Nur auf LitRes lesen

Das Buch kann nicht als Datei heruntergeladen werden, kann aber in unserer App oder online auf der Website gelesen werden.

Buch lesen: «Een Bezoek aan de Philippijnsche Eilanden», Seite 14

Schriftart:

De consumptie van den betelwortel is ongeloofelijk groot. Er bevinden zich in de stad Manilla 898 magazijnen en winkels, waarvan in 429 (of ongeveer de helft) geprepareerde betel of de grondstoffen tot bereiding daarvan worden verkocht. In twee magazijnen wordt het blad, waarin de areca-noot wordt gewikkeld, in ’t groot verkocht; men vindt 105 winkels voor dit artikel in het klein, terwijl men in 308 winkels voor onmiddellijk gebruik verkoopt de noot met de kalk voorzien van den bujo (blad van sirie), die dadelijk gebruikt wordt en eene nog grooter behoefte voor den inwoner is dan de rijst, die hij eet, of het water, dat hij drinkt.

Van de areca geeft Pater Blanco, in zijne Flora de Filipinas, het volgende berigt: «Deze soort van palm, waarmede iedereen bekend is en die, even als de vrucht, door de Indianen bonga wordt genoemd, groeit tot de gemiddelde hoogte van den kokosnotenboom op. De stam is aan de basis dunner dan bovenaan, zeer regt op, terwijl er zich verscheidene rondten aan bevinden door de vereeniging der bladen, voor dat zij afvallen, als zij tot eene zekere hoogte gegroeid zijn. Het gebruik van de noot, die eenigzins kleiner is dan een kippenei, is wel bekend. Als er gebrek is aan de bonga, gebruiken de Indianen de bast van de guava of van de antipolo (Artocarpus). Met kalk en het peperblad vermengd, maakt zij het speeksel rood. De Indianen gebruiken dit speeksel voor hunne kinderen als een middel tegen de koliek en de werking van de koude lucht. Rijp zijnde, is de vrucht rood en kan zij, naar ik meen, als een roode verwstof gebruikt worden. Met koperrood maakt het een zwart kleursel uit, maar in minderen graad dan die van de aroma. Het lagere gedeelte der bladeren, talupac genaamd, is zeer zuiver, breed, wit en buigzaam; zij dienen uitmuntend om iets in te wikkelen en strekken tot veel nuttige doeleinden. De spruiten worden gezouten en gegeten en smaken zeer goed; maar als zij afgesneden worden sterft de boom.»

Pater Blanco zegt van de sirie (Pimenta betel), waarvan de bladen tot omhulsels voor de areca-noot en kalk worden gebruikt: «Deze plant is algemeen bekend, ten gevolge van het veelvuldige gebruik van de betel of bujo, zooals de Spanjaarden de betel noemen. Die van Pasay, nabij Manilla, wordt als goed erkend; die van Banang, in Batangas, is de beste van die provincie en waarschijnlijk boven de betel van Pasay te verkiezen. De boom vereischt een eenigzins zandachtigen bodem; maar wanneer hij, zooals in Pasay, te zandachtig is, verhelpt men dit door visch of den bast van de Ajonjoli (Turksch koren), of van andere olieachtige vruchten als mest te gebruiken. De boom moet veelmalen van water worden voorzien. De wortels worden na een jaar vernieuwd, maar wanneer men ze laat doorgroeijen, komen bloemen als de litlit (Piper obliquum) voort. De vrucht wordt door de inlanders poro genoemd. Van den Piper parvifolium wordt een bedwelmende drank gemaakt. De Indianen gebruiken de bladen als een voorbehoedmiddel tegen de cholera. Al de soorten van Piper zijn nuttig tegen slangenvergift. De wond wordt eerst gekorven, en òf het sap òf de gekookte bladen van de plant daarop gelegd en dikwijls verwisseld. «Ik werd eens ontboden» – zegt de schrijver van de Flora van de Antillen– «bij een neger, die door een slang in de dij gebeten was. Het gif had reeds verschrikkelijke verwoestingen gemaakt. Alle hulpmiddelen der kunst hadden niets gebaat. Thans verscheen een neger en vroeg bladen, ten einde de gewone wijze van genezing toe te passen. Daar geen hoop op herstel meer scheen te bestaan, aarzelde ik niet. In weinige oogenblikken werd de voortgang van het gif gestuit door het eenvoudige gebruik van Piper procumbens. Bij de derde maal was de genezing voltooid.»

Van de gewassen der Philippijnen mag de bamboe het uitgebreidste, het nuttigste en het schoonste genoemd worden. De gracieuse groepen van Canas (zijnde de Spaansche benaming; in het Tagaleesch heet het Bocaui) behooren onder de bekoorlijkste sieraden van het eiland en zijn met kwistige hand en in groote verscheidenheid aan de oevers van stroomen en rivieren, op heuvels en in vlakten verspreid, digt bij de woonplaatsen der inlanders. Het gedruisch der ligte takken, die bij het minste koeltje bewogen worden, geeft eene voortdurende levendigheid aan het landschap, terwijl zij tot dagelijksch gebruik voor het volk dienen. De Bambus arundo groeit hoog op en zijn riet bedraagt soms meer dan 8 duim in middellijn. Men vindt er wel eens een kleine steen, tabaxir genaamd, in, waaraan de Indianen wonderlijke geneeskundige hoedanigheden toeschrijven. De Bambus lumampao en de lima zijn zoo hard, dat het hout gebruikt wordt om brons te polijsten. De bamboes dient tot velerlei gebruik: voor het voedsel van mensch en dier; tot de wapens, waarmede men hun het leven ontneemt; voor de huishoudelijke gemakken; voor de benoodigdheden tot den arbeid; voor den bouw van bruggen, die soms honderde voeten lang zijn en waarover zwaar geschut gerust kan trekken; voor scheeps- en bouwwerk; voor schuilplaatsen, voor woningen en alle soorten van huishoudelijke zaken; voor vaatwerk van alle grootte om te bewaren en buizen om water of andere vloeistoffen te leiden; voor matten, voor palissaden, voor schavotten, voor muziek-instrumenten, zelfs tot orgels in de kerken; voor honderdlei voorwerpen van vermaak, kortom voor alle benoodigdheden des levens. Op deze ruwe stof maakt de ruwe kunstenaar zijne proeven; takken, stammen, wortels, bladen, alles heeft zijn nut. Er bestaat eene weelderige productie van, die echter nog zeer vermeerderd kon worden door zaaibedden en snoeijen. Sommige bamboes groeijen zeer hoog op. Die, welke de inlanders cauajang totoo en de Spanjaarden caña espino noemen, bereikt eene hoogte van 40 tot 50 voet, terwijl de stam meer dan 8 duim in middellijn bedraagt. Een der gedeelten daarvan kan somtijds twee maatjes haver bevatten. Eene infusie van deze bamboe is vergiftig voor dieren, maar de bladen worden door paarden en rundvee gegeten, terwijl de jonge spruiten tot salade voor menschen dienen. De cauajang quiling (caña macho van de Spanjaarden) groeit tot eene hoogte van ongeveer 40 voet, terwijl de stam de grootte van een mansarm heeft. De dikte van den bast en de geringe holte maken deze soort tot de sterkste; zij wordt gebruikt om lasten op de schouders te dragen; een vierde van den geheelen stok, ter lengte van twee el, in tweeën gespleten, kan een grooter gewigt dragen dan een man. Het riet heeft eene buigzaamheid dat den last voor den drager verligt. De verschillende soorten van de bamboe zijn moeijelijk te tellen. Het inwendige van de osin levert eene witte zelfstandigheid op, dat tot geneesmiddel voor ziekten van de uriën en van het oog dient.

Ik heb eens hooren zeggen dat het kristallen paleis bij London met verschillende voorwerpen van bamboe kon worden gevuld. Uitgenomen het glas, kon het paleis zelf alleen uit deze grondstof zijn vervaardigd, en de opzigters van het gebouw met kleederen, hoeden en strafwerktuigen van bamboe worden voorzien. De boomen zouden een botanischen tuin met in verscheidenheid en schoonheid uitmuntende vormen en kleuren vullen, en zoo schilder- en dichtkunst, waarin de bamboe eene voorname plaats bekleedt, wierden toegelaten, zouden de zalen van de Louvre niet toereikend zijn voor de schilderijen en rollen van bamboe.

De verschillende soorten van riet, rottingen en dergelijke van de Calamus-familie, zijn van groot gewigt en hebben veel waarde. De palasan is dikwijls 300 voet lang en in Mindanao moet men er van driemaal deze lengte gevonden hebben. Zij worden voor koorden en kabels gebruikt; maar daar de vezels verdeeld kunnen worden, tot een zeer fijnen draad toe, worden zij tot fijne weefsels bearbeid, waarvan sommige, in den vorm van sigarenkokers en hoeden, tot ontzagchelijke prijzen worden verkocht. Wanneer zij niet aan rook blootstaan, zijn de vezelen zeer duurzaam en kunnen de insekten weêrstand bieden.

De inlandsche benaming voor hennep is anabo; de Spaansche canamo; maar de ruwe stof, die in den handel als manilla-hennep bekend is, wordt in de Philippijnen, volgens de Indische benaming, abaca genoemd. Het is een zeer belangrijk artikel van uitvoer geworden. In het jaar 1858 toch werden niet minder dan 25,000 tonnen uit Manilla alleen naar vreemde landen verscheept. Van deze hoeveelheid ontving Groot-Brittannië ongeveer een vierde, en het overige gedeelte ging naar de Vereenigde Staten. Naast suiker en tabak neemt de hennep de eerste plaats op de lijst der uitgevoerde producten in. Zij wordt niet alleen voor touwwerk, maar ook in de weeffabrieken gebruikt. Het is de vezel van eene plantaansoort – de Musa trogloditarum textoria. – Dampier zegt, dat zij alleen op het eiland Mindanao voorkomt; maar zij groeit daar tegenwoordig in onbeduidende hoeveelheid tegenover de productie van Luzon, Panay en andere eilanden van den Archipel. Naar de fijnere kwaliteiten is een belangrijke vraag voor de weverij en deze worden, in den regel, zorgvuldiger behandeld. Zij neemt gemakkelijk roode en blaauwe verw aan; hiervoor neemt men de morinda en marsdenia, inlandsche planten. Men zegt, dat de vrucht kan gegeten worden, maar ik heb ze nergens op die wijze zien gebruiken en geloof ook niet, dat zij met de beste der heerlijke plantanen van de Philippijnen kan wedijveren. Pater Blanco zegt, dat van deze niet minder dan 57 soorten bestaan. De inlandsche benaming is saguing. Er zijn curieuse traditiën aan deze vrucht verbonden. De Arabieren zeggen dat zij in de wereld is gebragt door Allah, toen de Profeet zijne tanden verloor en niet langer de dadel kon nuttigen. Zij wordt somtijds Adams voorschoot genoemd, in de veronderstelling dat Adam en Eva met de bladen van deze plant hunne naaktheid hebben bedekt. Zij wordt algemeen gebruikt, zoowel raauw als op verschillende wijzen gekookt.

De koffij-kultuur zou zeer uitgebreid kunnen worden. Voor dit, en trouwens voor elk tropisch product, bestaat naauwelijks eene grens voor de door niemand toegeëigende landen, die tot de productie daarvan geschikt zijn. Sommige soorten der koffij zijn van uitmuntende kwaliteit, bijna niet te onderscheiden van die uit Arabie, ofschoon over het algemeen is zij minder goed.

Er bestaat inderdaad een merkwaardig contrast tusschen de groote verbeteringen, die in den Nederlandschen Archipel en de Britsche koloniën, Ceylon bijv., hebben plaats gehad en de stagnatie, door de te stationnaire gewoonten van den Indiaanschen producent, veroorzaakt. Hij let weinig op eene goede keus van den bodem, de temperatuur of hoogte van den grond, de keus van het zaad, de snoeijing van den boom, de verzorging van de vrucht, de afscheiding van de buitenbasten en andere bijzonderheden, die tot de betrekkelijk geringe uitbreiding van de koffij-productie kunnen gerekend worden bij te dragen, vooral als men de ontzaggelijk toegenomen vraag naar dat artikel in aanmerking neemt en de wonderbaarlijke ontwikkeling van die kultuur in Nederlandsch Indië, Ceylon en elders.

De qualiteit van de cacao is uitmuntend en ik heb nergens beter chocolade gedronken dan op de Philippijnen, maar de boom wordt meestal tot eigen gebruik van de eigenaars geplant. Vooral in de kloosters zijn de monniken trotsch op hunne chocolade, die onder hun toezigt en uit vruchten van hunne eigene gronden en tuinen wordt bereid. De keuze van grond en plaats vereischt hierbij eenige aandacht; verder wordt de vrucht ingezameld als zij rijp is en behoeft, na het afnemen van den buitenbast, slechts in de zon gedroogd te worden.

De vrucht wordt in November gezaaid en de schaduw van den banaan dient tot hare bescherming. De cacao van Zebu moet even goed zijn als die van de Caracas. Op het eiland Negros bestaat eene groote productie van zelf. De Indiaan slurpt de cacao in suikersap op en op vele plaatsen wordt de drank tweemaal daags genuttigd.

De aanvoer van katoen is eene van de meest belangrijke kwestiën, voor zoover de Engelsche fabriek-bevolking betreft, en ik was verwonderd over de bekrompenheid, de parva sapientia, die zoo velen betoond hebben, welke hunne aandacht aan dit onderwerp hebben gewijd. De verwachting dat het Negerland (Afrika) in staat zal zijn het bestaande vacuum in het aanbod aan te vullen, is eene ijdele hoop, ontstaande uit de onbekendheid met het karakter en de gewoonten van de inlandsche stammen, die in teleurstelling en kwelling zal eindigen. Het vermogen van Britsch Indië is groot en de elementen van welslagen worden daar gevonden; maar het vermogen van China is veel grooter en ik meen dat, zoo in twee of drie jaren China in staat was om ruwe zijde tot eene waarde van tien millioen pond sterling naar de markt te verzenden en onmiddellijk in het gebrek aan Europeschen voorraad te voorzien, wij dan ook uit China later een onbeperkten toevoer van ruw katoen kunnen voorzien; thans reeds worden meer dan 350 millioen zielen van zijn eigen volk door zijne katoenvelden gekleed. De prijzen in China zijn bijna gelijk met die van Indië, zoodat, ofschoon daardoor een invoer tot eene jaarlijksche waarde van 2 of 3 millioen pond sterling in de zuidelijke provinciën van China kan plaats hebben, van invoer in het Noorden bijna geene sprake kan zijn. De qualiteit, de wijze van kultuur, van reinigen, van pakken, alles is voor groote verbeteringen vatbaar; hunne belangen zullen de Chinezen wijs maken, zoodat de Yang-tse-Kiang het kanaal tot oplossing van de katoen-kwestie kan worden.

Er bestaat geene bepaalde reden waarom katoenen wol niet op grootere schaal uit de Philippijnen wordt uitgevoerd. Zij wordt goedkoop geproduceerd en kan volgen op den oogst van de bergrijst. Er is een binnenlandsche aanvraag voor, die den planter schijnt te bevredigen, daar katoen bijna opgehouden heeft een artikel van vreemden handel te zijn. De stapel wordt gezegd klein te zijn. De plant groeit jaarlijks en levert den oogst binnen twee of drie maanden, nadat zij gezaaid is. Zij wordt in de middagzon ingezameld, voordat de regen-mousson invalt, die de plant en het zaad vernielt.

Kokosnotenboomen (Cocos nucifera), die de Tagalezen Nioc noemen, dragen veel bij tot sieraad, gemak en de welvaart voor de inlanders. Stam, tak, blad en vrucht, alles strekt tot nut. Van het sap worden olie, wijn en geestrijke dranken gemaakt. De bast wordt voor run en touw gebruikt; de schil van de kokos wordt uitgeperst en in verschillende vormen gesneden voor lepels, koppen en huishoudelijke benoodigdheden; de gebrande schil dient om zwart te verwen. De stam maakt dikwijls den vorm, de bladen het dak van de Indiaansche huizen uit. De vezelen der bladen worden tot kleederen verwerkt; die van de vrucht tot borstels. Het merg wordt gegeten of in gebakken gedaan, terwijl aan de melk zeer veel geneeskracht wordt toegekend. De wortel dient, geroosterd, tot genezing van dysenterie.

Een Spaansche schrijver zegt dat een Indiaan niets dan zijn cocal (kokostuin) behoeft om gemakkelijk te leven. De boom geeft hem water, wijn, olie, azijn, voedsel, touw, koppen, borstels, bouwmaterialen, zwarte verw, zeep, dak voor zijn huis, touwen voor zijn’ rozenkranzen, paklinnen, roode verw, medicijnen, pleister voor wonden, licht, vuur en verscheiden andere benoodigdheden. Na zeven jaar levert zij vruchten op. Deze goede natuurgaven mogen al niet de helpers en bevorderaars zijn der beschaving, toch dienen zij tot vergoeding die het woeste leven dragelijk, en zoo al niet genotrijk, bijna gelukkig maakt.

Tegenwoordig groeit slechts eene zeer kleine hoeveelheid peper, ofschoon dit vroeger een der hoogst geschatte producten der eilanden was. Men zegt dat de Indianen al hunne peper-plantaadjes vernielden, ten gevolge van bedrog, jegens hen door de kooplieden uit Manilla gepleegd.

Pogingen om sommige der meer kostbare specerijen in te voeren, als kaneel en noten-muskaat, zijn niet geslaagd.

Vruchten vindt men in overvloed. Er zijn niet minder dan 57 soorten van den banaan. De Manilla mango is overal in de Oost beroemd. Men vindt vele soorten van oranje-appelen, ananassen in groote hoeveelheid, guavas, rozen-appelen, terwijl men de mangostan in Mindanao heeft. De chico is de geliefkoosde vrucht van den winter; zij heeft veel overeenkomst met den medlar en is uitvoeriger beschreven in het anders onvolledige werk, de Flora van Pater Blanco.

Onder de rijkdommen van de Philippijnsche eilanden, bekleeden de boomen der bosschen eene voorname plaats. Eene verzameling van 350 soorten werd gezonden naar de wereld-tentoonstelling van Londen, in den vorm van prisma’s. In het jaar 1858 publiceerde kolonel Valdes een verslag over den aard en de deugdelijkheid van het Philippijnsche hout voor woningen (maderas de construccion). De stukken, waarmede men proeven deed, waren dobbelsteenen van 1 duim en kegels van een vierk. duim en 1 el breedte. Het hout werd een jaar lang gedroogd. Met elke soort werden vijf proeven genomen en de gemiddelde resultaten op het rapport gebragt14.

HOOFDSTUK XVI.
DIERENRIJK

De buffel is welligt het nuttigste van de viervoetige dieren op de Philippijnen. Men vindt een tal kudden van wilde buffels in het binnenland, maar getemd wordt het dier tot veldarbeid en tot transporteren, hetzij op zijn rug of voor wagens, gebruikt. Hij waadt het liefst in water of modder. De gehechtheid van de moêr tot haar jong is zoo gróót, dat zij zich in de rivier werpt om de krokodil te vervolgen, die haar daarvan beroofd heeft. Men vindt overigens eene massa beeren en andere wilde dieren.

Men heeft veel zorg gewijd aan de verbetering van het ras der inlandsche ponies, die naarmate van de vermeerde aanvraag, in waarde gestegen zijn. Tot in de laatste jaren bedroeg de prijs 40 à 50 dollars, maar de kapitein-generaal zeide mij dat de vier ponies, die hij voor zijn rijtuig gebruikte, hem 500 dollars hadden gekost.

Ofschoon de verhalen van de geheimzinnige, verborgen en snelle verwoesting door de witte mieren somtijds ongeloofelijk zouden kunnen schijnen, zou het geloof daaraan ook wel alle grenzen overschrijden. Wij hadden eene vrouwelijke bediende te Hong-Kong, die ons verhaalde dat zij hare spaarpenningen in dollars aan een harer bloedverwanten had geleend en dat, toen zij ze terug verlangde, men haar gezegd had dat de witte mieren de dollars hadden opgevreten, iets waaraan de goede vrouw in haren eenvoud geen oogenblik twijfelde. In de Philippijnen is hunne tegenwoordigheid, gedurende den regen-mousson bij zons-ondergang, ondragelijk. Een op waarheid gegrond feit kan als eene bijdrage dienen tot de kennis van de vernielende werking van deze insecten, aan welke schoone doorschijnende vleugelen zijn gegeven, zooals de botervliegjes in hunne latere levensphase; deze vleugelen vallen af, zoodra zij eene rustplaats vinden. In de stad Obando, provincie Bulacan, werden den 18den Maart 1838 de verschillende voor de misdienst bestemde kleederen en gereedschappen in eene kist van narrahout (Pterocarpus palidus) gelegd. Den 19den werden zij bij de mis gebruikt en ’s avonds weder op hunne plaats gebragt. Den 20sten bemerkte men bij de kist eenig vuil en toen men ze opensloot, bleek het dat al de voorwerpen, met uitzondering van de gouden en zilveren haken, die met een vuilachtig vlies waren bedekt, geheel tot stof vergaan waren. Bij een naauwkeurig onderzoek werd echter in de geheele kerk geene enkele mier en ook geen spoor dezer vernielende dieren gevonden. Eerst vijf dagen later bevond men dat zij door een’ zes duim dikken balk gedrongen waren.

Weinige van de grootere wilde dieren vindt men in de Philippijnen. De olifant moet in vroeger tijden bekend zijn geweest, daar de namen gadja (olifant) en nungagadja (olifanten-jagt) in de Tagalesche taal voorkomen. Ossen, zwijnen, buffels, herten, geiten, schapen, eene groote verscheidenheid van apen, katten, vliegende eekhorentjes, honden, ratten en andere dieren vindt men in verschillende klassen van tamheid en wildheid.

De groote insecten-plagen der Philippijnen zijn de witte mieren (termes) en de muskieten. Vlooijen, luizen en vliegen zijn minder talrijk en lastig dan in vele gematigde streken.

Sommige vleêrmuizen zijn van 5 tot 6 voet van de toppen hunner vleugelen af groot.

Er bestaan ongeloofelijke verhalen omtrent een kleine, zwarte vogel van het zwaluwenras, die zijn nest in den staart van wilde paarden zou maken. De Mas haalt aan wat hij noemt ontwijfelbaar te vertrouwen autoriteiten15 tot staving zijner argumenten. Er bestaan tallooze soorten van kippen en duiven, wier Indiaansche benamingen voor Europesche ornithologisten van weinig nut zouden zijn. Onder die vogels behooren: de balicyao, beroemd om zijn zang; de mananayom (de eenzame), die altijd sterft als hij gevangen wordt, de coling, wien men gemakkelijk kan leeren spreken; talrijke papagaaijen; de calao, die een doorschijnenden bek heeft en even als een haan kraait; de bocuit, of de vogel met zeven kleuren, die eene bijzonder zoete stem heeft; de valoor, wiens vederen, even als die van de patrijs verschillen en de dundunay, die een van de schoonste vogels moet zijn.

Slangen, hagedissen en andere kruipende dieren vindt men in overvloed; spinnen van ontzaggelijke grootte; tarantulas enz. De guiko is zeer lastig om het geraas, dat hij maakt. Ik stond verbaasd over de kracht, waarmede dit dier, zelfs in de doodskrampen, een stuk hout vasthield, waarop het was geplaatst; zijne pooten schenen al de kracht te hebben van den zuiger, waarmee de jongens spelen en men had groote moeite het dier er van af te krijgen.

De vuur-vliegen verlichten de bosschen ’s nachts. Er zijn sommige boomen, waaraan zij zich bij voorkeur boven anderen vasthechten. Weinige voorwerpen zijn schooner dan eene reeks boomen, met deze heldere en schitterende sterren verlicht. De prachtige schepseltjes schijnen eene wonderbare sympathie voor elkander te hebben, nu eens door het doen ontstaan van een plotselinge vlam van schoon vuur, van een licht en zacht groen, dan weder door het plotselinge uitdooven van het geheele vuur.

Van water-vogelen is de schildpad van gewigtig handels-belang. De inlanders die den tijd afwachten, dat zij aan het strand komen, verbergen zich en loopen, als een zeker aantal aan den wal is, tusschen de schildpadden en de golven, leggen ze een voor een op den rug en gaan ze, als zij gelegenheid hebben, halen. De groote oester, die de inlanders taclovo noemen, en veel in de kerken tot vat voor het wijwater wordt gebruikt en dikwijls aan den ingang van huizen wordt gezien, wordt gevangen door een koord te slaan om het ligchaam van het dier als de schelp is geopend; het dier sluit zich onmiddellijk op het koord en kan dan met het grootste gemak op de oppervlakte gehaald worden. Ik weet niet of er eenig werk op de Philippijnen over de schelpkunde bestaat, ofschoon er eene menigte soorten land- en waterschelpen zijn.

14.Het werk van den heer Bowring bevat de tabellen, uit het bedoelde rapport van kolonel Valdes uitgetrokken. Wij laten die achterwege.
  (Vertaler.)
15.Een vriend van een der heeren, door de Mas aangehaald, verhaalde mij intusschen, dat hij ontkent hem gemagtigd te hebben onder zijn naam die bewering te doen.
  (Schrijver.)