Kostenlos

Brieven uit en over Amerika

Text
0
Kritiken
iOSAndroidWindows Phone
Wohin soll der Link zur App geschickt werden?
Schließen Sie dieses Fenster erst, wenn Sie den Code auf Ihrem Mobilgerät eingegeben haben
Erneut versuchenLink gesendet

Auf Wunsch des Urheberrechtsinhabers steht dieses Buch nicht als Datei zum Download zur Verfügung.

Sie können es jedoch in unseren mobilen Anwendungen (auch ohne Verbindung zum Internet) und online auf der LitRes-Website lesen.

Als gelesen kennzeichnen
Schriftart:Kleiner AaGrößer Aa

Voorwoord

De brieven door mijn echtgenoot, op onze reis door verschillende Staten van Noord-Amerika in 1904 voor het Algemeen Handelsblad alhier geschreven, hebben blijkbaar de belangstelling van velen gewekt, want nog steeds ontvang ik van wijd en zijd aanvragen om inlichtingen. Het is om die reden, dat ik tot de uitgave er van besloot; zij zijn dan gemakkelijker te raadplegen voor hen, die naar Amerika willen gaan, of die van Amerika en Amerikaansche toestanden wat wenschen te weten.

Ik kan evenwel niet nalaten bij deze uitgave te vermelden, hoezeer de schrijver het betreurde, dat hij bij het schrijven gehouden was te blijven binnen de afmetingen van een dagbladcorrespondentie, omdat daardoor zooveel over sociale toestanden en sociale instellingen, over de verhouding van werkgever tot werkvolk, over de arbeidersbeweging in ’t algemeen, over het onderwijs, het bankwezen, over volksbibliotheken enz. waarvan hij uitgebreide aanteekeningen had gemaakt, onvermeld moest blijven. Hij had zich dan ook vast voorgenomen, na afloop der verkiezingsdrukte, nog te schrijven over eenige van deze onderwerpen, die hem in Amerika in een nieuw licht waren verschenen; maar … ook dat werk moest, bij zooveel meer, ongedaan blijven.

Zooals trouwens steeds op ontspanningsreizen, wekte ook in Amerika, de zedelijke en stoffelijke ontwikkeling van land en volk voornamelijk zijne belangstelling. Hiervan zich goed op de hoogte te stellen en voor zoover mogelijk de verkregen kennis dienstbaar te maken aan het belang van eigen land en landgenooten, daarvoor was hem geen moeite te groot, geen tijd te kostbaar. Van dien geest getuigen ook deze, zijne brieven.

Eenige, gedurende onze reis door mij geschreven artikelen, in andere bladen verschenen, heb ik er bijgevoegd. Zij handelen grootendeels over andere onderwerpen en kunnen als aanvulling dienen.

Amsterdam, December 1905. Aletta H. Jacobs.

Brieven uit en over Amerika

I

2 Sept. 1904.

De indrukken door mij verkregen van het leven en van het volk in Amerika ga ik melden. Doch vooraf een korte inleiding.

Ik zou voor het eerst Amerika bezoeken; voor het eerst een zeereis van eenige dagen maken. Geen wonder dus dat ik, wetende hoe vatbaar ik ben voor zeeziekte, tegen die reis heb opgezien. Toch is gelukkig gebleken dat deze vrees ongegrond was. De bouw en de inrichting der groote booten op Amerika geven dezen een vastheid die de kans op zeeziekte tot een minimum reduceert, zoodat dan ook bij een tamelijk sterke bries en beweeglijke zee, op de “Potsdam” weinig of geen schatting aan de visschen werd betaald.

Welk oneindig genot biedt dan zulk een zeereis! De pracht der zee met haar onophoudelijke veranderingen van kleur en beweging en haar frissche bries soms afgewisseld door bijna volkomen afwezigheid van wind, behoudens het koeltje dat de 15 mijlen vaart, waarmede het schip zich voortbewoog, veroorzaakte, deed werkelijk niet naar het einde der reis verlangen. Integendeel. Naarmate de dagen heensnelden werd het verlangen naar het einde der reis minder. En dit was niet mijn persoonlijk gevoelen, maar dat van nagenoeg de meesten der eerste klas-reizigers.

Wij waren op een mooi schip: de “Potsdam” van de Holland-Amerika lijn; het personeel van den hoogste tot den laagste in rang, putte zich uit in voorkomendheid en goede zorgen voor de passagiers. En kaptein Stenger was een voorbeeld van opgewektheid en jovialiteit. De tafel was uitmuntend; van den eersten tot den laatsten dag werden wij onthaald op de smakelijkste spijzen en op de fijnste vruchten. De Hollandsche zindelijkheid werd overal betracht. Voeg bij dit alles een prettig gezelschap, dat de dagen deed heenvliegen, en men kan denken welke indruk mij van deze eerste zeereis is bijgebleven.

Aan boord heerschte algemeen een aangename opgewekte geest. Het gros der bijna 200 eerste klas passagiers bestond uit Amerikanen, overigens Hollanders en enkele Duitschers en Franschen – geen Engelschen. Het bleek mij uit de gesprekken met Amerikanen aan boord en later ook hier in Amerika dat de Holland-Amerikalijn, en in ’t bijzonder kapitein Stenger, zich mogen verheugen in eene bijzondere populariteit bij de Amerikanen. Het trof al bijzonder gelukkig dat wij onzen voortreffelijken consul-generaal, den heer Planten, die reeds meer dan 25 jaar op zoo uitnemende wijze de belangen onzer Nederlanders te New-York voorstaat, tot onze mede-passagiers mochten rekenen. Met groote voorkomendheid interesseerde hij zich voor het doel van ieders reis naar de Nieuwe Wereld en van den ochtend tot den avond was hij voor de Nederlanders de welwillende vraagbaak, onvermoeid in het geven van nuttige wenken en inlichtingen.

Met den heer Grevers, van Amsterdam, die als regeerings-vertegenwoordiger het congres van tandheelkundigen te St. Louis ging bijwonen, en den heer Martens, van ’s-Hage, gedelegeerd lid der Regeeringscommissie voor de schoone kunst, die als lid der jury naar St. Louis trok, vormde hij het trio officieele personen dat naast den kapitein van het schip bij de maaltijden aan het hoofd van de tafel was gezeten. Hetzelfde trio dat met den kapitein een verrukkelijken feestavond organiseerde.

Het toeval wilde namelijk dat eenige Hollandsche en Amerikaansche artisten zich bevonden onder de passagiers.

Op uitnoodiging van genoemd comité werden zij bereid bevonden, ten bate van de Zuidhollandsche Maatschappij tot redding van schipbreukelingen, hun talenten ten beste te geven. Verdienstelijk was o.a. een voordracht van den bekenden Amerikaanschen komiek Edwards, maar het meeste applaus, de grootste toejuiching viel Mevr. Coïni-Francisca ten deel, onze bekende zangeres van de Nederlandsche Opera die, van Amerika geboortig, naar haar vaderland terugkeert om daar als solo-zangeres de lauweren en de dollars te oogsten, die haar zoo rechtmatig toekomen.

Te lang is mij de reis, die van Boulogne naar New-York 10 etmalen duurde, niet gevallen, maar voor hen die, om welke reden ook, niet gaarne zoo lang onderweg zijn, en dat zijn verreweg de meesten, duurt zij te lang. Ik heb dat in de laatste dagen bij herhaling gehoord. Ik heb Belgen, Zwitsers en Franschen gesproken, die mij verzekerden met de Holland-Amerika-lijn niet te zijn overgekomen, omdat de booten er te lang over doen.

De Amerikaansche bladen meldden de vorige week met veel ophef de aankomst van de “Kaiser Wilhelm II” der Norddeutsche Lloyd na een reis van Cherbourg naar New-York in 5½ etmaal, dus bijna de helft van den duur der “Potsdam”-reis.

Indien onze wakkere directie te Rotterdam, op den duur bij de populariteit der lijn, ook het drukke passagiers-verkeer wil behouden, zal zij m.i. op middelen bedacht moeten zijn om de “snelvaarders” in den duur van de vaart zoo niet te overtroeven, dan toch minstens nabij te komen.

En daarvoor biedt, als ik mij niet bedrieg, een nieuwe Amerikaansche constructie der stoommachine de gelegenheid. Ik zal mij aan eene beschrijving dezer nieuwe constructie, voor de aanwending van stoom en electriciteit niet wagen, doch alleen vermelden tot welke conclusie een vakblad na de bespreking der “Turbine” kwam. “De electrische generatoren van zeer hooge spanning – zegt bedoeld blad – zijn zoo omvangrijk geworden, dat zij de grens van mogelijke constructie en van beschikbare ruimte nagenoeg bereikt hebben. En toch blijft de vraag naar steeds krachtiger werktuigen aanhouden. Spoed en kracht gaan in deze hand aan hand. De groote regeneratoren werden voortgedreven met den spoed als de monstermachines ze konden drijven. Toen dit punt bereikt was, was men met de geleidelijk zich ontwikkeld hebbende turbine gereed. Met een turbine, die 750 wendingen maakt in de minuut, is het mogelijk van een kleinen electrischen generator eene hoeveelheid electrische energie te verkrijgen, als voorheen slechts van een oneindig veel grootere machine kon verkregen worden.”

Uit hetzelfde blad vernam ik dat hier “turbines” in werking zijn van 6500 paardenkracht, maar voegt het er bij, dit is nog slechts een begin.

Indien het nu waar is dat deze machines minder aan slijtage onderhevig zijn, minder dan de helft van oppervlakte in een schip noodig hebben, en minder aan brandstof kosten, voordeelen die wellicht alleen door de ervaring zijn te constateeren, dan zullen toch zij die er het eerst bij zijn om ze op hun schepen aan te brengen, hun concurrenten het hoofd kunnen bieden en het passagiers-vervoer tot zich trekken.

De “Kaiser Wilhelm II”, waarvan ik hierboven sprak, heeft machines van 40.000 paardenkracht. De Cunard-line laat nu booten bouwen met de nieuwe verticale turbines en zal dan met 60.000 paardenkracht stoomen. Deze zullen de reis dan stellig in nog minder dan 5½ dag doen. En wat zeker het grootste voordeel van deze vinding kan genoemd worden, is de afwezigheid van vibratie, waaraan de tegenwoordige snelvaarders met de oude machineconstructie mank gaan.

Dit alles zal, daarvan ben ik overtuigd, het bestuur der Holland-Amerika-lijn wel weten; maar het Nederlandsche publiek moet het ook weten, opdat het kan nagaan of de reederijen, waarop het terecht trots gaat, wel steeds de voortvarendheid aan den dag leggen, noodig om aan de spits te blijven van het bedrijf dat zij uitoefenen. Indien te eeniger tijd, om redenen buiten het bedrijf gelegen, deze echt Nederlandsche onderneming zou moeten worden opgegeven, laat het dan toch vooral niet zijn, omdat de aartsvaderlijke voorzichtigheid die o zoo gaarne “de kat uit den boom” kijkt, ons achteraan deed komen in den wereld-strijd voor de verkeerswegen op zee. Hier, waar wij de eerste plaats behoorden in te nemen!

En nu de eerste indrukken bij mijn aankomst in New-York. Eerlijk gezegd heeft deze wereldstad op mij niet dien overweldigenden indruk gemaakt als ik er van verwachtte. Zeker, New-York met zijn 3½ millioen inwoners is een ontzaglijk groote stad, waar men zich van boven- en ondergrondsche treinen en electrische trammen heeft te bedienen om zich naar verschillende deelen der stad te begeven, maar dat indrukwekkende verkeer dat men op sommige punten in de City van Londen heeft, ziet men hier niet. Daarbij komt natuurlijk, dat mijne verwachting na het lezen van de opgesmukte verhalen over deze wereldstad, wel wat hoog gespannen was.

 

Aan de sporadisch opdoemende hooge gebouwen van 20 tot 30 verdiepingen, raakt het oog spoedig gewend. Na eenige dagen moet men er op gewezen worden, of men gaat ze voorbij zonder ze op te merken. En toch, wat huist er niet in zoo’n kollossus! Er zijn hotels met meer dan duizend kamers en in sommige dier steenblokken van de benedenstad – de plaats der business-menschen – worden vier honderd kantoren van verschillende firma’s ondergebracht.

Nu bestaat bij de beoefenaars van hetzelfde of van een aanverwant vak de gewoonte om hun kantoor in elkanders buurt zoo mogelijk in hetzelfde gebouw te huren met het gevolg dat een deel van het personenverkeer, dat anders in de straat zou terecht komen, nu zich afspeelt binnen de muren van het groote gebouw. Wanneer men in zoo’n gebouw gebruik maakt van een der vele liften, dan bemerkt men al dadelijk uit het groote aantal personen dat blootshoofds en in kantoor-jas op alle verdiepingen in en uit de liften vliegt, van hoe groote beteekenis het verkeer in het gebouw zelf is.

Dat die gebouwen hooger zijn dan zij van de straat gezien lijken, bemerkte ik bij een bezoek op ’n kantoor op de 23e verdieping. Ik kwam naar boven met een lift in 3 seconden. Toen, van uit het kantoor, zag men over de huizen en kerktorens heen, over de reuzen-stad zoo ver het oog reikte. Het is verboden zachte steenkolen te stoken, zoodat men in de hoogere sferen, van den rook uit de duizenden schoorsteenen die men onder zich ziet, geen last heeft. Ieder stookt hier anthraciet, dat witte wollige wolkjes uit de schoorsteenen doet stijgen en waarvan men mij verklaarde, volstrekt geen last te hebben.

Behalve van de “elevated” trams – een 10 meter hoog gebouwde electrische tramlijn – wordt hier ook van de gewone electrische tram die door de straten loopt, ontzaglijk veel gebruik gemaakt. Het ondergrondsche systeem is hier ook toegepast. In sommige voorsteden van New-York heeft men ook het Trolly-systeem in gebruik. Het tarief is uniform 5 cents met overstapjes op de zijlijnen (niet voor retour) en de trams loopen zoo menigvuldig, dat niemand er tegen opziet even te wachten als de eerstkomende wagen wat overvol is, hetgeen niet zelden gebeurt. Bij een verkeer als dat te New-York, blijkt de meest doeltreffende exploitatie wel te zijn, een spoedig op elkander doen volgen der wagens. De menschen willen niet wachten, tenminste niet lang, en het schijnt mij dat in die richting ook de exploitatie te Amsterdam dient te geschieden. Wanneer dan nog een zoo eenvoudig mogelijk tarief, dat weinig controle vereischt, kan worden ingevoerd, dan zullen onze Amsterdammers, als kinderen van hun tijd, evengoed in de trams gelokt worden als dit hier en elders geschiedt.

Wat de bestrating aangaat, die is al evenals bij ons hier en daar goed, maar volstrekt niet boven bedenking. Niettegenstaande New-York over ruime middelen kan beschikken is niettemin de bestrating op sommige plaatsen in deplorabelen toestand. In enkele voorname straten zelfs vindt men in ’t asphaltplaveisel kuilen, zooals ik zeker weet, dat er in de Amsterdamsche bestrating nergens te vinden zijn. En de keien liggen op sommige pleinen in ’t midden der stad minstens even hobbelig als bij ons in de buitenwijken. Laat dit mijn collega’s van den Raad tot troost dienen, die nu met de behandeling der begrooting voor 1905 in de afdeelingen zich onledig houden en de periodiek terugkeerende jeremiaden over de bestrating, ongetwijfeld niet achterwege zullen laten.

Er is mij nog iets opgevallen in de straten, dat er namelijk des avonds talrijke menschenmassa’s voor sommige groote hotels staan, die mij bleken gasten van het hotel te zijn. Zij weten met hun avonden geen raad. Het is te vroeg om naar bed te gaan en zoo men niet naar een theater of tingel-tangel gaat, biedt New-York geen andere gelegenheid voor den vreemdeling om z’n avond door te brengen, als de vestibule van het hotel, of, als het daar zooals thans te warm is, den trottoir vóór het hotel.

Voor een groot hotel in Broadway, de voornaamste straat van New-York, wat het verkeer aangaat, waar gewoonlijk handelsreizigers logeeren, stond ’s avonds een paar honderd of meer gasten op den trottoir. Men heeft hier niet, zooals in Europa, cafés waar men den avond kan doorbrengen onder het lezen van couranten of illustraties en het gebruik van een glas bier. Een agent van politie, wien ik vroeg waarom al die menschen daar stonden, en die het mij meedeelde, voegde er bij dat hij soms tegen die heeren moest optreden, omdat zij het geregeld verkeer op de straat belemmerden. Het deed mij denken aan onze Kalverstraat bij den Dam op Maandag. Echter met dit verschil, dat men hier niet de trottoirs misbruikt om kringetjes te spuwen met aftreksel van tabak. Hier is in alle openbare plaatsen het spuwen streng verboden. Op de stoombooten, in de treinen, in de trams, in openbare gebouwen, overal wordt er aan herinnerd, dat het spuwen op den vloer strafbaar gesteld is en streng vervolgd wordt. Ik heb dan ook nog niet gezien dat men het deed en ben stellig overtuigd, dat hier de wetgever door een strenge bepaling er niet weinig toe bijgedragen heeft om de Amerikanen, de onhygiënische gewoonte van spuwen, althans in New-York, af te leeren.

Wanneer zal men er bij ons toe komen het spuwen op den vloer in theaters, trams, booten, scholen enz. te verbieden en bij politieverordering strafbaar te stellen? Ligt het niet op den weg onzer gezondheidsraden daartoe het initiatief te nemen?

Ik wil de lezers niet afschrikken van het volgen mijner artikelen, en zal dus hier afbreken met de belofte dat ik zal trachten in een volgend opstel het wat korter te maken.

II

6 Sept.

Van de Nederlandsche reederijen is het niet de Holland-Amerika-lijn alleen, die door vreemden ondernemingsgeest, speciaal van Amerikanen, tot groote waakzaamheid wordt aangezet. Andere reederijen, waarop wij Nederlanders niet minder trotsch zijn dan op die van de eerstgenoemde lijn, worden met zware concurrentie bedreigd. Ik bedoel die onzer stoomvaart-lijnen op Ned. – Indië.

De “Northern Pacific Rail Road”, een dier financieel zoo machtige spoorwegmaatschappijen van Amerika, die bergen verzetten ter bereiking van haar doel, heeft Seattle, de gunstig gelegen haven aan den Stillen Oceaan, tot operatieplaats gekozen voor den aanvoer van goederen van Japan. Een paar groote schepen van deze maatschappij zijn of komen binnenkort in de vaart en zullen tot elken prijs de goederen over die lijn vervoeren, ten einde daarmede weer het spoorwegverkeer op de Northern Pacific te voeden. Wat zoo’n concurrentie zeggen wil, weten wij maar al te goed. Desnoods vervoert men, om toch maar te slagen, de goederen gratis en nog bovendien in Amerika tegen verlaagd spoorwegtarief.

Welke weg zullen nu in de toekomst onze Nederl. Indische producten nemen, voorzoover deze bestemd zijn of gekocht worden voor Amerika?

Ziedaar een zeer ernstige vraag, die onder de oogen moet worden gezien, nu met de stoomvaartlijn van Java op Japan en van daar naar Seattle, die producten wel eens heel wat goedkooper op hun plaats van bestemming zouden kunnen worden gebracht, dan nu geschiedt met de stoomvaartlijnen van Indië naar Europeesche havens en van daar naar Amerika. En voor onze stad heeft deze quaestie nog meer beteekenis, omdat het voornaamste stapelproduct haar wel eens kon ontvallen. Indien toch te eeniger tijd de concurrentie in Amerika er in slaagt, het vervoer der Indische producten over Japan en Seattle te leiden, zal het niet lang duren of onze tabaksmarkt zal, evenals weleer onze rietsuikermarkt, uit Amsterdam verdwijnen. De beteekenis van dit vraagstuk voor ons land, werd door den wakkeren voorzitter van de Nederlandsche Kamer van Koophandel hier te New-York, den heer D. G. Boissevain, ingezien en maatregelen werden door hem genomen om belanghebbenden bij den Nederlandschen handel in staat te stellen, uit eigen waarneming den omvang van het dreigend gevaar te leeren kennen.

Hij trad in overleg met den voorzitter van de “Northern Pacific” spoorwegmaatschappij en wist te bewerken, dat twee wagens (voor 60 personen) beschikbaar gesteld werden om belanghebbenden in Nederland in staat te stellen, kosteloos – wat het vervoer betreft – de reis te doen maken over haar lijn, dwars door Amerika naar den Stillen Oceaan en terug. Door alle bladen in Nederland is dit enkele maanden geleden bekend gemaakt, maar de deelneming van uit Nederland bleek zoo miniem, dat van het royaal aanbod der maatschappij moest worden afgezien.

Ik betreur dit resultaat in hooge mate. Niet alleen om den ijverigen voorzitter der Nederl. Kamer van Koophandel alhier, maar ook om onzen handel in Nederland. Men behoeft hier slechts eenige dagen te hebben rondgezien om te beseffen, met welke energie door het Amerikaansche volk wordt gestreefd naar het commercieele en industrieele overwicht in het wereldverkeer. Indien het jonger geslacht in Nederland niet goed maakt wat zijn onmiddellijke voorgangers helaas verzuimden, dat het namelijk de wereld ingaat om nieuwe wegen van het goederenverkeer te leeren kennen en op te sporen, dan staat het te vreezen dat onze natie eerder dan verwacht schijnt te worden, op dit gebied niet meer wordt medegeteld. De Nederl. Kamer van Koophandel alhier, die blijkens haar eerste jaarverslag, zoo gaarne wordt aangezocht om raad en bijstand voor alles wat strekken kan tot grooter deelneming in Nederland aan het goederenverkeer met en in Amerika, die Kamer geve men handen vol werk en drale niet haar tusschenkomst in te roepen.

Is het echter wel goed gezien van onze Regeering, om het waken over deze groote volksbelangen, die zoo voortdurende en zoo groote persoonlijke toewijding eischen, over te laten aan personen, die belangloos zich daarvoor beschikbaar stellen, maar van wie men dan ook niet meer kan vergen, dan wat zij vrijwillig en naar eigen believen wenschen te praesteeren? Het antwoord op die vraag kan m.i. niet twijfelachtig zijn.

Voor ons land acht ik het onverantwoordelijk, dat men dit op een koopje doet in de hoofdstad van Amerika, waar onze handel, onze nijverheid, onze landbouw en onze scheepvaart zoo groote belangen heeft voor te staan en te bevorderen. De verdienstelijke consul-generaal, waarvan ik in mijn vorig schrijven gewaagde, vervult zijn betrekking reeds jarenlang zonder daarvoor bezoldiging te ontvangen. De consul ontvangt evenmin salaris. Voor een paar ambtenaren wordt een karig bureau-geld vergoed. Is dat nu zooals het behoort, in onzen tijd van aanhoudenden economischen strijd tusschen de volkeren en dan nog wel ter plaatse van het brandpunt van dien strijd?

Het ligt immers voor de hand dat geen geld beter besteed wordt dan dat, uitgegeven voor een staf goed-bezoldigde ambtenaren, op de hoogte van hun taak en rusteloos werkzaam om onze handels-relatiën met Amerika te bevorderen. Richtte men zóó ons consulaat alhier in, dan zou men kunnen eischen, wat nu erkentelijk en met gratie door onze Regeering wordt aanvaard. Wat echter aan onze fierheid noodzakelijkerwijze afbreuk moet doen.

De wijze waarop in Amerika de handels- en nijverheidsbelangen van overheidswege worden behandeld, moge onze regeering waarlijk wel eens tot voorbeeld dienen. Zoo worden o.a. dagelijks door het ministerie van Handel en Arbeid gedrukt en op ruime schaal verspreid, de berichten die van de Consuls uit andere landen inkomen. Aan alle clubs en vereenigingen en groote werkgevers, die er om vragen, worden deze berichten gratis toegezonden, benevens aan de bladen die zich willen verbinden, die berichten geheel of geëxcerpeerd over te nemen.

En men behoeft slechts een blik te werpen op die berichten, om overtuigd te worden van het groote belang dat handels- en nijverheidsondernemingen bij de spoedige kennisneming ervan hebben.

“Statistische gegevens omtrent het goederen-vervoer op Duitsche spoorwegen”; “Aanbesteding van ijzeren bruggen in Mexico”; “Expositie van automobielen te Plymouth”; “Zijde-industrie in Japan”; “Productie van ijzer in Engeland”; “De oogst van citroenen op Sicilië”; “Aanbesteding van stoomkranen te La Rochelle (Frankrijk)”; “Nieuwe wijze van staalfabrikatie in Australië”; “Bouw van een melk-poeder-fabriek in Frankrijk”; “Buizen voor waterleiding gevraagd te Victoria (Britsch Columbia)”; “De namaak van Amerikaansche schoenen in Perzië”; “Meelfabrieken zullen worden opgericht in Abyssinië”; “Automobielen zullen voor de posterij in Denemarken worden aangeschaft”, enz. enz.

 

Men heeft hier niet maanden lang te wachten op de publicatie dezer officieele berichten en de regeering onthoudt zich ook van een oordeel over hetgeen dadelijk moet worden medegedeeld, en wat wel wachten kan om te worden opgenomen in het jaarverslag. Alles wordt dadelijk in de bekende officieele brochures van ½ à 1 vel druks weergegeven.

Tot de navolgenswaardige sociale maatregelen van Amerika behoort ongetwijfeld het sluiten der kantoren en werkplaatsen des Zaterdags om 12 uur.

De heilzame werking er van ziet men hier, wanneer men ’s Zaterdags in de groote menschenstroomen, zich laat meevoeren naar goedkoope verblijfplaatsen aan ’t water (de baai of de rivier), of naar parken in de onmiddellijke nabijheid van de metropolis. Den werkman en den beambte ziet men dan met het geheele gezin van dien vrijen middag gebruik maken.

Zaterdag l.l. was ik er getuige van, hoe tienduizenden genoten van den prachtigen uitgestrekten dierentuin, vlak bij de stad in een heuvelachtige streek gelegen en voor ieder gratis toegankelijk. Het verbod bij sommige dieren om ze te voeden enz., werd stipt opgevolgd. In druk bezochte gebouwen, b.v. in dat der roofdieren en der apen, was van gedrang geen sprake. Welwillend schoof de een voor den ander wat opzij en als er geen plaats meer was, van waar wat te zien viel, werd geduldig gewacht.

Het drukst was het voor de kooi van een Chimpansé en Orang Oetan, die elkander daar reeds 3 jaren gezelschap houden en een opgewektheid aan den dag legden, als ik nog nergens anders van die dieren heb gezien. Zij speelden met elkaâr… net als menschenkinderen!

In alle gebouwen weer het verbod om op den vloer te spuwen en op de veelvuldige banken in het park het verbod om dit op de voetpaden – die van asphalt zijn – te doen.

De prachtige groote dierentuin met park, behoort aan een door de stad New-York gesubsidieerd wordend Zoölogisch Genootschap.

Ik moet hier weer afbreken, ofschoon ik nog zooveel dat mij hier opviel, zou willen vermelden. De physionomie der bevolking, dat mengsel van zoovele natiën en rassen. Het leelijker type der mannen dan van de vrouwen. De dronkenschap. De nachtvlinders. De scherpe reuk der paarden-excrementen in de geasphalteerde straten bij deze warmte. De vele Hollandsche namen boven de winkels en op naam-platen der kantoren. De zucht der Amerikanen om zich van Hollandschen oorsprong te noemen. Het prachtige gebouw van “De Equitable” in Broadway met z’n rijke versieringen en z’n eenige, voor een ieder toegankelijke, bibliotheek. De overvolle trams en de galanterie der mannen, ook der arbeiders, om zonder een woord te zeggen te gaan staan om plaats te maken voor een dame. De dagbladen met hun sensatie-berichten. Al die onderwerpen moet ik verder onaangeroerd laten, omdat anders de lezer zijn geduld kon verliezen. En dat wil ik tot elken prijs trachten te voorkomen, nu ik nog zooveel onder zijn aandacht wensch te brengen.