Kostenlos

De Noordwestelijke Doorvaart

Text
Als gelesen kennzeichnen
Schriftart:Kleiner AaGrößer Aa

En toch, dien nacht werd ik door de electrische bel gewekt; Wiik was veel erger. Ik schreef aan kapitein Tilton, die een dokter aan boord had, dien te zenden en stuurde Jimmi er mee naar Herscheleiland, maar eer hij vertrokken was, had onze beste vriend Wiik reeds den laatsten adem uitgeblazen. Onzegbaar treurig bleven we dien nacht bij den doode; hij was voor ons allen een goed vriend geweest, en door zijn opgewekt humeur had hij veel tot de onderlinge aangename verhouding bijgedragen.

Het werk moest ons over de droefheid heen helpen. Lund had den 3den April de zwartgeverfde doodkist gereed, waar Wiik in werd gelegd, in afwachting, dat de grond zoo ver zou zijn ontdooid, dat we onzen vriend konden begraven. Op het toegeschroefde deksel spreidden we de noorsche vlag.

Den 2den Mei kwam vroeg in den morgen een Indiaan aan boord met de eerste regelmatige post, die over Edmonton en Fort Mc Pherson aan de Yukon naar Herschel was gekomen. Luitenant Hansen en ik waren de gelukkigen, ieder van ons kreeg een brief, wel oud maar zeer welkom. Den 6den keerden de brengers terug, en daar ze terstond naar Aljaska gingen, gaven wij hun eenige brieven mee en een telegram, dat, naar ik uitdrukkelijk zei, groote haast had. Het was het bericht van Wiik’s dood, waardoor ik hoopte te verhinderen, dat zijn oude moeder van anderen kant de tijding ontving. Maar het telegram is nooit in handen van den heer Firth, den directeur op Fort Mc Pherson gekomen.

Mei was een mooie maand, en den 9den konden we onzen vriend begraven. Er werd een kruis met een krans op den grafheuvel geplaatst en ik sprak een laatste afscheidswoord.

Een der flinkste Eskimo’s, Manitchja, bewees ons in dezen tijd den dienst, Manni tot zich te nemen, want ondanks al onze moeite om hem te winnen, wilde hij weer naar de Eskimo’s. Toch duurde die stemming niet lang; na een week was hij al terug, en wij namen hem weer in genade aan.

Wiik in winterkostuum.


Het duurde nog lang, nadat onze toebereidselen klaar waren, eer het ijs opbrak; eerst den 10den Juli 1906 ontdekten wij drie walvischvaarders in het open water buiten King Point, het was nog onzeker, of het hun gelukken zou geheel naar buiten te komen; maar het ging. Nu was ook onze tijd gekomen; alles was gereed voor het vertrek. Onze lieve Gjöa begon het laatste deel van haren tocht. Toen we langs Wiik’s graf kwamen, lieten we de vlag dalen en zonden hem onzen laatsten groet.

Op Herscheleiland moesten wij nog lang wachten op het verder losgaan van het ijs; het eiland had een prachtigen plantengroei, waar King Point een ware woestijn bij was, maar de Eskimo’s hadden al het primitieve verloren, en de jeugd vertoonde duidelijk de sporen van een sterke vermenging van rassen. Daar op Herscheleiland ondervonden wij het groote leed, dat onze Manni verdronk; hij was alleen in een boot aan het eenden jagen, en in het gezicht van de Gjöa stond hij in het bootje, toen dat door een windstoot omsloeg.


Het graf van Wiik.


Hoewel dadelijk een boot uitgezet werd, gelukte het niet zijn lijk te vinden, ook niet na herhaalde pogingen in den loop der week gedaan. Het was een zwaar verlies voor ons allen; wij hadden hem zoo graag naar de beschaafde wereld mede genomen, om te zien wat er van hem te maken viel.

Het werd 9 Augustus, eer voor goed de reis naar het Westen werd voortgezet, en nog was de vaart vol moeilijkheden in de negen dagen, die ons van den 18den scheidden, toen we om Point Barrow, Amerika’s noord-westpunt voeren. Den 30sten kwam kaap Prins van Wales, de oostelijke rots aan den ingang van de Beringstraat in zicht. Wij waren dus Aljaska voorbijgevaren, het land, waar ik op mijn voorjaarspostreis kennis mee had gemaakt, waar ik veel gastvrijheid had gevonden aan de Yukon, in Fort Mc Pherson, Circle City en Eagle City, in welke laatste plaats ik twee maanden had doorgebracht.

Bij Point Barrow had ik uit Nome, de uiterste noordwestelijke bewoonde plaats aan de Beringstraat, een schrijven gekregen, of wij de gasten der stad Nome wilden zijn. De menschen toonden wel, die uitnoodiging hartelijk te meenen. De vriendelijkheid, waarmee we daar werden opgenomen en de eindelooze geestdrift, waarvan de Gjöa het voorwerp was, zullen voor alle tijden tot de aangenaamste herinneringen onzer reis blijven behooren.

Amundsen besluit zijn reisverhaal te Nome. Uit de dagbladen heeft men vernomen, dat de leden der expeditie over San Francisco naar Europa zijn teruggekeerd. Of de Gjöa in andere handen is overgegaan, en in welke, is ons onbekend; Amundsen deelt het niet mee in zijn verhaal.

Weitere Bücher von diesem Autor