Ongemak

Text
0
Kritiken
Leseprobe
Als gelesen kennzeichnen
Wie Sie das Buch nach dem Kauf lesen
Schriftart:Kleiner AaGrößer Aa

Inhoud

Colofon 2

1 - TV 3

2 - Australië 5

3 - BMW 12

4 - Sollicitatiepoging/Spoedpink 16

5 - Bangkok 22

6 - Buiten Bangkok 27

7 - Cambodja 32

8 - Pattie Patmos 41

9 - Sollicitatiepoging/Intertralala 44

10 - Kapper 50

11 - Marokko 58

12 - Sollicitatiepoging/Marleen Dekkers 75

13 - Vlieland 80

14 - Hallelujah 89

15 - Sollicitatiepoging/Tuigje 94

16 - Lowlands 96

17 - India 107

18 - Sollicitatiepoging/Zorgzorg 138

19 - Black Crowes 140

20 - Sollicitatiepoging/Vuilnis 146

21 - 11 November 148

22 - Sollicitatiepoging/Geen hand 151

23 - Portugal 154

23,5 - Frommel 159

24 - Sushi 163

25 - Op de boot 170

26 - Kamp 178

27 - 50 183

28 - Twingo 190

Colofon

Alle rechten op verspreiding, met inbegrip van film, broadcast, fotomechanische weergave, geluidsopnames, electronische gegevensdragers, uittreksels & reproductie, zijn voorbehouden.

© 2021 novum publishing

ISBN drukuitgave: 978-3-99107-762-6

ISBN e-book: 978-3-99107-763-3

Lectoraat: D. Hoebee

Vormgeving omslag: Josep Curto, Evgeny Lashchenov | Dreamstime.com

Omslagfoto, lay-out & zetting: novum publishing

www.novumpublishing.nl

1 - TV

Een tv’tje kopen

Ik zie een advertentie van een beamer, die voor 350 euro te koop is bij de Mediamarkt. Dat lijkt me nou echt geweldig, een beamer op je slaapkamer. Levensgroot films en Ajax bekijken op de muur. Heb geen zin om met mijn eigen Beamer naar de Mediamarkt te rijden, dus ga naar de Prijzentopper, net over de brug. Aardige vent werkt daar, ik ken hem al een tijdje. Alleen verkochten ze geen beamer. Dus hij probeert me een tv aan te smeren van 1600 euro. Ik heb helemaal geen 1600 euro. Kansloos.

Omdat ik er toch ben ga ik kleinere toestellen bekijken, Samsung en een of ander prutsmerk voor veel minder geld. Maar ja, die grote Philips tv, blijft me maar aanstaren. Ik bedenk me. Als ik dan toch een tv koop (is helemaal niet nodig, heb nog een tv die het prima doet), dan moet hij wel groot zijn. Voor in mijn slaapkamer. Films en Ajax op een soort bioscoopscherm. Ik wilde tenslotte een beamer. Zodoende koop ik toch maar die grote. Zo groot dat hij op een pallet staat. De aardige man vraagt me of ik ‘m gelijk mee wil nemen, of wil laten bezorgen. Aangezien ik thuis geen heftruck heb, wil ik ‘m wel laten bezorgen. Opeens voel ik me sterk en vraag ik aan die gladde jongen of hij even mee wil lopen. Ik woon tenslotte naast de Prijstopper maar dan over de brug. Wij zetten dat enorme gevaarte op een karretje. Jongen en ik de brug over en dan staan we voor mijn deur. En voor 2 trappen, hij helpt sjouwen. Ik bedank de knaap hartelijk en laat hem netjes uit.

Miez blijft achter met het monsterlijke apparaat. Snel wordt duidelijk dat dit bakbeest niet past op de plek in mijn slaapkamer waar ik ‘m wil hebben. Daar past hij gewoon niet. Het kostte al moeite om ‘m door de deur te krijgen. Dus zet ik ‘m op het dressoir in de huiskamer. Geen ruimte meer voor de dvd, geen ruimte meer voor de post. Dressoir is gepromoveerd tot tv-standaard. Loodzwaar, lelijk maar wel enorm groot. Eigenlijk wil ik helemaal geen nieuwe tv. De verpakking breng ik terug naar de Prijstopper. En passant praat die aardige flapdrol mij nog even een garantie van 150 euro aan. Want hij wil me wel als goede klant houden.

Wat doe ik toch telkens verkeerd?

2 - Australië

Laat ik beginnen je te zeggen dat het lang niet zo prettig was, hier. Elke dag boven de 30 °C, dat gaat je niet in de koude kleren zitten. Of eigenlijk wel.

We begonnen in Singapore, daar moet ik meteen even iets over kwijt. Het leek allemaal zo leuk. Vergis je niet: Singapore is één groot shoppingcenter. Op zich niet zo’n ramp, gelukkig ben je dan verzekerd van een goede airco. Maar ik was er samen met mijn vriendin, Marie Antoinette. Zij had de nare gewoonte erg van shoppen te houden. Heb dus twee dagen achter haar aangezeuld met tassen vol overbodige jurkjes en andere onzin. Echt op iedere vierkante kilometer stonden minimaal vier geweldige nieuwe shoppingcentra. Stuk voor stuk verbonden met elkaar middels ingenieuze tunneltjes, trappetjes en gangetjes. Telkens als je dacht er uit eentje te kunnen vluchten, verscheen er voor je weer een nieuw winkelparadijs. Het walhalla voor Marie Antoinette, een nachtmerrie voor mij.

We sliepen in China Town. Overal waar je keek, liepen Chinezen rond. Meestal vrij klein, net als de Singaporezen zelf. Net Smurfen. Ze keken gewoon tegen me op! Marie Antoinette had bedacht dat het daar leuk was, vandaar. En om het allemaal nog leuker te maken, gingen we wandelen van China Town naar India Town. Daar werden de Smurfen iets donkerder, kregen zwart haar en hadden stuk voor stuk een snor. Alleen de mannen, vrouwen heb ik daar sowieso niet gezien. We gingen in de Indiase wijk eten, wat een fout. De snorren droegen allemaal afgrijselijke overhemden, de hele Wibra-collectie kwam voorbij. We kwamen in een soort halletje waar het wemelde van de mannen met snorren en lelijke blouses. Best grappig. Voor mijn blonde vriendin ontruimden ze een tafeltje op de eregalerij, ik mocht erbij zitten.

We hadden iets besteld, een verrassing. De snorren om ons heen aten allemaal met hun handen. Ik weigerde daar aan mee te werken en eiste mes en vork. Uiteindelijk moest ik genoegen nemen met een lepel. De snorren aten met hun handen en keken ons onafgebroken aan. Wij waren dè attractie. Dat had toch andersom moeten zijn. Het goedje wat ik naar binnen gepeuzeld heb, smaakte compleet anders dan dat wat wel eens door een import Indianees op een brommertje wordt gebracht. Gewoon in Amsterdam. Kan het niet uitleggen maar heb het opgegeten. Het was vrij kruidig. Ik had de indruk dat sommige bestanddelen nog af en toe bewogen. Vrij slecht geslacht dus. Heb ‘s nachts weinig geslapen.

Singapore had lang genoeg geduurd, we vlogen door naar Sydney. Daar was het pas echt bloedheet. Je zou haast weer gaan verlangen naar Singapore. We sliepen in een tent waar de gemiddelde leeftijd niet boven de 20 jaar kwam. Die hebben we dus meteen flink opgeschroefd. Backpackers overal. Dit had ik vroeger allemaal al eens meegemaakt. Backpackers liggen de hele dag op de bank naar de tv te staren. Ze stinken en ze roken en ze zweten. En drinken de hele dag. Ideaal dus eigenlijk. Maar het waren er vooral erg veel, net als de Chinezen in Singapore. Dan maar iets van de stad bekijken. In een parkje vlogen vleermuizen die eigenlijk vossen bleken te zijn. Vossen met vleugels. Tja, ik geef toe, dat klinkt wat ongeloofwaardig. Gelukkig hebben we er foto’s van gemaakt.

De vogels in dat parkje waren echt heel bijzonder. Wat in Nederland voor gewone, stomme, saaie mus doorgaat, is daar minimaal een witte papegaai met gele onderkant. En rode vleugeltjes, hier en daar. Die vliegen dus gewoon door het park, en maken herrie. Je had er ook nog andere, hele lelijke vogels. Daar mocht ik geen foto’s van nemen.

Verder maar een beetje naar dat Opera House gekeken, het enige voordeel daarvan was de airco. Uiteindelijk met een bus richting Melbourne vertrokken. Melbourne was mooi, je had daar een prachtig strand. Al was het er wel weer veel te heet. We sliepen in een buurt die zich het beste laat vergelijken met de Zeedijk in Amsterdam. Daar wil je echt niet te lang vertoeven. We zijn dan ook vrij snel vertrokken naar een iets chiquere buurt. Ook daar weer veel te warm.

 

Na drie steden hadden we er schoon genoeg van en hebben we een busje geregeld, een Mitsubishi. Ze hadden geen BMW busjes anders hadden we die natuurlijk genomen. Daarmee langs de kust getoerd, The Great Ocean Road. In een of ander park pinguïns gezien. Ze liepen zo uit zee de duinen in. Pinguïns, papegaaien en vliegende vossen gezien. Maar nog steeds geen kangoeroe ontdekt. Wel een zogenaamde opossum, ik had daar nog nooit van gehoord. Laat staan er eentje gezien. Nu wel, het dier leek wel een kruising tussen een eekhoorn en een bever. Vrij tam, ik kon hem aaien. Mits ik hem wortels en sla gaf, dat dan weer wel.

Inmiddels waren we in Adelaide, weer een stad. Weer bloedheet. Toevallig was deze dag een nationale feestdag, ‘Australia Day’. We hebben met ons Mitsubusje, een uur achter een lokale optocht gestaan. Gelukkig had Mitsubusje airco want op het programma stond vooral nog een ritje dwars door de woestijn. Tot we aankwamen in het National Park ‘Flinders Range’. Ik hoorde Marie Antoinette hier al een tijdje over. Ik dacht dat er in dit park wel een hoop vlinders zouden rond dwarrelen. Dat was een mi(e)sverstand. Wijlen heer Flinders bleek de man die vroeger schijnbaar dit gedeelte van Australië “ontdekt” had. Althans, dat vond hij zelf. Waarschijnlijk heeft hij met een Engelse vlag eerst een hoop Aboriginals moeten verjagen, waarna hij de vlag in de grond stak en toen had hij het dan ontdekt. In Flinders Park (wat eigenlijk ongerepte natuur was), hebben we de eerste kangoeroes gezien. Ze zaten gewoon in het bos, beetje te klaverjassen. Wij schrokken meer van hen, dan andersom. Marie Antoinette ging foto’s nemen. De kangoeroes leken gewillig te gaan poseren.

De volgende dag maar een ritje gaan maken door het park. We namen natuurlijk weer een verkeerde afslag en kwamen op een weg terecht die slechts toegankelijk was voor ‘fourwheeldrive’ jeeps en andere toestanden. Kortom, slechts geschikt voor die afschuwelijke auto’s die je in Holland ook steeds vaker ziet. Afgrijselijke monsters, off-road terreinwagens. Als je in Nederland per ongeluk van de weg raakt, kom je op minimaal een fietspad terecht. In elk geval nooit op moeilijk terrein. Hier in Australië begreep ik dan wel dat die dingen bepaalde toegevoegde waarde hadden. Dat wil zeggen, onze weg was niet geasfalteerd. Onze bus had geen fourwheeldrive. En ook niet zo’n goede vering. Bleek achteraf. We konden teruggaan, maar dat is niet des Miez’. Nooit dezelfde weg terug, want dat is voor watjes. Als je dezelfde weg terugrijdt, geef je eigenlijk toe een verkeerde keuze gemaakt te hebben. Dat is niet avontuurlijk. Dat is laf. Dus we reden met 20 km per uur over dit knollenpad. Maar liefst zestig kilometer lang. Het kon nog erger. De stress sloeg toe toen we een riviertje overgestoken waren. Weinig water in de rivier. Het beetje water wat nog in het riviertje was, kon het busje nog net aan.

Daarna werd het vooral een keien weg. Met grote keien. Als je geluk had. Hele grote keien als je minder geluk had. Het busje stuiterde van kuil naar hol. De gehele inrichting van het busje werd verplaatst. Het rammelde aan alle kanten. De bekertjes en bordjes in ons campertje, waren gemaakt van plastic. Zodat het niet kon breken. Nu werd duidelijk waarom dat zo was. Terug kon niet meer. We vreesden voor onze bonus. Er zou onmiddellijk 1000 Dollar afgeschreven worden indien we schade aan de bus zouden krijgen. Dat leek niet onmogelijk, op deze weg. Af en toe stapte Marie Antoinette uit, ze zag het niet meer zitten. Dan schoten er uit alle hoeken en gaten een aantal kangoeroes weg. Uitstappen kon ook makkelijk tijdens het rijden. We hobbelden stapvoets. Wat waren we blij toen we na al die kilometers eindelijk weer asfalt zagen. Wel liep het linker voorwiel een beetje aan, maar ach.

Het busje hield zich geweldig, we zijn door de woestijn naar Coober Pedy gereden. Dit was een dorpje waar een bepaald slag mensen zich verzamelden om opaal te gaan zoeken. Opaal is een soort edelsteen. Op zich geen probleem, ware het niet dat dat spul zich diep onder de grond schijnt te bevinden. Al die gekken daar zoeken hun geluk dus onder de grond. Door de hele woestijn vind je gaten waar iemand heeft lopen zoeken. Soms zijn de gaten een meter diep, andere gaten wel dertig meter!

Bovenlands is het daar gemiddeld zo’n 50 °C. Dus wat doen die idioten? Ze komen hun holen niet meer uit. Begrijpelijk. Het hele stadje bestaat uit gegraven gangen waar dan zo’n zottebol in woont. Complete woningen, kroegen, kerken, bowlingcenters…

Coober Pedy was te heet en te stoffig. Na twee veel te warme dagen verder de woestijn ingereden. Overal lagen lijken langs de weg. Vermoedelijk kangoeroes, maar ik sluit niet uit dat er ook toeristen tussen lagen. We reden uren over wegen zonder tegenliggers. Afstanden van vijhondert kilometer waren niks. Soms kwam je borden tegen, waarop vermeld stond dat het volgende pompstation over hondertachtig kilometer zou komen. Soms miste je die borden, hetgeen voor een hoop consternatie zorgde. Een aparte sfeer in het Mitsubusje.

Sommige dorpjes bestonden ook slechts uit zo’n benzinestation. Misschien nog een schuur erachter, een fiets en een telefooncel. Dat was dan meteen het hele dorp. De benzine was daar een stuk duurder. Veel keuze had je niet. Bij dergelijke stations lagen ook de oorspronkelijke bewoners van deze streek zo’n beetje weg te rotten, De Aboriginals. Ze zijn in mijn ogen het meest vergelijkbaar met zwerfhonden, daklozen, drankverslaafden. Klinkt erg onaardig, dat is niet zo bedoeld. Feit is dat ze gemiddeld met een man of acht een oude auto op de kop getikt hebben en daarin “wonen”. Dieren er ook nog gezellig bij. En oude kleren. En ze zuipen zich een slag in de rondte. En ze wassen zich niet. Je wil niet weten hoe dat kan ruiken. Zure lucht, ik zal geen vergelijking maken. Lelijk bovendien. Het arme volk kan zich niet aanpassen aan “onze” maatstaven. Werken doen ze niet, inkomen hebben ze niet. Hoe ze aan die drank komen, is mij een raadsel. Had ik ze eigenlijk moeten vragen, best interessant. Maar last had je er ook weer niet van. Tenzij ze dicht bij je stonden. Geloof me, fris was het allerminst…

Na dit gehucht doorgereden naar die enorme steen in de woestijn. De Ayers Rock was leuk en rood, moeilijk uit te leggen. De Canyon eromheen ook hoogst interessant. Maar persoonlijk heb ik meer met dieren. Dat wil zeggen, zoogdieren. Want al dat andere gespuis, was ik inmiddels meer dan zat. Spinnetjes nauwelijks gezien. Reptielen onderscheiden zich vooral door op het asfalt te gaan liggen zonnen. Niet erg verstandig, de meeste lagen er heel lang. Maar van al het dierengebeuren, waren de vliegen toch wel het meest irritant. Vliegen daar zijn anders dan bij ons. Ze zien er hetzelfde uit, zwart en lelijk. Maar toch gedragen ze zich anders. Ze vliegen naar je ogen en naar je oren en naar je mond en in je neus. En ze zijn nooit alleen. Net als die Aboriginals. Ze vliegen met tien stuks om je kop heen en landen vooral op plekken waar je ze liever niet hebt. Je bent de hele tijd bezig die krengen te verjagen. Lukt niet. Ze halen hun broers en zussen en gaan met twintig stuks sterk om je heen zoemen. Je voelt je net een koe!

Zo af en toe wilde ik behulpzaam zijn en zo’n vlieg van mijn vriendin af meppen. Dat werd niet altijd begrepen. Ergens wel logisch als je bedenkt waar ze vooral het liefst gingen zitten. Sommige toeristen zag je rondlopen met hoedjes en met netjes daaromheen. Tegen de vliegen. In eerste instantie lachten wij die vrolijk uit. Je liep immers afgrijselijk voor lul daarmee. Later hadden we iets meer begrip. Nog later hadden we gebeden om ook zo’n petje met netje te hebben. Helaas, wij bleven als koeien met hun staarten doen, om ons heen meppen. Marie Antoinette had 25 exemplaren op haar rug zitten. De voorkant heb ik niet geteld. Daar zaten er meer.

Bij Alice Springs hebben we het busje ingeleverd. Dat inleveren van het busje kostte nog even 250 dollar extra. We waren getroffen door een steentje wat van een zogenaamde “road train” was afgemieterd. Een road train is een vrachtwagencombinatie van drie opleggers. Soms is aan de voorkant nog een autootje op het dak gezet. Hetzelfde principe als je wel eens ziet bij binnenvaartschepen. Dit soort vrachtwagens denderden met 100 km/uur over de wegen. Als je er dan langsreed, mocht je hopen dat je busje op het asfalt bleef. Soms vloog er een steentje van zo’n monstertruck af. Dat kon de ruit net niet hebben. Er zat dus een flink sterretje in onze ruit. Net als bij zo’n walgelijke reclame van ‘Carglass’. Dat zijn van die vreselijke reclames, waarvan ik altijd dacht: ‘Wanneer gebeurt zoiets nou?’ Hier en nu dus. Ik probeerde die verhuurlui nog te overtuigen dat je er geen last van had bij het rijden. De verhuurclub besliste anders: nieuwe voorruit erin. 250 roepie!!

Uiteindelijk een binnenlandse vlucht geboekt, van Alice Springs naar Perth. Via internet geboekt. Hadden we zelf gedaan en we vonden onszelf echt heel slim. We waren tenslotte goedkoper uit dan alle aanbiedingen die op de ramen geplakt waren van backpackersclubjes. Die boden deze reis aan voor maar liefst 540 dollar. Wij hadden voor 490 dollar geboekt. Helaas ontdekten we na het boeken dat onze internetboeking in Amerikaanse dollars was afgeschreven. De Australische dollars waren een stuk goedkoper. Toch weer genaaid dus, waarschijnlijk zo’n honderd euro meer betaald dan nodig was…

3 - BMW

Reed ik vanmorgen op de ringweg, lekker een broodje leverworst wegwerkend.

Langzaam rijdend en stilstaand verkeer.

Allerlei vervelende types voor me die op het laatst nog even willen invoegen.

Je kent dat wel, rijdt jouw baan wel, maar staat die andere stil.

Ik ben dus ik extra op mijn hoede.

Aan het einde van de afrit begint alles weer te rijden.

Dus neem ik nog een hap leverworst met brood (ik hou van dik beleg).

Voor me zijn ze wat aan het klungelen, auto ‘s stoppen en trekken weer op.

Ik trek ook weer en let even wat minder op.

Net op dat moment staat een grijze lelijke Japanner boven op zijn rem.

Hij slipt niet.

Voor me rijdt een vrouw in een Seatje.

Zij slipt ook niet.

Achter haar rijdt een leverworst etende Miez in een BMW.

Hij slipt wel.

Harder dan vijftig reed ik niet.

Eenmaal in de slip lijk ik steeds meer vaart te krijgen.

Het was erg glad daar op de linkerbaan van de snelweg.

Ik voelde me een soort Wennemars.

Vast een gevolg van botsende auto’s met lekkende olie (sukkels).

Ik concentreer me op de klap, die komt vrij snel.

Achter me hadden ze wel genoeg afstand bewaard.

De achterkant van mijn BMW blijft gespaard.

Glas rinkelt, scherven brengen geluk.

Een hoop scherven, ik bof maar en stap uit.

Een mevrouw van een jaar of veertig overtuigt een man van een jaar of veertig dat zij net op tijd stilstond.

Ik kom er bij staan en hoef ze niet te overtuigen dat ik niet op tijd stil stond.

De voorste auto (grijze lelijke Japanner) mankeert bijna niks.

Slechts een kromme trekhaak.

Hij steekt de snelweg over en parkeert zijn auto op de vluchtstrook.

De Seat ziet er anders uit dan voordat ik aankwam.

De vraag is of deze Seat nog rijdt?

Jawel, dat lukt en zij parkeert de Seat voor de lelijke grijze Japanner op de vluchtstrook.

Hierdoor raak ik het overzicht alweer kwijt.

De voorste auto staat inmiddels niet meer vooraan.

BMW loopt nog en ik probeer of hij nog wil rijden.

BMW weigert.

Wel komen er bijzondere geluiden uit de voorkant.

Alsof de schroef niet verder kan met de elektrische schroevendraaier.

Ik test nog even of hij misschien wel achteruit wil rijden.

De BMW is consequent en blijft keurig staan.

Mensen willen helpen en beginnen te duwen.

BMW staat nog in retourstand, maar wordt naar voren geduwd.

Nog meer vreemde geluiden klinken in mijn oren, onheilspellend.

Je hoort dat er iets gesloopt wordt, maar hebt geen idee wat.

Achteraf zou dat wel eens mijn versnellingsbak geweest kunnen zijn.

Gisteren had ik mijn fiets nog naar de fietsenmaker gebracht met een lekke band.

Heel het wiel bleek gebroken, dat zou me 80 euro gaan kosten.

Doodziek van die 80 euro maar desondanks goed geslapen.

Nu sta ik op de vluchtstrook, olie druppelt uit mijn ietwat vervormde motorkap.

Maak me niet meer zo druk over die 80 euro.

 

De druppels olie hebben alle kleuren van de regenboog op het natte wegdek.

Op zich wel mooi.

De Seatvrouw vraagt mij om wat papieren.

Ik start een zoekactie.

Vind ik eindelijk dat blauwe schaartje wat Marie Antoinette al maanden kwijt was.

Bel mijn verzekering, mijn batterij is bijna op.

De verzekering mevrouw zegt me dat ik vooral een bergingsdienst moet kiezen van een bedrijf wat op mijn groene kaart vermeld staat.

Drie Groene kaarten vind ik, de meest recente pak ik, 2005.

Inmiddels staat er al een takelaar, zojuist gearriveerd.

Het ziet er niet naar uit dat deze mijnheer zich weg laat sturen omdat hij niet op mijn groene kaart van 2005 vermeld staat.

De politie is ook geland.

Agent van Wijk, projectleider, schudt mij de hand.

Ik mag een blaastest doen.

Alsof ik vanmorgen nog een fles drank soldaat gemaakt heb.

Was het maar waar.

Het apparaatje registreert geen leverworst.

Ik krijg de letter ‘P’ te zien.

Ik twijfel tussen ‘Prima’ en ‘Perfect’.

Zo snel als hij is gekomen, is hij ook weer vertrokken.

‘Agent van Wijk, een sympathieke man verder,’ denk ik.

De grijze Jap is inmiddels ook weer vrolijk weggereden.

Ditmaal zonder boven op zijn rem te gaan staan.

De vrouw van veertig stapt bij mij in de wat ooit een BMW was.

We vullen samen zo’n ellendig formulier in.

Auto’s rijden langs, ik zie de mensen kijken en denken: ‘Sukkels…’

De vrouw vertrekt en rijdt naar haar werk.

Ik blijf achter met de takelman die mijn BMW vakkundig op zijn gele sleeptruck takelt.

Ik klim op de bijrijdersstoel, lekker hoog, goed overzicht hier.

We rijden naar de berger in Amsterdam, vlakbij de IKEA.

Binnen twee dagen moet ik besluiten of ik afstand wil doen van mijn BMW.

“Wil doen…”

Tegen beter weten in hoop ik nog dat deze gemaakt kan worden.

Voor alle zekerheid haal ik ‘m leeg.

Het ziet ernaar uit dat hij voorlopig niet meer gaat rijden.

Een taxi brengt mij naar DHL.

We rijden langs de A10, de plaats des onheils.

‘t Was een trieste ochtend, ben zowaar blij dat ik weer op mijn werk ben…