Avonturen van een Siberische poes

Text
0
Kritiken
Leseprobe
Als gelesen kennzeichnen
Wie Sie das Buch nach dem Kauf lesen
Avonturen van een Siberische poes
Schriftart:Kleiner AaGrößer Aa

Inhoud

Colofon 2

Voorwoord 3

Wie ben ik? 4

Indringers 15

Op reis 28

Helpen 44

Ik ben geen hond, maar… 52

Naar de dokter 63

Tenslotte, een gewone poesendag 71

Colofon

Alle rechten op verspreiding, met inbegrip van film, broadcast, fotomechanische weergave, geluidsopnames, electronische gegevensdragers, uittreksels & reproductie, zijn voorbehouden.

© 2021 novum publishing

ISBN drukuitgave: 978-3-99107-381-9

ISBN e-book: 978-3-99107-382-6

Lectoraat: I. van Gerwe

Vormgeving omslag: Cees Prins, Atmosphere1 | Dreamstime.com

Omslagfoto, lay-out & zetting: novum publishing

Foto’s binnendeel: Cees Prins, Dorota Strzalkowska

www.novumpublishing.nl

Voorwoord

Van een goede vriendin, Bep, kreeg ik “Dagboek van een poes” van Remco Campert. Na het gelezen te hebben, wist ik meteen, dat ik mij aan het schrijven moest zetten. Wij, mijn vrouw Dorota en ik, hebben namelijk ook een poes die veel beleeft.

Wij genieten dagelijks van ons eigenwijze diertje. De hoofdreden om haar belevenissen vast te leggen, is haar sociale karakter. Ze reist met ons in de auto door veel landen in Europa, van Polen tot Italië. Ze heeft slechts twee keer, onder andere door gebrek aan aandacht, een piepje van protest laten horen. Gaan we ontbijten of lunchen, dan neemt ze gezellig ook een hapje brokjes. Eigenlijk wil ze altijd bij ons in de buurt zijn. Ze is onze “poeshond”. Bij visite die ze leuk vindt, gaat ze op een stoel ertussenin zitten.

Uit de foto’s die Dorota en ik de afgelopen jaren hebben gemaakt, is dit boek ontstaan. Alles wat in de komende pagina’s is beschreven, is ook in werkelijkheid gebeurd. Voor Dorota en mij maakt dat alles nog veel leuker. Ik had wel honderden foto’s kunnen toevoegen en er een fotoboek van kunnen maken!

Cees Prins

Wie ben ik?

Ik ben Mara, een Siberische poes. Als raskat ben ik tweemaal zo groot als de gemiddelde huis-, tuin- en keukenkatten. Ze noemen me echter geen Mara maar “Leica”. Een dergelijke, degelijke Duitse naam past beter bij mij, zeggen ze. Noblesse oblige per slot van rekening. Maar in de praktijk komt er van “Leica” helaas ook maar bitter weinig terecht. Meestal roepen ze “Poppie” of iets dergelijks. Iedere straatkat kun je zo noemen, maar mij niet vind ik. Maar ze bedoelen het wel goed. Uit mijn stamboom blijkt, dat ik een Nederlandse moeder heb: “Aura” met Russische voorouders en een Poolse vader “Fatian”, die eigenlijk meer Russisch is dan Pools. Mijn moeder was heel lief, met haar kon je ook leuk spelen. Mijn moeder heeft mij ook heel veel geleerd. Zo was ik al na vier weken zindelijk, maar het viel niet mee om in die hoge kattenbak te komen. Meestal tuimelde ik met mijn snuit in het zand. Mijn vader ziet er op foto’s heel streng uit, maar die ken ik eigenlijk niet zo goed. Hij was er feitelijk nooit. Mijn moeder heeft zich vooral met mijn opvoeding bemoeid.

Op 19 februari 2015 ben ik geboren. Mijn geboorteplaats is Burgerbrug, een heel klein plaatsje in de kop van Noord-Holland. Ik ben niet zoals andere katten, die sterk aan hun huis gehecht zijn. Bij mij is dat anders. Ik voel mij overal wel thuis, maar mijn baasjes en mijn eigen spulletjes moeten er wel zijn. Je mag mijn spulletjes ook niet zomaar wegdoen. Mijn baasjes hebben wat dat laatste betreft een keer een fout gemaakt. Ze hebben mijn te kleine reisbench, die in de kamer stond, ingeklapt en opgeborgen. Ik heb ze toen een haal gegeven. Dat hebben ze wel begrepen, want toen ook mijn krabton te klein was geworden, hebben ze een nieuwe gekocht en die naast de oude gezet. Ik wilde er eerst niet op gaan zitten, want hij rook niet vertrouwd. Maar toen er een truitje van mijn bazinnetje op werd gelegd, vond ik het prima. Ze hebben die oude krabton later meegenomen naar Zuid-Frankrijk. Toen ik zag dat ze die de kamer in droegen, was ik heel erg blij. Ik heb twee keer zo hard mogelijk “miauw” geroepen. Hij is dan wel een beetje te klein, maar ik vind het nog steeds fijn om erop te slapen, of mijn nagels scherp te maken.

Ik kom uit een nestje van vijf katjes met drie broertjes en een zusje. Mijn leukste broertje is Bono, maar die heet nu Bliksem en dat geeft goed zijn karakter aan. Bliksem was bijna net zo’n woesteling als ik. Omdat ik de grootste en sterkste uit het nest was en als eerste de omgeving buiten het nest verkende, noemen ze mij een alfavrouwtje. Al na bijna twee weken kroop ik over mijn slapende broertjes en zusje heen. Toen ik na vier weken uit de bench kroop, kwam Bono samen met mijn moeder al snel achter mij aan. Het was best spannend in de grote buitenwereld, maar samen met mijn moeder durfden Bono en ik een heleboel. Mijn zusje en andere broertjes bleven veilig in hun nestje liggen slapen, maar wij gingen de boel al op stelten zetten. Wij zijn wel een half uur buiten geweest, maar toen riep mijn moeder ons terug. In die tijd luisterden we nog heel goed, want als we dat niet zouden doen, mochten we daarna misschien niet meer naar buiten. Dat wilden we in geen geval riskeren.


Ik zit rechts bovenin.

Mijn zusje heet Donna. Donna is een mooie lapjeskat. Mijn baasje had haar aanvankelijk uitgekozen, maar mijn toekomstige bazinnetje vond dat er wat meer leven in de brouwerij moest zijn, dus wilde ze mij hebben. Donna is de rust zelf en een heel lieve poes. Mijn broertjes werden het eerst opgehaald, dus toen kon ik alleen nog maar met Donna spelen. Dat was ook wel leuk, maar minder ondernemend en minder wild. Toen ik eindelijk werd opgehaald, was dat nog niet zo eenvoudig. Ik was namelijk onvindbaar, maar dat kwam omdat ik alles eerst nog moest onderzoeken. Donna ging meteen op schoot liggen bij mijn toekomstige bazinnetje en ging direct spinnen. Ik kan niet spinnen, maar ik kan ze wel vangen. Maar spinnen eet ik niet op, die zijn niet lekker. Ik vind ze veel te bitter. Uiteindelijk vonden ze mij ergens onder een kast en met een bezemsteel lukte het daarna om mij te pakken te krijgen. Vervolgens vertrok ik naar mijn nieuwe huis in een reisbench met kussentjes daarin. Deze werd in de auto gezet: dat was mijn eerste ervaring met autorijden maar niet de laatste. Er zouden nog heel veel autoritten volgen, zoals later nog zal blijken.

Ik stam dus af van Siberische katten, die overigens niet alleen uit Siberië komen. In de achttiende eeuw was er in St. Petersburg een rattenplaag. De toenmalige Russische tsaar Peter heeft daarom opdracht gegeven grote stevige katten te zoeken en uit te zetten in de stad. De meeste van deze katten waren Siberische katten. Die hebben toen de stad snel van de rattenplaag bevrijd. Er is zelfs in St. Petersburg ergens een monumentje opgericht als dank. Ik heb het natuurlijk nog nooit gezien, want dat is heel ver weg. Ik ben best nogal trots op dat monument, want zoiets hebben andere katten niet.

Ik woon nu in Enkhuizen, een historisch stadje aan het IJsselmeer, maar ik heb de omgeving nog niet kunnen verkennen. Ze zeggen dat ik een binnenkat ben. Maar van nature klim ik graag in bomen. Met mijn dikke, waterdichte jas kan ik ook prima buitenspelen, zelfs als het regent of koud is. Daarom denk ik, dat ik een hele goede buitenkat zou kunnen zijn. Dat ik een binnenkat ben, hebben de twee mensen bedacht die hier ook wonen. Hoewel ze eigenlijk mijn personeel zijn, hebben ze toch gek genoeg meer te vertellen dan ik. Ik woon op de begane grond, waar zij overdag ook zijn. Als het donker is, gaan ze de trap op en laten mij alleen achter. Zij hebben de twee verdiepingen boven, waar ik aanvankelijk maar een paar keer ben geweest. Zij zeggen dan dat ik ben ontsnapt. Mijn baasjes worden daar niet boos om. Ik vraag me dan ook af, waarom ik daar niet vaker heen mag. Daar schijnt namelijk ook een badkamer te zijn met bad en een douche! Ik ga heel graag onder de douche, maar in Nederland lukt dat meestal niet, daarvoor moet ik naar het buitenland. Ik ga dan naar Frankrijk of naar Polen. Vooral in de hotels onderweg kun je meestal heel fijn douchen. Het is eigenlijk niet echt normaal, dat je voor zoiets gewoons als een douche nemen en je lekker wassen, zo ver moet reizen.

Mijn baasjes zorgen wel goed voor mij. Als ik een kopje geef aan de kraan, doen ze deze open. Dan kan ik vers water drinken. Maar ik vind het ook heel erg spannend om te kijken waar al dat water naar toe stroomt. Drinken uit een bakje is voor watjes. Dat is niet voor poesen van stand, maar dat weten ze ook wel. Ze hebben ontdekt, dat ik eerder ga drinken wanneer ik in mijn nekje word gekriebeld. Maar ik heb ook iets ontdekt, wat ik zelf razendslim van mijzelf vind. Als ik in mijn nekje geaaid wil worden, ga ik gewoon bij de kraan zitten. Ik ga vervolgens de kraan knuffelen en ik word lekker gekriebeld. Dat is heel erg fijn. Ze kunnen nooit merken of ik echt wil drinken of niet. Dat is dus altijd prijs.

 

Brokjes krijg ik vanzelf, maar om natvoer (een blikje of een zakje) moet ik vragen. Dat doe ik altijd rond een uur of vier. Dat vind ik het lekkerste eten. Maar het aller-lekkerste is de saus. Mij maakt het niet uit of het tomatensaus of spinaziesaus is. Die zijn allebei even lekker. Om snoepjes moet ik helaas echt bedelen. Ik ga dan op het aanrecht zitten en naar boven kijken naar het keukenkastje. Als mijn baasjes het niet begrijpen, ga ik op mijn achterpootjes staan en sla ik met mijn voorpootjes tegen het kastdeurtje. Meestal is dat afdoende, tenzij zij vinden, dat ik al te veel snoepjes heb gehad. Waarom dat soms te veel is, begrijp ik niet, want ze blijven altijd even lekker. Mijn natvoer en brokjes moeten wel steeds dezelfde blijven. Ik houd niet van veranderingen. Het enige, dat wel veranderd is, zijn mijn “tafelmanieren”. Ik eet nu mijn snoepjes uit de hand van mijn baasjes en voor mijn lunchbrokjes geldt hetzelfde. Mijn nachtbrokjes eet ik nog gewoon uit mijn bakje.

Incidenteel moet ik echt mijn stem verheffen, maar in vergelijking met andere katten is mijn gemiauw zacht en welluidend. Daarom krijg ik lang niet altijd mijn zin. Het heeft overigens heel lang geduurd voordat ik goed kon miauwen, daarom klinkt het waarschijnlijk ook zo zacht. Het zou ook kunnen komen, omdat wilde Siberische katten en Noorse boskatten ook niet kunnen miauwen. Als ze tam zijn en bij mensen gaan wonen, willen ze de aandacht trekken van hun baasjes en dan gaan ze miauwen. Ik miauw dan ook als ik iets gedaan wil krijgen. Het is ons enige communicatiemiddel. Dat miauwen is nodig als ik natvoer wil hebben en natuurlijk snoepjes.

Mijn moeder is een Neva Masquerade, een onder­soort van Siberische katten. Ze heeft een witte kleur met hier en daar wat zwart en grijs. Mijn moeder heeft net zulke lange haren als ik. Mijn vader echter is roodbruin en heeft een kortere vacht. Ik heb een voornamelijk roodbruine rug en een wit/bruine kop. Mijn buik is wit en mijn dikke staart is lichtbruin. Mijn baasjes zeggen altijd: “Een mooie staart is heel veel waard”, maar dat zeggen ze waarschijnlijk, omdat zij zelf er geen hebben. Met je neus in je staartje kun je het beste slapen. Overigens heb ik ook mensen met een staart gezien. Die zit niet aan de onderkant van hun rug, waar hij hoort te zitten, maar achter aan hun hoofd. Misschien moet dat wel, omdat ze anders niet, zoals ik, met hun neus in hun staart kunnen slapen.

Ik denk, dat mensen wel een beetje jaloers zijn op mijn staart. Eigenlijk mag ook niemand aan mijn staart komen. In de lucht kun je bij het springen er goed mee sturen. Mijn vacht is halflang en heel erg zacht. Daarom denken veel mensen waarschijnlijk, dat ik erg lief ben. Maar ik ben niet lief of aardig voor iedereen. Dat komt, omdat ik een kat ben met een eigen karakter. Ik ben zelfs een beetje eenkennig.

Mensen zeggen, dat je katten niet kan opvoeden en dat je ze ook niets kan leren. Maar dat is niet waar. Als ik het er mee eens ben, doe ik in principe alles. Het moet in mijn ogen wel zin hebben, want anders gebeurt het niet. Ik mag bijvoorbeeld niet op tafel lopen. Maar omdat ik het zo leuk vind, doe ik dat bij voorkeur juist wel. Op tafel liggen is ook prima! Vroeger scherpte ik mijn nagels aan de leren meubels. Vooral de bank was mijn favoriet wat absoluut niet mocht. Mijn baasjes hebben met hun nagels voorgedaan hoe je de krabton en later het krabmatje moest gebruiken. Toen heb ik dat zelf ook snel geleerd en was iedereen blij.

Ik ben geen schootpoes. Toen ik nog heel klein was, ging ik nog wel eens op schoot liggen, maar ik ben nu volwassen. Trouwens, om als grote kat op schoot te gaan liggen, is helemaal geen pretje. Die knokige benen en knieën bieden absoluut geen zitcomfort. Het is natuurlijk wel lekker warm. Ik ben overigens wel een grote knuffel. Ik zit ’s avonds vaak naast mijn baasje op de bank en dan legt hij zijn hand op mijn kop. Dat is echt fijn. Dan val ik meteen in slaap. Maar ik klaag ook niet over het plekje in de knieholte van mijn bazinnetje als die op de bank ligt. Ik wil dan wel op een zacht dekentje tegen haar aan liggen.

Ik heb mijn eigen voorkeuren, waarbij ik een grondige hekel heb aan andere katten, maar grotere honden vind ik prima. Men vindt mij een evenwichtige poes en dat is zo. Ik ben dan ook nergens bang voor. Zo hebben we een grote stofzuiger met een waterreservoir. Die maakt heel veel lawaai. Maar als ze die stofzuiger schoonmaken en het waterreservoir eruit halen, ga ik graag in de stofzuiger zitten en dan trekken ze mij een stukje door de kamer. Als mijn baasjes de kamer schoonmaken, trekken ze die stofzuiger ook door de kamer. Als ik erin zit, doen ze dat ook. Dan zie je nog eens wat, want zo lijkt het net een auto, alleen bromt hij niet en dat is wel jammer.


Wie is er nu bang voor een stofzuiger?

Franse kennissen van mijn baasjes noemen mij Minette, als ze bij ons op bezoek komen. Dat Minette klinkt eigenlijk wel leuk, maar in dat land, dat Frankrijk heet, schijnen ze poesen allemaal zo te noemen. In dat geval hoeft het van mij niet meer. Wanneer ze dan toch Minette zeggen, weet je niet wie ze bedoelen. Enig onderscheid moet er toch wel zijn. In Frankrijk noemen mijn baasjes mij helaas ook heel vaak Minette. Misschien moet dat van de Franse wet, want Franse wetten schijnen heel anders te zijn dan bij ons in Nederland. Gelukkig begin ik wel een beetje aan dat Minette te wennen.

Als je zo vaak op reis gaat als ik, moet je wel je talen spreken. Het heeft vrij lang geduurd voordat ik miauw kon zeggen, maar tegenwoordig spreek ik ook poesisch. Dat lijkt niet op Engels of Duits, maar dat hoeft ook niet. Als ik “priehh” of “pruhh” zeg, wil ik spelen en dat begrijpt men prima. Soms zeg ik ook “kiehh”, dat heeft meer betrekking op eten. Mijn baasje, die Frans spreekt, denkt, dat ik “qui?” zeg. Dat is Frans voor wie. Maar hij heeft geen gelijk. “Kiehh” betekent “kiehh”. Het is namelijk gewoon poesisch. Mijn baasje spreekt niet zo erg goed poesisch, maar hij doet zijn best. Hij begrijpt mij meestal wel. Het spreken gaat nog niet zo goed. Je zou kunnen zeggen dat zijn passieve beheersing van het poesisch redelijk is. Voordat hij echt mijn taal kan spreken, moet hij nog veel studeren. Poesisch is namelijk heel erg moeilijk.

Als iemand tijdens het eten van tafel opstaat, zie ik dat meteen. Dan wiI ik daar gaan zitten. Vaak is die stoel nog lekker warm. Mensen zeggen dan: “Opgestaan is plaats vergaan.” Ik geloof dat poesen zoals ik die spreuk in eerste instantie hebben bedacht. Ik wil ‘s avonds heel graag in de stoel van mijn baasje gaan slapen. Daarom is het opletten geblazen als hij opstaat, want dan komt er een plaats vrij. Als hij tv kijkt, gebeurt hetzelfde. Ik wurm mij achter hem totdat hij vanzelf weggaat. Een betere methode is dat ik met een pootje tegen zijn hand tik. Ik krijg dan altijd zijn stoel. Hij staat dan op, pakt een klein stoeltje en gaat naast mij zitten. Meestal legt hij daarna zijn hand op mijn kopje en zo kan ik lekker slapen. Hij gaat dan tv kijken, vaak naar die mensen, die achter een rond propje aan rennen, zoals ik ook heel vaak doe. Mensen noemen dat voetbal. Daar zijn ze op de tv regelmatig avonden mee bezig. Veel mensen praten daar over. Ze zeggen, dat er heel veel geld in omgaat. Het blijft echter een gewoon spelletje. Mijn voetbal is gratis voor iedereen. Ik denk dat ik beter in dat spelletje ben. Ik schiet met mijn linkerpootje het propje weg en houd het met mijn rechterpootje een eind verder weer tegen. Mensen heb ik dat nog nooit op die manier zien doen. Zoals ik het speel is het geen teamsport. Je speelt het gewoon in je eentje, maar ik vind dat wel het leukste. Honden zouden heel anders gaan voetballen. Die opereren meer in groepen, in roedels. Wij katten zitten wat dat betreft heel anders in elkaar.

Sie haben die kostenlose Leseprobe beendet. Möchten Sie mehr lesen?