Kostenlos

Bloemensprookjes van Tante Jo

Text
0
Kritiken
iOSAndroidWindows Phone
Wohin soll der Link zur App geschickt werden?
Schließen Sie dieses Fenster erst, wenn Sie den Code auf Ihrem Mobilgerät eingegeben haben
Erneut versuchenLink gesendet

Auf Wunsch des Urheberrechtsinhabers steht dieses Buch nicht als Datei zum Download zur Verfügung.

Sie können es jedoch in unseren mobilen Anwendungen (auch ohne Verbindung zum Internet) und online auf der LitRes-Website lesen.

Als gelesen kennzeichnen
Schriftart:Kleiner AaGrößer Aa

KONINGIN ASTER

Vele seizoenen lang hadden de Goud-roede’s over het veld geregeerd, en dacht niemand er ooit aan, een Koning uit eenig ander geslacht te kiezen, want dezen waren krachtig en schoon en heerschten gaarne.



Maar eens in het najaar gebeurde er iets, dat groote opschudding onder de bloemen teweegbracht. En werd voorgesteld een Koningin te nemen, iets ongehoords tot dusverre. Het begon bij de Asters; want eenigen groeiden buiten den muur, langs den weg, en zagen en hoorden dus wat er alzoo omging in de wijde wereld. Deze stevige planten vertelden die nieuwtjes aan haar betrekkingen binnen in den tuin; en zoo waren de Asters buitengewoon wijze en voortvarende bloemen geworden, van de kleine witte sterretjes in het gras af, tot aan de groote struiken, die met purperen kronen boven den bemosten muur uit kwamen kijken.



„In de wereld gaan de dingen vooruit, en het wordt tijd, dat wij in onze kleine wereld ook verandering brengen,” zeide een der langs den weg groeiende Asters, nadat zij lang gepraat had met den voorbijtrekkenden wind. „De zaken in onze weide gaan niet voordeelig onder het bestuur der Goud-roede’s, want – zooals hun naam reeds aanduidt – zij geven alleen om geld en macht. Wij echter stammen van de sterren af, en wij zijn wijs en braaf, en ons geslacht is zelfs nog machtiger dan dat der Goud-roede’s; het is dus niet meer dan eerlijk, dat wij op onze beurt ook eens regeeren.



„Weldra breekt de tijd der verkiezing aan, en ik stel voor onze statige nicht, Violet-Aster, dit jaar tot Koningin te benoemen. Wie dit met mij eens is, moet Ja! roepen.”



Eenparig riepen de Asters Ja! en de late Klavers en Boterbloemen voegden hun stem daarbij, want zij waren eerlijke, verstandige bloemen, die gaarne hun plicht deden.



Tot hun vreugde zeide ook de Vingerhoedplant Ja! en dit maakte grooten indruk, want die familie was zeer in eere.



Maar de trotsche Cardinaal bij de beek bloosde van schaamte over het denkbeeld van eene Koningin; de Gentiaansterretjes sloten de blauwe oogjes, om die brutale Asters niet te zien en Clematis viel flauw in het gras, zoozeer was zij geërgerd.



De Goud-roede’s lachten smadelijk, en bespotten het denkbeeld hen van den troon te stooten, dien ze zoolang bezet hadden.



„Laat die ontevreden Asters het gerust beproeven,” zeiden zij. „Niemand zal die dwaze Violet-Aster verkiezen, en de dingen zullen net eender blijven voortgaan, als zij altijd geweest zijn, lieve vrienden; maakt u dus niet ongerust, maar helpt ons, onzen fraaien neef te verkiezen, die dit jaar in het Paleis geboren is.”



Midden in het grasveld stond een prachtige Ahornboom en aan den voet daarvan lag een Rotsblok, waarover wilde wijngaardranken zich slingerden. Allerlei soort van bloemen schoten op daar rondom; en dit najaar was een groote Goud-Roede

4

4


  Soort van gele kattenstaart.



 naast een lieve Violet-Aster opgegroeid, met enkel een varenplant als een schutting tusschen hen beide. Deze hoek werd het Paleis genoemd; en ziende dat de Asters dáár door hun neef op het denkbeeld gebracht waren, zelven aan de beurt te zijn om te regeeren, stemden verscheidene der andere bloemen ook daarmeê in, en meenden, dat een verandering van bestuur in het belang van het rijk moest gemaakt worden.



Toen dus op den dag der verkiezing de wind rondging om de stemmen op te halen, was er groote opgewondenheid. De Goud-roede’s, Cardinalen, Gentianen, Clematis en Bitterzoeten

5

5


  Soort van appels.



 stemden allen op den Prins, zooals ze den mooien Goud-roede bij het Rotsblok noemden. Al de Asters, Boterbloempjes, Klavers en Vingerhoeden stemden voor Violet-Aster; en tot verbazing van het geheele veld, gaf de Ahornboom ook een blaadje en het Rotsblok een takje mos voor haar. Zij bemoeiden zich anders zelden met de zaken van het bloemenvolk, – de boom omdat hij zoo hoog boven hen verheven was en met zijn eigen geruisch zich bezig hield, en het Rotsblok, omdat het zoo oud, en daarom meest in overpeinzingen verdiept was; maar het denkbeeld van een Koningin lachte hun toe (want de eerste was een dichter, de andere een wijsgeer), en beiden stelden vertrouwen in de zachte Violet-Aster.



Zij behaalden de overwinning, en onder luid gejuich van haar vrienden werd zij tot Koningin van de weide uitgeroepen en welkom geheeten op den troon.



„Wij zullen nooit aan het Hof komen, of haar eenige aandacht schenken,” zeiden de fiere Cardinalen, rood van woede.



„Wij ook niet! Zoo’n vreeselijk onvrouwelijk schepsel! Wij willen haar den rug toekeeren en dankbaar zijn, dat de beek tusschen ons en haar vloeit,” voegden de Gentianen er bij, even verontwaardigd.



Clematis verborg haar gelaat onder de wijngaardbladeren en zag in, dat het Paleis niet langer een geschikte woning was voor zoo’n fijne, hooggeboren bloem als zij. Al de Goud-roede’s raasden over deze vreeselijke teleurstelling, en zeiden veel leelijks en onwaars over Violet-Aster. De Prins stak zijn hoofd achter het schutje, de varenplant, en lachte alsof het hem niet schelen kon, onverschillig zeggende:



„Laat zij ’t maar beproeven; zij kan toch niet regeeren, en zal weldra blij zijn, het op te geven, en mij mijn eigen plaats weêr te laten innemen.”



Zoo was er verdeeldheid in het veld; de eene helft keerde der nieuwe Koningin den rug toe; de andere helft beminde, bewonderde, en vertrouwde haar; en allen wachtten af, om te zien hoe die proefneming zou afloopen. De wijze Asters hielpen haar met goeden raad, de Vingerhoed verkwikte haar met de geschiedenis van de dappere Puriteinen, die de vrijheid en het recht liefhadden en alles er voor over hadden om die te winnen; de brave Klavers verzoetten haar het leven, door hun vriendschap, en de vroolijke Boterbloempjes verheugden haar, door vriendelijke daden en woorden. Maar de beste hulp kreeg zij van het Rotsblok en den Ahornboom, – want als zij kracht noodig had, leunde zij haar teêre hoofdje tegen de ruwe borst van het Rotsblok, en haar moed werd verlevendigd door de aanraking van dien ouden steen, die de stormen van eeuwen reeds getart had; als haar hart bezwaard was door zorg, of gewond door onvriendelijke bejegening, zag zij opwaarts naar den mooien boom, die steeds welluidend ruischte en steeds ten hemel wees; en die kijkjes in een wereld boven haar vertroostten haar.



Het eerste wat zij deed, was de vergiftige Adders uit haar koningrijk te verbannen, want zij verlokten de onschuldige vogeltjes en doodden ze, zoodat zij menig gelukkig nest met droefheid vervulden. Toen belette zij de bijen, zich langer dronken te drinken aan wilde wijngaardbloesems, omdat zij daardoor dof, lui en knorrig werden, ten schande hunner familie en tot schrik van de bloemen. Zij beval aan de veldmuizen, al de stammetjes door te knagen vóór ze rijp waren, zoodat ze afvielen en verlepten en geen kwaad deden. De Wijngaard was heel boos, en de bijen en wespen bromden en staken; maar de Koningin was niet bang, en al haar goede onderdanen waren haar dankbaar. De Vingerhoed zamelde zuiver water in zijne kelkjes voor de nijvere diertjes en de verstandige bijen verheugden zich hartelijk, dat de wijngaardkroeg voor hen gesloten was.



Haar volgende taak was een eind te maken aan den eindeloozen strijd tusschen de roode en de zwarte mieren; want zij vochten altijd, tot groot verdriet van vreedzamer insekten. Zij beval, dat elke soort van mieren in haar eigen land zou blijven en als zich een twistvraag opdeed, dat ze die dan aan haar zouden voorleggen, dan zou zij als rechtvaardige scheidsrechter uitspraak doen in ’t geval. Dit was geen gemakkelijke taak, want de mieren waren heel strijdlustig en vochten nog, als hun koppen reeds van hun lichamen gescheiden waren. Maar zij bewerkte ten laatste, dat deze vijanden vrienden werden, en iedereen was er ten slotte blij om.



Nog een verbetering was de zuivering van de nieuwtjes die de weide bereikten. De wind was telegraafbode; maar de vogels brachten de tijdingen aan, en sommigen van hen waren zeer bedorven. De Leeuweriken brachten berichten uit de wolken, en waren altijd welkom; de Lijsters uit het bosch, en allen hoorden gaarne hun mooie romannetjes; de Roodborstjes hadden huiselijk nieuws en de levendige Winterkoningjes hadden praatjes en geestige grappen te vertellen. Maar de Eksters deden veel kwaad met hun booze tongen en leelijke verhalen, en de Kraaien veroordeelden en berispten iedereen, die niet geloofde en handelde geheel zooals zij; den Eksters werd dus verboden door het veld te loopen babbelen, en de sombere zwarte Kraaien mochten niet langer op de heining uren lang zitten krassen, zooals hun liefhebberij was.



Iedereen gevoelde zich veilig en genoegelijk gestemd, toen die maatregelen genomen waren, behalve de Cardinalen, die het prettig vonden, als hun fraaie kleêren en schitterende feesten besproken werden, en de Goud-roede’s, die zoo gewoon waren aan het leven in ’t publiek, dat zij de opwinding misten, en de lasterpraatjes van de Eksters, zoowel als de politieke en godsdienstige vertogen en twisten van de Kraaien.



Er werd een hospitaal voor zieke en havelooze schepselen geopend onder de groote bladen van een Rabarberplant; en daar werden vele late kapellen in zijden hangmatjes te slapen gelegd tot de lente; daar vond een bedroefde bladluis, die al haar kinderen verloren had, troost in hare eenzaamheid en vele verminkte mieren zaten in den zonneschijn na te praten over hun vroegere gevechten, als echte veteranen.

 



Er was veel tijd noodig, om al die zaken in orde te brengen, en het was een moeilijke taak, want de rijke en machtige bloemen gaven geen hulp. Maar de Asters werkten dapper, ook de Klavers en Boterbloemen; en de Vingerhoed hield open tafel, met de ouderwetsche gastvrijheid, die men zoo zelden ziet tegenwoordig.



Alles ging even voordeelig, en het veld werd met den dag mooier. Thans bevrijd van hun vijanden, de Adders, kwamen de vogels nesten bouwen in alle boomen en struiken, en zongen zoo liefelijk, uit dankbaarheid, dat de lucht altijddoor vervuld was van muziek.



De zonneschijn en de regenbuien verfrischten de dorstige bloemen en hielden het gras groen, totdat alle planten even sterk en mooi waren en de voorbijgangers stilstonden om te kijken, met een glimlach zeggende:



„Wat is dit een heerlijk plekje!”



De wind bracht het bericht van dezen toestand aan andere volkplantingen en bracht boodschappen van lof en welwillendheid mede van andere vorsten, blijde, dat deze proefneming zoo goed gelukt was.



Dit maakte diepen indruk op de Goud-roede’s en hun vrienden, want zij konden niet loochenen, dat Violet-Aster beter geslaagd was dan iemand had durven hopen; en de trotsche bloemen begonnen in te zien, dat zij genoodzaakt zouden zijn de minsten te zijn, te bekennen dat zij ongelijk hadden gehad, en trouwe onderdanen te worden van deze wijze en zachte Koningin.



„Wij zullen aan het Hof moeten verschijnen, als er zooveel gezanten blijven komen met geschenken en eerbewijzen voor Hare Majesteit; want zij zijn verwonderd ons daar niet aan te treffen, en zullen nog uitstrooien, dat wij in huis zitten te kniezen, in plaats van te schitteren, zooals wij alleen dat kunnen,” zeiden de Cardinalen, verlangend om hun rood fluweelen kleederen ten toon te spreiden op de feesten, die Violet-Aster verplicht was te geven in het Paleis, wanneer Koningen haar kwamen bezoeken.



„Onze tijd zal spoedig voorbij zijn, en ik vrees, dat wij ons wel dienen te vernederen, als we niet alle genoegens van het jaargetijde willen verliezen.”



„Het valt wel hard, om alle goede, oude gebruiken veranderd te zien; maar als het toch zoo zijn moet, kunnen wij niet beter doen, dan ons goedschiks te onderwerpen,” antwoordden de Gentianen en streken haar fijne blauwe franjes glad, begeerig weêr de schoonen van het bal te zijn.



Clematis verbaasde iedereen, door te beginnen op te klimmen tegen den Ahornboom, en haar zilveren kwastjes boven het hoofd der Koningin ten toon te spreiden.



„Ik kan niet zoo dicht bij haar leven, zonder er grooter door te worden. Daar ik mij altijd aan iets moest vastklemmen, kies ik het edelste dat ik vinden kan, en zie liever altijd opwaarts dan nederwaarts,” zeide zij; want, evenals vele zwakke bedeesde schepseltjes, werd zij gemakkelijk geleid, en was het heilzaam voor haar, dat Violet-Aster haar een goed voorbeeld had gegeven.



Prins Goud-roede had het onmogelijk bevonden geheel afkeerig te blijven van Hare Majesteit, want hij had een waarlijk edel hart onder zijn gelen mantel; hij was dus onder de eersten, die de nederige, trouwe bloem, zoo nabij hem groeiend, zagen, bewonderden en liefhadden. Hij kon niet nalaten haar woorden van troost of vermaning te hooren tegen degenen, die tot haar kwamen om raad. Hij zag haar dagelijksche liefdedaden, die niemand anders ontdekte; hij wist hoeveel beproevingen zij uit te staan had, en hoe dapper zij die verdroeg; hoe nederig zij zelve om raad vroeg, of haar tekortkomingen bekende aan de wijze Rots en den statigen Ahornboom.



„Zij heeft meer gedaan, dan een onzer ooit deed, om het koningrijk mooi en veilig en gelukkig te maken, en ik wil de eerste zijn, om dat te bekennen, haar te danken en mijn steun haar aan te bieden,” zeide hij bij zichzelf en wachtte slechts een goede gelegenheid daarvoor af.



Eens op een mooien Septemberavond, terwijl de maan de weide helder bescheen, en de laatste zonnewarmte nog in de lucht hing, waagde de Prins het met zijn windharp een serenade te brengen aan de Koningin. Hij wist, dat zij wakker was, want hij had door reten van de varenplanten gekeken, en gezien, dat zij naar de sterren stond te kijken, met haar violetkleurige oogen vol dauwtranen, alsof er iets was, dat haar hinderde. Hij zong dus zijn mooiste liedje en Hare Majesteit boog zich naar hem toe, om er naar te luisteren; want zij verlangde vurig goede vrienden te zijn met den galanten Prins, en wachtte slechts tot hij ’t eerst sprak, om hem te bekennen hoe dierbaar hij haar was, omdat zij beide in het Paleis waren geboren en heel gelukkig samen opgegroeid, totdat de tijd van de kroning was gekomen.



Toen hij ophield met zingen, zuchtte zij, en was nieuwsgierig, hoe lang het nog duren zou, eer hij haar vertelde wat zij wist, dat in zijn hart was.



Goud-roede hoorde dien zwakken zucht, en daar hij in een aandoenlijke stemming was, vergat hij zijn trots, schoof het schutje weg, en fluisterde, terwijl zijn gezicht straalde, en zijn stem aantoonde hoe vol gevoel hij was:



„Wat deert u, lieve buurvrouw? Vergeet en vergeef mijn onvriendelijkheid, en laat mij toe u te helpen, als ik kan, – ik durf niet zeggen: als Prins-Gemaal, hoewel ik u teeder bemin; maar als vriend en trouw onderdaan, want ik beken, dat gij geschikter zijt om te regeeren dan ik.”



Terwijl hij sprak gingen de blaadjes, die Violet-Aster’s gouden hart bedekten, wijd open, en toonden hem hoe verheugd zij was, terwijl zij haar fiere hoofd boog en zachtkens antwoordde:



„Er is wel plaats voor twee op den troon: deel dien met mij als Koning, en laat ons te zamen regeeren; want zonder lie