd werd opgetild, en ze keek vol afschuw toe hoe hij naar de rand van de brug liep, met de intentie om haar over de rand te gooien. Hij schreeuwde van woede terwijl hij daar stond.

Luanda zag de steile val, en wist dat ze er geweest was.

Maar Romulus stond met trillende handen bij de afgrond, en leek na te denken. Terwijl haar leven aan een zijden draadje hing, leek hij van gedachten te veranderen. Hij wilde duidelijk niets liever dan haar over de rand gooien—maar hij kon het niet. Hij had haar nodig om zijn doel te bereiken.

Uiteindelijk liet hij haar zakken. Hij sloot zijn armen stevig om haar heen, en kneep het leven bijna uit haar. Toen haastte hij zich weer de brug over, richting zijn mensen.

Deze keer bleef Luanda slap in zijn armen hangen, half bewusteloos van de pijn. Er was niets meer dat ze kon doen. Ze had het geprobeerd—en ze had gefaald. Nu kon ze niets anders doen dan toekijken hoe ze haar lotsbestemming tegemoet ging. De wervelende mist van het Ravijn rees op en verdween weer net zo snel. Luanda had het gevoel alsof ze naar een andere planeet werd meegenomen, naar een plek waarvan ze nooit meer zou terugkeren.

Eindelijk bereikten ze de andere kant van het Ravijn, en terwijl Romulus zijn laatste stap zette, begon de mantel om zijn schouders te vibreren en fel rood te gloeien. Romulus liet Luanda als een oude aardappel op de grond vallen, en ze viel hard.

Romulus’ soldaten, die bij de rand van de brug stonden, staarden hem aan. Ze waren duidelijk bang om te testen of het Schild echt was uitgeschakeld.

Romulus greep geïrriteerd één van de soldaten, tilde hem boven zijn hoofd en gooide hem de brug op, recht op de onzichtbare muur af die eens het Schild was. De soldaat schreeuwde en zette zich schrap voor een zekere dood, verwachtend dat hij in as op zou gaan.

Maar deze keer gebeurde er iets anders. De soldaat vloog door de lucht, belandde op de brug, en rolde door. De soldaten keken verbijsterd toe hoe hij tot een halt kwam—levend.

De soldaat, die nog het meest geschokt van iedereen was, ging rechtop zitten en keek hen aan. Hij had het gehaald. En dat kon maar één ding betekenen: het Schild was uitgeschakeld.

Romulus’ leger begon te juichen, en als één stormden ze de brug op. Luanda kromp ineen en trachtte uit de weg te blijven terwijl ze als een kudde olifanten langs haar denderden.

Haar land zoals ze het kende was er geweest.

HOOFDSTUK DRIE

Reece stond bij de rand van de lava kuil en keek vol ongeloof naar beneden terwijl de grond onder hem hevig trilde. Hij kon nauwelijks bevatten wat hij zojuist had gedaan. Zijn spieren deden nog steeds pijn van het dragen van de rots.

Hij had zojuist met machtigste wapen in de Ring vernietigd, het wapen van de legende, het zwaard van zijn voorouders, het wapen van de Uitverkorene, het enige wapen dat het Schild in stand hield. Hij had het in een kuil met gesmolten vuur gegooid en hij had het zien opvlammen, zien smelten, en in het niets zien verdwijnen.

Het was voorgoed verloren.

De grond was gaan trillen, en het leek niet meer te stoppen. Reece worstelde om in balans te blijven terwijl hij bij de afgrond vandaan liep. Het voelde alsof de wereld om hem heen instortte. Wat had hij gedaan? Had hij het Schild vernietigd? De Ring? Had hij de grootste fout van zijn leven begaan?

Reece stelde zichzelf gerust door de gedachte dat hij geen keus had gehad. De rots en het Zwaard waren simpelweg te zwaar voor hen om hier weg te krijgen—laat staan om er weer mee naar boven te klimmen—of om aan deze gewelddadige wilden te ontsnappen. Hij had zich in een wanhopige situatie bevonden, een situatie die om een wanhopige oplossing had gevraagd.

Maar hun wanhopige situatie was nog niet veranderd. Reece hoorde het geluid van de duizenden wezens om hen heen, het irritante gekletter van hun tanden, hun gelach en hun gegrom. Ze klonken als een leger van jakhalzen. Het was duidelijk dat ze boos waren; hij had hun kostbare bezit weggenomen, en ze leken vastberaden om hem te laten boeten.

Hoe slecht de situatie er enkele momenten eerder ook uit had gezien, het was nu nog veel slechter. Reece zag de anderen—Elden, Indra, O’Connor, Conven, Krog en Serna—allemaal vol afschuw neerkijken op de lava kuil, en vervolgens wanhopig om zich heen kijken. Duizenden Faws kwamen van alle kanten op hen af. Reece was erin geslaagd om het Zwaard te sparen, maar hij had niet verder gedacht, en had niet nagedacht over hoe hij zichzelf en de anderen in veiligheid kon brengen. Ze waren nog steeds compleet omsingeld, en er was geen uitweg.

Reece was echter vastberaden om er één te vinden, en nu ze de last van het Zwaard niet meer hadden, konden ze tenminste snel bewegen.

Reece trok zijn zwaard, en het distinctieve geluid van metaal sneed door de lucht. Waarom zouden ze afwachten tot die beesten aanvielen? Hij zou vechtend ten onder gaan.

“AANVALLEN!” schreeuwde Reece naar de anderen.

Ze trokken hun wapens en volgden hem op de voet terwijl hij recht op de menigte van Faws afstormde. Hij haalde uit met zijn zwaard en doodde hen links en rechts. Naast hem hief Elden zijn strijdbijl en hakte twee koppen tegelijk af, terwijl O’Connor zijn boog trok en al rennend pijlen afvuurde op iedereen die op zijn pad kwam. Indra snelde behendig naar voren en stak er twee in het hart met haar korte zwaard, terwijl Conven zijn beide zwaarden trok en schreeuwend als een gestoorde aanviel. Serna zwaaide zijn strijdknots rond en Krog zijn speer, en beschermde hun achter flank.

Ze waren als een vechtmachine. Als één vochten ze hun weg door de dikke menigte terwijl ze wanhopig trachtten te ontsnappen. Reece leidde hen een kleine heuvel op en mikte op de hoger gelegen grond.

 

Ze gleden uit terwijl ze klommen. De grond trilde nog steeds en de helling was steil en modderig. Ze verloren hun evenwicht en Reece werd door enkele Faws besprongen, die met hun klauwen naar hem uithaalden en hem beten. Hij draaide om zijn as en sloeg hen; ze waren erg volhardend en klampten zich aan hem vast, maar hij slaagde erin hen van zich af te werpen en hen neer te steken voor ze weer konden aanvallen. Reece bloedde hevig maar hij bleef doorvechten, zoals ze allemaal deden. Als ze maar konden ontsnappen.

Terwijl ze eindelijk de hoger gelegen grond bereikten, pauzeerde Reece even. Hij stond daar, snakkend naar adem, en ving een glimp op van de rotswand van het Ravijn, voor die weer werd verzwolgen door de dikke mist. Hij wist dat het daar was, hun levenslijn naar de oppervlakte, en hij wist dat ze het moesten halen.

Reece keek over zijn schouder en zag duizenden Faws de heuvel op stormen, zoemend, klappertandend. Het afschuwelijke geluid was luider dan ooit tevoren, en hij wist dat ze hen niet zouden laten gaan.

“En ik dan?” sneed een stem door de lucht.

Reece draaide zich om en zag Centra staan. Hij was nog steeds hun gevangene; hij stond naast de leider, en een andere Faw hield een mes tegen zijn keel.

“Laat me niet achter!” schreeuwde hij. “Ze zullen me doden!”

Reece stond daar, brandend van frustratie. Natuurlijk had Centra gelijk: ze zouden hem doden. Reece kon hem daar niet achterlaten; het zou tegen zijn eer ingaan. Tenslotte had Centra hen geholpen toen ze hulp nodig hadden.

Reece aarzelde. Hij zag de rotswand van het Ravijn, hun uitweg, die verleidelijk op hen wachtte.

“We kunnen niet voor hem teruggaan!” riep Indra. “Ze zullen ons allemaal doden.”

Ze gaf een trap naar een Faw die op haar afkwam en het wezen viel achterover, waarna het van de helling gleed.

“We hebben geluk als we levend kunnen ontsnappen!” riep Serna uit.

“Hij is niet één van ons!” zei Krog. “We kunnen de groep niet in gevaar brengen voor hem!”

Reece twijfelde. De Faws kwamen steeds dichterbij, en hij wist dat hij zijn beslissing niet kon uitstellen.

“Je hebt gelijk,” gaf Reece toe. “Hij is niet één van ons. Maar hij heeft ons geholpen. En hij is een goede man. Ik kan hem niet aan de genade van die beesten overlaten. We laten niemand achter!” zei Reece stellig.

Reece stond op het punt om weer naar beneden te klimmen, om terug te gaan voor Centra—maar plotseling brak Conven los van de groep en stormde naar beneden over de modderig helling. Hij hakte er op los terwijl hij naar beneden gleed, en doodde links en rechts Faws. Hij gooide zichzelf roekeloos de groep Faws in en wist zichzelf op de één of andere manier met niets dan vastberadenheid een weg door hen heen te banen.

Reece kwam vlak achter hem in actie.

“De rest blijft hier!” schreeuwde Reece. “Wacht tot wij terug zijn!”

Reece ging achter Conven aan en haalde links en rechts uit naar Faws; hij haalde Conven in en dekte hem. Met zijn tweeën vochten ze zich een weg terug naar Centra.

Conven stormde naar voren en brak door de groep Faws heen terwijl Reece zich een weg vocht naar Centra, die met wijd opengesperde ogen toekeek. Een Faw haalde een dolk tevoorschijn en stond op het punt om Centra zijn keel door te snijden, maar Reece gaf hem de kans niet: hij sprong naar voren en wierp zijn zwaard.

Het zwaard vloog door de lucht en boorde zich in de keel van de Faw, slechts een seconde voordat het wezen Centra zou hebben gedood. Centra schreeuwde terwijl hij de dode Faw slechts enkele centimeters bij zijn gezicht vandaan zag.

Tot Reece’ verassing ging Conven niet op Centra af; hij bleef de kleine heuvel oprennen, en Reece keek op om te zien wat hij ging doen. Conven leek suïcidaal. Hij baande zich een weg door de groep Faws die rond hun leider stonden, die zelf de strijd overzag vanaf zijn platform. Conven doodde hen links en rechts. Ze hadden het niet verwacht, en het gebeurde te snel voor hen om te reageren. Reece besefte ineens dat Conven het op hun leider gemunt had.

Conven kwam steeds dichterbij, sprong in de lucht, hief zijn zwaard, en toen de leider eenmaal doorhad wat er gebeurde en probeerde te vluchten, stak Conven hem door het hart. De leider krijste het uit—en plotseling klonk er het gekrijs van tienduizenden Faws, alsof ze allemaal waren neergestoken. Het was alsof ze hetzelfde zenuwstelsel deelden—alsof Conven hen allemaal pijn had gedaan.

“Dat had je niet moeten doen,” zei Reece tegen Conven, die zich weer bij hem voegde. “Nu heb je een oorlog veroorzaakt.”

Terwijl Reece vol afschuw toekeek, explodeerde er een kleine heuvel, waaruit duizenden Faws stroomden. Reece besefte dat Conven hun queen bee had gedood, en deze dingen had opgehitst. De grond trilde door hun voetstappen, en ze stormden knarsetandend op Reece en Conven en Centra af.

“RENNEN!” schreeuwde Reece.

Reece gaf Centra, die verstijfd was van schrik, een duw en ze stormden terug naar de anderen terwijl ze zich een weg terug de modderige helling op vochten.

Reece voelde hoe een Faw op zijn rug sprong en hem tegen de grond werkte. De Faw begon hem aan zijn enkels terug over de helling te sleuren, en hij bracht zijn slagtanden naar Reece’ nek.

Er zeilde een pijl langs Reece’ hoofd, en er klonk het geluid van een pijl die zich door vlees heen boorde. Reece keek op en zag O’Connor op de heuveltop staan, zijn boog in zijn handen.

Reece krabbelde overeind en Centra hielp hem terwijl Conven hen van achteren dekte en de Faws op een afstand hield. Eindelijk bereikten ze de anderen.

“Goed om je terug te hebben!” riep Elden uit terwijl hij naar voren stormde en enkele Faws uitschakelde met zijn strijdbijl.

Reece pauzeerde even op de top en tuurde in de mist terwijl hij zich afvroeg welke kant ze op moesten. Het pad splitste zich in tweeën, en hij stond op het punt naar rechts te gaan.

Maar plotseling rende Centra langs hem, die de linker splitsing nam.

“Volg mij!” riep Centra terwijl hij rende. “Het is de enige weg!”

Terwijl de duizenden Faws de helling opklommen, renden Reece en de anderen achter Centra aan, glibberend en glijdend de andere kant van de heuvel over. De grond trilde nog steeds. Reece was blij dat hij Centra’s leven had gered.

“We moeten terug omhoog!” riep Reece, die niet zeker wist welke kant Centra op ging.

Ze baanden zich een weg tussen de dikke, knoestige bomen door en deden hun best om Centra bij te houden terwijl hij door de mist over een met boomwortels begroeid spoor navigeerde.

“Er is maar één manier om die dingen af te schudden!” riep Centra terug. “Blijf op mijn spoor!”

Ze volgden Centra op zijn hielen, struikelend over boomwortels, terwijl de takken sneeën in hun armen achterlieten. Reece kon nauwelijks een hand voor ogen zien door de dikke mist.

Ze renden tot hun longen pijn deden. Het afschuwelijke gekrijs van de duizenden Faws kwam steeds dichterbij. Elden en O’Connor probeerden Krog zo goed mogelijk te helpen, maar hij zorgde voor vertraging. Reece hoopte en bad dat Centra wist waar hij heen ging; hij kon de rotswand van het Ravijn helemaal niet zien vanaf hier.

Plotseling hield Centra abrupt halt, en hij strekte zijn hand uit om Reece tegen te houden.

Reece keek naar beneden en zag een steile afgrond voor zijn voeten liggen, met daaronder een wild kolkende rivier.

Reece keek Centra vragend aan.

“Water,” legde Centra hijgend uit. “Ze zijn bang voor water.”

De anderen stopten naast hen en staarden naar het bulderende water terwijl ze probeerden op adem te komen.

“Het is jullie enige kans,” voegde Centra toe. “Steek deze rivier over en je bent ze kwijt. In elk geval voor nu. Zo kun je tijd winnen.”

“Maar hoe?” vroeg Reece, terwijl hij naar het schuimende groene water staarde.

“Die stroming is dodelijk!” zei Elden.

Centra grijnsde.

“Dat is nog wel het minste waar jullie je zorgen om moeten maken,” antwoordde hij. “Dat water zit vol met Fourens—de meest dodelijke dieren ter wereld. Val erin, en ze verscheuren je.”

Reece keek nadenkend neer op het water.

“Dan kunnen we niet zwemmen,” zei O’Connor. “En ik zie geen boot.”

Reece keek over zijn schouder. Hij hoorde de Faws dichterbij komen.

“Dit is jullie enige kans,” zei Centra, en hij haalde een lange liaan tevoorschijn, die aan een boom was vastgebonden. “We moeten naar de andere kant zwaaien,” zei hij. “Glij niet uit. En zorg dat je de overkant haalt. Zwaai hem terug naar ons als je aan de overkant bent.”

Reece keek neer op het kolkende water en zag kleine, gloeiende gele wezens omhoog springen, als zonnebaarzen, happend met hun kaken. Ze waren met hele scholen, en ze zagen eruit alsof ze op hun volgende maaltijd wachtten.

Reece wierp een blik over zijn schouder en zag het leger van Faws aan de horizon. Ze hadden geen keus.

“Jij kunt eerst gaan,” zei Centra tegen Reece.

Reece schudde zijn hoofd.

“Ik ga als laatste,” antwoordde hij. “Voor het geval dat we het niet allemaal op tijd redden. Ga jij eerst. Jij hebt ons hierheen gebracht.”

Centra knikte.

“Dat hoef je me geen twee keer te vragen,” zei hij met een nerveuze glimlach.

Centra greep de liaan stevig vast en zette zich met een schreeuw af. Hij zwaaide snel over het water heen en tilde zijn voeten op om de bijtende wezens te ontwijken. Toen landde hij aan de overkant.

Hij had het gehaald.

Centra ging glimlachend staan; hij greep de liaan, en zwaaide hem terug over de rivier.

Elden greep hem vast en hield hem omhoog voor Indra.

“Dames eerst,” zei hij.

Ze trok een grijns.

“Ik heb geen verwennerij nodig,” zei ze. “Jij bent groot. Misschien breekt hij wel. Ga jij maar, dan hebben we dat achter de rug. Val er niet in—of deze dame moet je redden.”

Elden keek beteuterd terwijl hij de liaan vastpakte.

“Ik wilde alleen maar helpen,” zei hij.

Elden zette zich met een schreeuw af, zeilde door de lucht, en kwam aan de overkant naast Centra terecht.

Hij zwaaide het touw terug, en O’Connor ging, gevolgd door Serna, en toen Indra, en toen Conven.

Alleen Reece en Krog moesten nog.

“Nou, ik geloof dat alleen wij tweeën nog over zijn,” zei Krog tegen Reece. “Ga. Red jezelf,” zei Krog, die nerveus een blik over zijn schouder wierp. “De Faws zijn te dichtbij. Er is niet genoeg tijd om het allebei te halen.”

Reece schudde zijn hoofd.

“Niemand blijft achter,” zei hij. “Als jij niet gaat, ga ik ook niet.”

Ze bleven allebei koppig staan, en Krog werd steeds nerveuzer. Hij schudde zijn hoofd.

“Je bent een idioot. Waarom geef je zoveel om me? Ik zou niet eens half zoveel om jou geven.”

“Ik ben nu de leider, en dat maakt jou mijn verantwoordelijkheid,” antwoordde Reece. “Jij bent niet belangrijk voor me. Eer wel. En mijn eer verbiedt het me om iemand achter te laten.”

Ze draaiden zich nerveus om terwijl de eerste Faws hen bereikten. Reece en Krog haalden uit met hun zwaarden en doodden hen.

“We gaan samen!” riep Reece uit.

Zonder nog een seconde te verspillen, greep Reece Krog vast. Hij drapeerde hem over zijn schouder, pakte het touw en schreeuwend zetten ze zich af, een seconde voordat de Faws de kust bestormden.

Ze zeilden door de lucht naar de andere kant.

“Help!” schreeuwde Krog.

Krog begon van Reece’ schouder af te glijden, en hij greep de liaan vast; maar die was inmiddels zeiknat van het kolkende water, en Krog kreeg geen houvast. Reece strekte zijn hand uit om hem te grijpen, maar het gebeurde allemaal te snel: Reece’ hart sloeg een slag over terwijl hij noodgedwongen Krog het kolkende water in zag vallen.

Reece landde op de andere oever en rolde over de grond. Hij rolde overeind en wilde weer terug naar het water rennen—maar voor hij kon reageren, brak Conven los van de groep. Hij stormde naar voren en dook voorover in het razende water.

Reece en de anderen keken ademloos toe. Was Conven echt zo dapper, vroeg Reece zich af? Of suïcidaal?

Conven zwom onbevreesd door de hevige stroming. Op de één of andere manier slaagde hij erin om Krog te bereiken zonder door de wezens gebeten te worden, en hij greep hem vast. Hij legde zijn arm om zijn schouder heen en begon tegen de stroming in te zwemmen, terug naar de kust.

 

Plotseling schreeuwde Krog het uit.

“MIJN BEEN!”

Krog kronkelde van de pijn terwijl een Fouren zich vastbeet in zijn been. Zijn glimmende gele schubben waren zichtbaar. Conven bleef doorzwemmen tot hij de kust bereikte en Reece en de anderen hen uit het water trokken. Op dat moment sprong er een school Fourens uit het water omhoog, en Reece en de anderen sloegen ze weg.

Krog sloeg wild om zich heen en toen Reece naar beneden keek zag hij dat de Fouren zich nog steeds in zijn been vast beet; Indra trok haar dolk, bukte zich en zette het mes in Krogs dijbeen. Hij krijste het uit terwijl ze het beest uit zijn been pulkte. Het flopte op de kust, en sprong toen terug het water in.

“Ik haat je!” schreeuwde Krog naar haar.

“Goed,” antwoordde Indra, onaangedaan.

Reece keek vol bewondering naar Conven, die drijfnat voor hem stond. Conven staarde hem uitdrukkingsloos aan, en Reece zag ineens dat een Fouren zich in zijn arm had vastgebeten. Reece kon niet geloven hoe kalm Conven was. Hij reikte naar het beest, trok hem eruit en gooide hem terug het water in.

“Deed dat geen pijn?” vroeg Reece verward.

Conven haalde zijn schouders op.

Reece maakte zich meer zorgen dan ooit om Conven; hoewel hij zijn moed bewonderde, kon hij zijn roekeloosheid niet bevatten. Hij was in een school met dodelijke wezens gedoken, zonder er ook maar een seconde over na te denken.

Aan de andere kant van de rivier staarden honderden razende Faws hen aan.

“Eindelijk,” zei O’Connor, “we zijn veilig.”

Centra schudde zijn hoofd.

“Voor nu. Maar die Faws zijn slim. Ze kennen de rivierkrommingen. Ze zullen een omweg nemen en een andere plek vinden om de rivier over te steken. Het zal niet lang meer duren voor ze aan onze kant zijn. We hebben weinig tijd. We moeten hier weg.”

Ze volgden Centra terwijl hij door de moddervelden sprintte, langs exploderende geisers, en zijn weg vond door het exotische landschap.

Ze renden en renden tot ze eindelijk door de mist heen braken en Reece tot zijn grote opluchting de rotswand van het Ravijn voor zich zag opdoemen. Het eeuwenoude gesteente glinsterde in het zonlicht. Hij keek omhoog, en de rotswand leek onmogelijk hoog. Hij had geen idee hoe ze ooit weer omhoog moesten komen.

Reece en de anderen staarden beducht naar boven. De rotswand leek nu nog imposanter dan toen ze waren afgedaald. Reece keek naar de anderen, zag hun gehavende toestand en vroeg zich af hoe ze hier in vredesnaam weg moesten komen. Ze waren allemaal compleet uitgeput, gewond en afgemat van het vechten. Hun handen en voeten waren geschaafd. Hoe konden ze ooit naar boven klimmen, als de afdaling al alles van hen had gevergd?

“Ik kan niet meer,” zei Krog met een schorre stem.

Reece voelde hetzelfde, maar hij zei niets.

Ze waren in een hoek gedreven. Ze waren de Faws te slim af geweest, maar het zou niet lang meer duren. Ze zouden hen spoedig vinden, en ze waren zwaar in de minderheid. Ze zouden gedood worden. Al hun harde werk voor niets.

Reece wilde hier niet sterven. Niet op deze plek. Als hij dan moest sterven, dan wilde hij daarboven sterven, op eigen grond, en met Selese aan zijn zijde. Als hij nu nog maar één kans had om te ontsnappen.

Reece hoorde een afschuwelijk geluid, en toen hij zich omdraaide zag hij de Faws, die misschien nog honderd meter van hen verwijderd waren. Er waren er duizenden, en ze kwamen snel dichterbij.

Ze trokken hun wapens.

“We kunnen geen kant meer op,” zei Centra.

“Dan vechten we tot de dood!” riep Reece uit.

“Reece!” klonk een stem.

Reece keek omhoog, en terwijl de mist optrok, verscheen er een gezicht. Even dacht hij dat hij een geest had gezien. Hij kon het niet geloven. Daar was de vrouw waar hij net aan had gedacht.

Selese.

Wat deed ze hier? Hoe was ze hier terecht gekomen? En wie was die andere vrouw bij haar? Ze zag eruit als de koninklijke genezeres, Illepra.

Ze hingen aan de klif, een lang en dik touw rond hun middels en handen gebonden. Het touw leek makkelijk vast te pakken, en ze daalden snel af. Selese reikte naar achteren en gooide de rest van het touw naar beneden. Het viel een goede dertien meter door de lucht, als een ladder uit de hemel, en belandde voor Reece’ voeten op de grond.

Het was de uitweg.

Ze aarzelden geen seconde. Ze renden op het touw af, en binnen enkele momenten waren ze aan het klimmen, zo snel als ze konden. Reece liet de rest eerst gaan. Hij ging als laatste. Hij trok het touw met zich mee omhoog, zodat de Faws hen niet achterna konden komen.

De Faws verschenen en sprongen naar zijn voeten—maar ze misten, Reece was net buiten hun bereik.

Reece stopte terwijl hij Selese bereikte, die op een richel op hem stond te wachten; hij leunde naar voren en ze kusten.

“Ik hou van je,” zei Reece, en hij werd overspoeld door liefde voor haar.

“En ik van jou,” antwoordde ze.

Ze vervolgden hun klim, achter de anderen aan, de rotswand op. Ze klommen hoger en hoger. Spoedig zouden ze thuis zijn. Reece kon het nauwelijks geloven.

Thuis.