Kostenlos

Een Troon Voor Zusters

Text
Aus der Reihe: Een Troon Voor Zusters #1
Als gelesen kennzeichnen
Een Troon Voor Zusters
Een Troon Voor Zusters
Kostenloses Hörbuch
Wird gelesen Mike Kuyt
Mehr erfahren
Schriftart:Kleiner AaGrößer Aa

HOOFDSTUK VEERTIEN

De ochtend kwam, en Kate wist niet zeker of ze ooit zo hard had gewerkt. In elk geval niet in het weeshuis. Het vreemdste was nog dat ze gelukkiger was dan ooit. Gelukkig om dit werk te mogen doen, het metaal te bewerken en met de blaasbalgen bezig te zijn.

Het hielp ook dat Thomas een geduldige leraar was. Waar ze haar in het weeshuis geslagen zouden hebben, corrigeerde hij Kate door haar te laten zien hoe ze iets beter kon doen, en om haar aan dingen te herinneren als ze ze vergat.

“We moeten het metaal verder uitrekken,” zei hij. “Het mes van een zeis moet dun en scherp zijn. Het moet kunnen snijden, in plaats van pure impact maken.”

Kate knikte en hielp om de plak staal op zijn plek te houden wanneer hij erop sloeg, om vervolgens met de blaasbalgen te pompen om de vlammen op de juiste temperatuur te krijgen. Er was zoveel te leren in de smederij, zoveel kleine subtiliteiten. Het ging veel verder dan alleen metaal verhitten en erop slaan. Vandaag had ze al geleerd over de kunst van metaal aan elkaar smeden in het vuur, over de schaal die zich vormde als ijzer te veel werd bewerkt en over het beoordelen van het verschil tussen goed en slecht ijzer.

“Ik wil de achterzijde van het mes met klei bewerken als we het hard laten worden,” zei Thomas, “omdat?”

“Omdat dat betekent dat het langzamer afkoelt dan de rand?” raadde Kate.

“Heel goed,” zei Thomas. “Dat betekent dat de rand harder wordt en de rest minder broos. Je doet het goed, Kate.”

Kate kon zich niet herinneren dat iemand haar ooit had aangemoedigd. Ze had tot dusver alleen maar straf gehad als ze iets verkeerd had gedaan.

Sommige lessen waren gemakkelijker dan andere. Metaalbewerking vergde geduld dat Kate nog niet had opgebouwd. Ze wilde constant door met het volgende, terwijl ze soms niet anders kon doen dan wachten tot metaal werd verhit of afgekoeld.

“Er zijn dingen die je niet kunt haasten,” zei Thomas. “Je hebt tijd, Kate. Koester je leven, leef in het moment.”

Kate deed haar best, maar het was niet eenvoudig. Nu ze iets had gevonden waar ze echt plezier uit haalde, wilde ze geen seconde verspillen. Er waren echter tal van verspilde momenten, voornamelijk doordat ze de smederij of de schuur moesten doorzoeken naar dingen die ze nodig hadden. Ondanks Thomas’ zichtbare talent voor het vak, was organisatie niet zijn sterkste punt.

“Ik ga lunch voor ons halen,” zei Thomas. “Winifred heeft brood gemaakt. Niet proberen om zelf iets te smeden terwijl ik weg ben.”

Hij liep naar het huis en Kate voelde het gewicht van zijn instructie op haar schouders. Als hij haar niet had verteld om het niet te doen, zou ze direct aan de slag zijn gegaan met een mes of een stuk smeedijzer. Waarschijnlijk een mes, want Kate vond dat ze daar meer aan had dan een decoratieve haak of een stuk hekwerk.

Ondanks de hitte en de beperkte ruimte in de smederij, kon ze echter niet zomaar stil blijven staan. Omdat ze toch niets beters te doen had, begon Kate dingen te reorganiseren. De tangen lagen niet op een logische plek, daar in een willekeurige stapel van ijzerwerk. Dus Kate hing ze aan een haak. De stapels metaal waren ongeordend, er was geen scheiding tussen koper en smeedijzer, hard en zacht staal.

Kate begon alles te sorteren en maakte er nette stapels van. Ze zette het gereedschap op plaatsen die haar logisch leken, gebaseerd op waar Thomas ze waarschijnlijk nodig zou hebben. Toen ze klaar was met de smederij liep ze naar de schuur, met zijn vaten en rekken, en probeerde een soort orde in de chaos te creëren. Het duurde even, maar Kate zag hoe ze het moest aanpakken. Ze stelde zich voor hoe ze door de schuur en de smederij liep en dingen oppakte waar ze ze nodig had. Toen zette ze dingen op de meest logische volgorde. Ze veegde de vloer, ruimde de metaalfragmenten op die waren gevallen, en het zand dat was geknoeid bij het werken met koper en brons.

“Jij bent druk bezig geweest,” zei Thomas toen hij terugkwam.

Kate werd beslopen door angst. Wat als ze iets verkeerds had gedaan? Wat als hij haar ervoor zou straffen? Wat als hij zei dat ze moest vertrekken en Kate weer naar de straten van Ashton verbannen zou worden? Ze wist niet of ze dat wel kon, zo snel nadat ze een veilige plek had gevonden.

“Je bent toch niet boos?” vroeg Kate.

“Boos?” zei Thomas lachend. “Ik ben al jaren van plan om deze plek te herorganiseren. Winifred zegt steeds dat ik eraan moet beginnen, maar met alles wat er steeds tussendoor komt… nou, ik ben er nooit aan toegekomen. Het ziet ernaar uit dat je het ook nog eens goed hebt gedaan.”

Thomas gaf haar een half brood, gevuld met kaas en ham. Het was meer eten dan Kate in het weeshuis gewend was te krijgen. Zeker meer dan ze voor zichzelf had kunnen stelen op straat. Ze wilde graag denken dat ze als kind goed gevoed en verzorgd was geweest, maar ze kon het zich niet herinneren. Het was lastig te bevatten dat het allemaal voor haar was.

Toch at Kate, want ze zou geen voedsel verspillen. Zeker niet nu ze uitgehongerd was van al het werken in de smederij. Ze verslond het brood met een snelheid die Thomas zijn wenkbrauwen deed fronsen.

“Ik had niet door dat je zo’n honger had, anders zouden we wel eerder gestopt zijn.”

Kate veegde haar mond af. Ze besefte dat ze er op dat moment waarschijnlijk niet erg beschaafd uitzag, maar het kon haar niet schelen. Dat was iets waar haar zus zich waarschijnlijk druk om gemaakt zou hebben, maar het was niet iets waar zij over nadacht.

Ze keek om zich heen en hoopte dat Sophia ook zoiets goeds voor zichzelf had gevonden. Kate wist niet zeker hoelang het zou duren, want ze kon zich op dat moment niet voorstellen dat er dingen waren die eeuwig duurden, maar als het wel eeuwig zou duren zou ze dat niet erg vinden. Dit was beter dan alles wat ze had kunnen hopen.

Toen ze klaar was met eten, leek het erop dat Thomas nog meer lessen voor haar had.

“Je vindt wapens interessanter dan de rest, nietwaar?” vroeg hij.

Kate knikte.

“Voor je wapens kunt gaan smeden, moet je de verschillen kennen. Kom met me mee.”

Hij liep naar de schuur en leidde Kate naar binnen. Dankzij haar reorganisatie duurde het niet lang voor hij had gevonden waar hij naar zocht. Kate was daar best een beetje trots op.

“Er zijn niet alleen maar zwaarden, dolken en bijlen,” zei hij, terwijl hij wat messen en houten zwaarden pakte die duidelijk als modellen fungeerden. “Een degen is geen slagzwaard. Een zwaardvanger is geen stiletto. Je moet leren wat de verschillen zijn tussen hun balans en hun gewicht, op welke manieren ze gebruikt worden en op welke plekken ze sterk moeten zijn.”

“Ik wil dat allemaal leren,” verzekerde Kate hem. Ze wilde niets liever.

Thomas knikte. “Dat weet ik. Daarom wil ik dat je de rest van de dag verschillende zwaarden uitprobeert en er één uitsnijdt waarvan je denkt dat die het best voor jou geschikt is. Als je klaar bent, zullen we samen bekijken wat je goed hebt gedaan en waar nog ruimte is voor verbetering.”

“Waarom uitsnijden?” vroeg Kate. “Waarom niet gewoon smeden?”

Thomas keek haar verwachtingsvol aan. “Je weet het antwoord op die vraag al, Kate.”

“Omdat hout makkelijker beweegt dan staal,” zei Kate.

“Precies.” Hij overhandigde haar een mes. “Aan de slag, we zullen straks kijken wat je hebt gemaakt. Als het goed genoeg is, laat ik het je zelfs smeden.”

Dat vooruitzicht vond Kate opwindender dan al het andere bij elkaar. Ze zou goed werk verrichten. Ze kon zich haar vader niet herinneren, maar op dit moment voelde het alsof Thomas een soort vader voor haar was.

Ze zou hem in elk geval trots maken.

***

Kate kreeg al snel door dat hout niet zo gemakkelijk te bewerken was als ze gedacht had. Het bewoog in elk geval niet zoals staal, en de vaardigheden die ze van Thomas had geleerd hadden niet veel nut bij het snijden van haar houten wapen.

Hout bewoog niet als water wanneer je het verhitte. Hout boog niet op dezelfde manier. Het vervormde niet. Het enige wat je kon doen, was er steeds een beetje vanaf snijden om te zien wat er overbleef. Daar moest Kate even aan wennen. Ze dacht na over elke haal van haar mes, zoekend naar een wapen dat perfect voor haar was.

In een hoek van de tuin hoorde ze haar gestolen paard hinniken. Voor Kate klonk het veel te vermakelijk.

“Jij hebt het makkelijk,” zei ze. “Niemand laat jou een zwaard ontwerpen.”

Het moest slank en licht zijn, natuurlijk, want ze was niet zo groot of zo sterk als een jongen. Maar het moest wel sterk zijn bij het heft, zodat Kate zou kunnen pareren zonder dat het zou breken. Het had een handvat nodig dat haar hand zou beschermen, maar toch licht genoeg was om de balans te behouden. Het kon niet te kort zijn, want Kate wilde het niet tegen langere tegenstanders opnemen met een zwaard dat korter was dan dat van hen.

Ze sneed en dacht na, vormend en hervormend, tot ze uiteindelijk een zwaard had dat misschien wel goed genoeg was. Het herinnerde haar meer aan een degen dan aan een ander soort zwaard, maar dan met een fijne curve zodat ze effectief kon toeslaan. Het was het soort wapen dat zou zijn ontstaan als er een sabel voor duels was ontworpen in plaats van het vechten vanaf een paardenrug.

Kate tilde het wapen op en de grip voelde nu goed in haar hand, perfect gevormd voor haar vingers. Het gewicht was precies wat ze gehoopt had, zo licht dat ze er niet over na hoefde te denken als ze ermee door de lucht sloeg.

Ze stelde zich voor dat ze vijanden voor zich had en ze stak naar hen. Ze stootte en sneed, pareerde en deflecteerde. In gedachten vocht ze met de jongens uit het weeshuis en vijanden uit tientallen landen. Ze haalde uit en sprong naar achteren terwijl ze denkbeeldige aanvallen afweerde.

 

Kate voelde een dringende behoefte aan wraak in zich opwellen. Ze stelde zich alle mensen voor die ze met haar zwaard wilde neerslaan, van de jongens die haar hadden aangevallen tot de gemaskerde nonnen die haar en de anderen gevangen hadden gehouden. Als ze de kans kreeg, zou ze die een voor een uitschakelen.

Ze begon te dagdromen over een andere tijd. Over haar zus die haar optilde, en door een huis rende waar vijanden waren die ze niet kende. Toen zag ze vlammen…

Kate struikelde over het gras in de kleine voortuin van de smederij.

“Ben je in orde?” riep een stem. Kate sprong op. Ze keek om zich heen, beschaamd bij de gedachte dat iemand haar had zien vallen. Bijna instinctief hief ze haar houten zwaard, dat ze op de nieuwkomer richtte.

“Ben ik even blij dat dat geen echt zwaard is,” zei hij.

Hij was langer dan Kate, met blond haar dat kort was geknipt in een model dat suggereerde dat het uit de weg moest blijven. Hij kon niet veel ouder dan Kate zijn, want zijn lichaam begon net een beetje gespierd te worden. Hij was slank, met een weerbarstige uitstraling die Kate wel aantrok.

Hij droeg het uniform van een van de huurlinggroepen, met een grijze overjas die duidelijk was gerepareerd na een of ander gevecht. Kate wist niet of ze zich daar zorgen om moest maken.

Ze wist helemaal niet wat ze van hem moest denken, want haar hart leek van alles tegelijk te voelen. Voor het eerst in haar leven voelde Kate zich nerveus in de buurt van een jongen.

“Je ziet er niet uit alsof je hier bent om mijn vader te beroven,” zei de jongen.

“Dat ben ik ook niet,” zei Kate. “Dat is… ik bedoel… ik ben Kate.”

Wat was er met haar? Dit was eerder hoe Kate verwachtte dat haar zus zou reageren op een knappe jongen. En alleen al het feit dat ze dacht dat dit een knappe jongen was zei iets waarvan Kate niet wist of ze daar wel over na mocht denken.

De nonnen in het Huis van de Niet-Opgeëisten hadden de weeskinderen nooit iets geleerd over liefde of trouwen, of alles wat daarmee te maken had. Ze namen gewoon aan dat als de meisjes daar met een man zouden eindigen, het zou zijn omdat ze daarvoor gekocht werden, en niets anders.

“Ik ben Will,” zei hij, en hij stak zijn hand naar haar uit. Kate liet nog net niet haar houten zwaard vallen.

“Ik dacht dat je je bij een van de vennootschappen had aangesloten,” zei Kate. “Ik bedoel, je draagt een uniform.”

Hoe kon ze in zo’n dwaas veranderd zijn? Kate wist het niet, maar het beviel haar niets. Ze kon de gedachten van de jongen lezen en dat hielp ook niet.

Ik mag haar wel. Ze is soort van… pittig.

“Ik heb me inderdaad aangesloten,” zei Will, “maar we zijn terug om te oefenen en meer rekruten te vinden. De oorlog aan de andere kant van het water begint serieus te worden. Aangenaam je te ontmoeten, Kate. Ben je mijn vader aan het helpen?”

Ze knikte. “Hij laat me hier blijven terwijl ik hem help in de smederij. Ik leer van hem.”

Ze zag Will glimlachen.

“Dat is goed om te horen,” zei hij. “Ik maakte me al een beetje zorgen toen ik me inschreef. Ik dacht dat het hem misschien in zijn eentje niet allemaal zou lukken. Ik moet nu naar binnen, maar ik ben blij dat je er bent, Kate.”

“Ik ben ook blij dat jij er bent,” zei Kate, maar meteen daarna vervloekte ze zichzelf om wat ze gezegd had. Wie zei er nu zoiets? Gelukkig was Will al op weg naar het huis. Kate keek hem na. Ze wilde niet aan zichzelf toegeven hoeveel ze daarvan genoot, of wat ze voelde.

Ze vond hem leuk.

HOOFDSTUK VIJFTIEN

Afgaande op het licht was het later dan Sophia had gedacht toen ze wakker werd. Het duurde even voor het tot haar doordrong dat ze niet op straat lag, of in een van de harde bedden in het Huis van de Niet-Opgeëisten.

Sebastian, die naast haar lag, herinnerde Sophia precies aan waar ze was. Even schrok ze van de omvang van de misleiding die ze de vorige avond had opgezet. Als ze verstandig was, zou ze wegsluipen en nooit meer terugkomen.

Het probleem was dat ze dat niet wilde. Sophia voelde zich beter dan ze zich ooit in haar leven had gevoeld. Afgelopen nacht was alles geweest waar ze op had kunnen hopen, en meer. Het was lief geweest, gepassioneerd. Liefdevol. En dat had Sophia meer dan een beetje verrast.

Instinctief streelde ze met haar vingers langs Sebastians wang, simpelweg genietend van het gevoel dat ze hem kon aanraken. Sophia had het gevoel dat ze elke centimeter van hem had leren kennen, maar toch wilde ze hem weer aanraken. Ze wilde zeker weten dat hij echt was. Dat was voldoende om Sebastians ogen open te doen gaan. Hij glimlachte naar haar.

“Dus het was allemaal geen prachtige droom,” murmelde hij.

Sophia kuste hem om die woorden. Nu ja, dat en omdat ze het gewoon wilde. Ze wilde nog veel meer doen, maar Sebastian trok zich terug.

“Heb ik…” Ze herinnerde zich net op tijd het accent dat het hare moest zijn. “Heb ik iets verkeerd gedaan?” vroeg Sophia.

“Nee, zeker niet,” verzekerde Sebastian haar, en Sophia kon zijn gedachten voelen toen hij haar aankeek. Ze had verlangen verwacht, maar ze voelde meer dan dat. Ze voelde liefde. “Ik moet alleen even kijken hoe laat het is.”

Sophia zag hem kijken naar een klok in een hoek van de kamer, en de wijzers gaven aan hoelang ze wel niet hadden geslapen.

“Godin,” zei Sebastian, “is het al zo laat?”

De bedienden hebben me niet gewekt. Die hadden zeker wel door wat er gaande was.

Sophia ving die verdwaalde gedachte op, en ze raakte zijn arm aan. “Ik hoop dat ik je geen moeilijkheden heb bezorgd? Ik hoop dat je geen… spijt hebt van vannacht?”

Sebastian schudde zijn hoofd. “Absoluut niet. Dat mag je niet eens denken. Alleen vandaag moet ik in de Ridings zijn voor het inspecteren van de lokale milities. Ik wou dat het niet hoefde, maar -”

“Je hebt plichten te vervullen,” zei Sophia. Ze herinnerde zich nog dat plichten een groot deel van Sebastians leven vormden. “Het geeft niet, Sebastian. Ik begrijp dat je moet gaan.”

“Ik haat het om dit te doen,” zei Sebastian. “Als we niet moeten voorbereiden op oorlog, moeten we wel jagen. Ik blijf hopen dat Rupert alles doet, maar onze moeder staat erop.”

Hij kuste haar weer voor hij opstond om zich aan te kleden. Sophia genoot ervan om naar hem te kijken terwijl hij dat deed. Ze had nooit gedacht dat ze hier terecht zou komen, simpelweg genietend van elke kleine beweging die hij maakte, alles. Hij kleedde zich simpel vandaag, in een donkere tuniek en een broek die bewerkt was met zilveren borduursels, over een licht linnen shirt. De simpele kleding deed de zilveren gespen van zijn riem en schoenen alleen maar mooier glimmen. Net als zijn ogen.

Het was ver verwijderd van wat hij op het bal had gedragen.

“Oh,” zei Sophia terwijl ze op haar lip beet. “Ik besef me net dat ik alleen maar mijn baljurk heb.”

Sebastian glimlachte. “Daar heb ik al aan gedacht. Het is niet veel, maar…”

Hij pakte een jurk van een stapel kleren. Die had niet de glimmer en glans van de baljurk die Sophia had gestolen, maar was nog altijd veel mooier dan alles wat ze ooit in haar bezit had gehad. Het was een diep, zacht groen dat leek op het mostapijt van een bos, en een deel van Sophia wilde uit bed springen om hem te passen, ongeacht het feit dat Sebastian nog in de kamer stond.

Ze kon zichzelf nog maar net op tijd bedwingen. Ze herinnerde zich de tatoeage op haar kuit die duidelijk aangaf wat ze was. Misschien zat de make-up van afgelopen nacht er nog op, maar Sophia kon het risico niet nemen.

“Het geeft niet,” zei Sebastian. “Het is normaal om je een beetje ongemakkelijk te voelen bij daglicht. Je kunt hem passen zodra ik weg ben.”

“Hij is prachtig, Sebastian,” antwoordde Sophia. “Veel mooier dan ik verdien.”

Nog niet een tiende zo mooi als zij. Godin, is dit hoe het voelt om verliefd te zijn?

“Je verdient veel beter,” zei Sebastian tegen haar. Hij liep naar haar toe om haar een laatste kus te geven. “Voel je vrij om te gaan en staan waar je wilt in het paleis. De bedienden zullen je niet lastigvallen. Maar, beloof me dat je hier bent als ik terug kom?”

“Bang dat ik in mist opga?” vroeg Sophia.

“Ze zeggen dat er in de oude tijden vrouwen waren die uiteindelijk geesten of illusies bleken te zijn,” zei Sebastian. “Je bent zo mooi dat ik dat bijna zou geloven.”

Sophia keek hem na en wenste de hele tijd dat hij niet hoefde te gaan. Toen stond ze op, waste zichzelf, en trok de jurk aan die Sebastian voor haar had laten brengen. Er zaten zachte bruine muiltjes bij en een lichte sluier die over haar haar heen viel, glinsterend in de zon.

Toen ze klaar was, vroeg Sophia zich af wat ze nu moest doen. Op straat zou ze naar buiten zijn gegaan om iets te eten te zoeken. In het weeshuis zou ze nu al bezig zijn geweest met haar taken.

Ze liep naar de andere kamer van Sebastians suite en zag waar ze haar kleren de vorige avond had uitgetrokken. Sophia borg ze netjes op, want ze wilde het niet riskeren om de paar dingen van waarde die ze bezat te verliezen. Ze zag dat een bediende worst, kaas en brood had achtergelaten, dus ze nam even de tijd om te ontbijten.

Daarna keek ze rond in de andere kamers. Ze bewonderde een verzameling gepreserveerde eierschalen die waarschijnlijk van de andere kant van de zee kwamen en een kaart van het koninkrijk die eruitzag alsof hij voor burgeroorlogen was geschilderd, omdat er nog steeds een aantal onafhankelijke steden op te zien waren.

Sophia kon echter niet eeuwig op dezelfde plek blijven. Ze wilde hier ook niet in haar eentje blijven zitten, wachtend tot Sebastian terugkwam. Ze wilde zien wat ze kon van het paleis en echt het leven ervaren waar ze zich op een of andere manier had ingepraat.

Ze liep Sebastians vertrekken uit, half verwachtend dat iemand haar zou bespringen en haar zou vertellen om te vertrekken of terug te gaan naar Sebastians suite. Dat gebeurde niet, en Sophia ondervond dat ze gewoon door het paleis kon wandelen.

Ze maakte wel van haar talent gebruik om bij mensen uit de buurt te blijven. Ze wilde niet riskeren dat ze betrapt werd terwijl ze iets fout deed, of dat haar verteld werd dat ze hier niet thuishoorde. Ze ontweek de ruimtes waar de meeste gedachten vandaan kwamen en beperkte zich tot de lege kamers en gangen die zich eindeloos uit leken te strekken en alleen het resultaat konden zijn van honderden jaren bouwen en herbouwen.

Sophia moest toegeven dat het hier prachtig was. Er leek geen enkele muur te zijn zonder schilderijen of muurschilderingen, geen enkele nis zonder een standbeeld of een gedecoreerde vaas die gevuld was met bloemen. De vensters hadden allemaal loden panelen, meestal met glas-in-loodramen die verschillende kleuren licht over de marmeren vloeren wierpen, alsof een kunstenaar zijn verfpalet had laten vallen.

Buiten zag Sophia adembenemend mooie tuinen. De wildernis van het plantenleven was getemd in formele rijen van kruiden en bloemen, lage bomen en struiken. Ze zag een heus doolhof, met struiken die hoger waren dan Sophia lang was. Ze liep doelbewust verder en besloot dat het fijn zou zijn om even naar buiten te gaan en van de tuinen te genieten.

Het enige wat haar tegenhield was de aanblik van een dubbele deur met een bord erboven, dat de aanwezigheid van een bibliotheek verkondigde.

Sophia was nog nooit in een bibliotheek geweest. De nonnen van de Gemaskerde Godin hadden gezegd dat ze een bibliotheek hadden, in het weeshuis, maar de enige boeken die Sophia daar had gezien waren het Boek van Maskers, de gebedsboeken, geschriften die door hun orde waren gedrukt en een paar beknopte werken over de onderwerpen die ze zeiden te onderwijzen. Op een of andere manier had Sophia het vermoeden dat deze bibliotheek heel anders was.

Ze duwde tegen de deuren, eerder hoopvol dan verwachtingsvol, met het vermoeden dat dit zo kostbaar was dat ze wel op slot zouden zitten en ze er nooit toegang tot zou krijgen.

Maar de eikenhouten deuren zwaaiden met goed-geoliede gratie open en lieten haar een kamer binnengaan die haar verwachtingen ver te boven ging. De ruimte besloeg twee verdiepingen, met nog een tussenverdieping vol boekenplanken.

 

Elke plank bevatte boeken in alle soorten en maten. Het waren er zoveel dat Sophia nauwelijks kon geloven dat er zoveel boeken op één plek konden zijn. In het midden van de ruimte stond een grote tafel, en in de nissen stonden stoelen die er zo comfortabel uitzagen dat Sophia zich er maar wat graag in had opgekruld om te slapen, maar daarvoor was ze veel te opgewonden.

In plaats daarvan liep ze de ruimte door. Ze pakte willekeurige boeken van de planken en bekeek de inhoud. Ze vond boeken over allerlei onderwerpen, van plantkunde tot architectuur, en van geschiedenis tot de geografie van verre landen. Er waren zelfs boeken met verhalen die puur voor vermaak geschreven leken te zijn. Als toneelstukken, maar dan opgeschreven. Sophia had het vage gevoel dat de gemaskerde nonnen dat niet goedgekeurd zouden hebben.

Dat was waarschijnlijk de voornaamste reden dat ze een van deze boeken uitkoos. Ze nestelde zich in een van de stoelen en las een verhaal over twee ridders die gedoemd waren om met elkaar te blijven vechten, tot een allang overleden geliefde opstond uit haar graf om hen te vertellen van wie ze het meest hield. Sophia was geboeid door het verhaal. Ze probeerde zich de plaatsen die beschreven werden voor te stellen en was diep onder de indruk van het idee dat iemand een totaal andere wereld kon creëren, met niets meer dan papier en inkt.

Ze was zo in haar boek verdiept dat ze de gedachten van de naderende groep meisjes pas oppikte toen het al te laat was. Toen de gedachten haar vertelden wie er naderden, dook Sophia weg in haar stoel. Ze hoopte dat ze het boek als schild kon gebruiken, zodat ze niet opgemerkt zou worden.

“Ik zeg het je,” zei Milady d’Angelica tegen een van haar vriendinnen, “iemand heeft me gedrogeerd gisteravond.”

“Wat afschuwelijk,” zei een ander meisje tegen haar, terwijl haar gedachten Sophia vertelden dat ze wel van Angelica’s dilemma genoot.

“Wie zou het gedaan kunnen hebben?” vroeg een derde, hoewel haar gedachten zeiden dat ze precies wist wat haar vriendin met de prins van plan was geweest en ze in de veronderstelling was dat er simpelweg iets fout was gegaan.

“Ik weet het niet,” zei Angelica, “maar ik weet wel dat… jíj. Wat doe jij hier?”

Sophia besefte dat het meisje tegen haar praatte, dus ze ging staan en legde haar boek voorzichtig opzij.

“Wil je iets tegen me zeggen?” vroeg Sophia, terwijl ze de meisjes bestudeerde. Angelica zag er vandaag nog altijd mooi uit, in rijkleding die zei dat ze misschien van plan was om achter Sebastian aan te gaan als ze niet ook een beetje groen zag van de nasleep van haar vergif. Van haar twee vriendinnen was er een kort en mollig, met halflang bruin haar, terwijl het zwarte haar van de ander, die langer was dan Sophia, bijna tot aan haar middel kwam.

“Waarom zou ik iets tegen jou te zeggen hebben?” snauwde het meisje, maar toch ging ze door. “Je hebt gisteravond iets genomen dat van mij had moeten zijn. Weet je wie ik ben?”

“Vrouwe d’Angelica,” antwoordde Sophia snel. “Het spijt me, ik ken je voornaam niet. Maar ik heb je vriendinnen je Angelica horen noemen, dus zullen we dat maar aanhouden?”

Het was waarschijnlijk niet slim om op die toon tegen haar te praten, maar Sophia had gezien hoe dit meisje zich gedroeg tegen mensen die ze als minder belangrijk beschouwde. Sophia kon zich niet in een hoekje laten drukken, want dat zou haar zwak genoeg doen lijken om als prooi te beschouwen. Die les had ze in het weeshuis wel geleerd.

“Je denkt dat we vriendinnen zijn?” kaatste Angelica terug.

“Ik weet zeker dat we goede vriendinnen kunnen worden,” antwoordde Sophia, die haar hand uitstak. “Sophia van Meinhalt.”

Angelica negeerde haar.

“Een mysterieuze vreemdeling die toevallig op tijd voor het grote bal opduikt,” zei Angelica. “Ze zegt uit de Koopstaten te komen. Denk je dat ik het niet zou weten als zo iemand in de stad was? Mijn vader heeft daar aandelen en ik heb jouw naam nog nooit horen vallen.”

Sophia dwong zichzelf om te glimlachen. “Misschien heb je niet goed opgelet.”

“Misschien niet,” zei Angelica, die haar ogen samenkneep. “Maar dat zal ik nu wel doen. Denk je dat ik lang nodig heb om alles over jou te weten te komen?”

Ik schrijf naar… ik weet niet naar wie ik ga schrijven, maar ik kom er wel achter.

Haar gedachten klonken niet zo zeker als haar stem, maar toch verstijfde Sophia bij de bedreiging. Ze dwong zichzelf om na te denken.

“En je wil me veroordelen omdat je geen gegevens in een verwoestte stad kunt vinden?” vroeg ze. “Nou, Angelica, als ik had geweten dat je zo jaloers zou zijn, had ik mezelf wel eerder voorgesteld.”

“Ik ben niet jaloers,” beet Angelica terug, maar Sophia voelde haar jaloezie als rook uit haar gedachten opstijgen. “Ik wil alleen Prins Sebastian beschermen tegen geldbeluste avonturiersters.”

Hij is van mij!

De kracht van die gedachte zorgde dat Sophia een stap achteruit deed. “Nou, dat is erg aardig van je,” zei ze. “Ik zal het tegen hem zeggen zodra hij terugkomt. Hij zal ongetwijfeld beschermd moeten worden tegen het soort personen die, bijvoorbeeld, proberen hem te drogeren om hem in bed te krijgen.”

Angelica liep rood aan bij die woorden, en zelfs zij kon dat niet mooi laten lijken.

“Ik kom er wel achter wie je bent,” dreigde ze. “Ik zal je kapot maken. En als ik klaar met je ben, verkoop je jezelf op de hoek van de straat.”

Sophia dwong zichzelf om de bibliotheek uit te lopen, ook al was het de plek waar ze de rest van de dag had willen doorbrengen.

Ze moest haar best doen om niet te trillen toen ze naar buiten liep.

Er kwamen problemen aan voelde ze, en de muren van dit paleis voelden niet langer veilig.