Kostenlos

Een Troon Voor Zusters

Text
Aus der Reihe: Een Troon Voor Zusters #1
Als gelesen kennzeichnen
Een Troon Voor Zusters
Een Troon Voor Zusters
Kostenloses Hörbuch
Wird gelesen Mike Kuyt
Mehr erfahren
Schriftart:Kleiner AaGrößer Aa

HOOFDSTUK DRIEËNTWINTIG

Kate keerde naar Ashton terug met een gefrustreerd gevoel, maar ook met een soort vrede. Frustratie, omdat ze niet de kracht had gevonden die ze zocht. Vrede, omdat het haar leven een stuk eenvoudiger maakte. Ze kon het aanbod van de heks niet accepteren, dus ze zou terugkeren naar haar simpele leven als Thomas’ leerling in de smederij, waar ze zou leren over zwaarden door ermee in de lucht te zwaaien.

Het was niet wat ze in gedachten had gehad toen ze haar reis was begonnen, maar het had de potentie van een goed leven, zeker met de aanwezigheid van Will. Misschien kreeg je niet altijd het leven dat je wilde, maar konden de alternatieven wel net zo goed zijn. De gedachte aan Will die bij de smederij op haar wachtte deed Kate glimlachen. Ze kwam bij de buitenwijken van de stad. Het zou nu niet lang meer duren voor ze terug was.

Kate steeg af en liep het laatste stuk naar de smederij met haar paard aan de hand. Ze had vandaag al lang genoeg gereden en haar benen deden pijn van de inspanning.

“Als we terug zijn,” vertelde ze tegen het paard, “kun je weer van een rustig leven genieten. En ik zal de beste leerling zijn die Thomas zich kan wensen.”

Hij was zonder twijfel een betere leraar dan het alternatief. Hij was vriendelijk en geduldig, en bovendien bracht het leerlingschap bij een smid niet het risico met zich mee dat ze een heks iets verschuldigd was. Er waren dingen die ze simpelweg niet kon doen, zelfs niet voor de kracht die ze nodig had om wraak te nemen. Dat besef bracht ook een gevoel van vrede met zich mee, alsof de vlam die had gedreigd om alles in haar te verzwelgen, eindelijk gedoofd was.

Misschien was dat maar goed ook. Misschien was dit wel een teken dat ze geweld achter zich moest laten. Misschien -

“Daar ben je!” riep een stem. “Ik ken jou!”

En Kate kende de stem. De laatste keer dat ze hem gehoord had, had de eigenaar haar tot aan de rand van de rivier achtervolgd, vastberaden om haar in elkaar te slaan voor hij haar terug zou sleuren naar het weeshuis.

En zowaar, toen ze omkeek zag ze de grootste van de jongens die op de steigers waren geweest. Hij strompelde op haar af met de zelfverzekerdheid van iemand die wist dat Kate geen kant meer op kon. Hij nam zijn tijd. Kate wist genoeg over de tactieken van pestkoppen om te weten dat hij haar gewoon de tijd gaf om bang te worden.

Ze kon uit zijn gedachten aflezen dat hij nauwelijks kon geloven dat hij haar eindelijk had gevonden, na zo lang gezocht te hebben.

Hij zag er niet goed uit. Hij had nog steeds blauwe plekken van de vechtpartij in de haven, maar ze zag ook verse verwondingen die duidelijk veroorzaakt waren door een pak slaag. Als het iemand anders was geweest, zou Kate misschien wat medeleven hebben gevoeld. Maar ze liep langzaam achteruit terwijl ze zich afvroeg of het haar zou lukken om op het paard te klimmen en ervandoor te rijden.

“Vluchten heeft geen zin,” zei hij. “Ik heb dagenlang naar je gezocht, kleine trut! De anderen zijn teruggegaan naar het weeshuis. Ze zeiden dat ze zich liever aan een mijn zouden laten verkopen dan dat ze bleven zoeken. Maar ik ben doorgegaan.”

“Fijn voor je,” kaatste Kate terug. Ze schuifelde nog steeds langzaam terug naar haar paard. Als ze erop kon komen, kon ze deze idioot net zo snel ontvluchten als toen bij de rivier.

“Fijn voor mij, jammer voor jou,” zei de jongen. “Probeer maar niet om te vluchten. Dacht je dat ik niet wist dat je voor de smid werkte? Ik heb naar je gezocht. Ik heb naar je gevraagd. En nu…”

Kate bleef staan terwijl de jongen op haar af liep.

“En nu?” vroeg Kate. “Je hebt nu je twee vriendjes niet meer om je te helpen.”

“Denk je dat ik hen nodig heb? Om met één meisje af te rekenen? Ik heb je opgejaagd, ik heb de wacht ontweken. En nu ga ik ervoor zorgen dat je me smeekt om je mee terug te nemen.”

Kate haalde het oefenzwaard van haar riem. Het was dan wel van hout, maar het was nog altijd lang genoeg om mee te dreigen.

“Denk er maar goed over na,” zei Kate.

“Dat doe ik al,” zei de jongen. “Ik denk dat als ik je terugbreng, ze me toestemming zullen geven om me bij een van de jachtbendes aan te sluiten. Ik betaal mijn contract af met mijn eerste vangst. En daarna kan ik alles doen wat ik wil.”

Kate zuchtte bij het horen van zijn stupiditeit. Ze wist dat dat niet was hoe de echte wereld in elkaar zat. “Je kunt al doen wat je wilt. Oké, wat is je naam?”

“Zachariah,” zei de jongen op defensieve toon. Hij keek alsof hij dacht dat ze hem voor de gek probeerde te houden.

“Nou, Zachariah, kijk eens om je heen. Je bent nu niet meer in het weeshuis, of wel? Je wordt nu niet verkocht. Je kunt weglopen en doen wat je wilt. Je hebt de wacht al een dag of twee ontlopen, dus waarom niet voor altijd? Er zijn er niet zoveel op het platteland, hé? Je kunt je gewoon omdraaien en weglopen.”

Het leek zo vanzelfsprekend voor haar. Geen van beiden was verkocht of in gevaar. De jongen zou zijn weg gaan, zij de hare, en het Huis van de Niet-Opgeëisten zou geen vat op hen hebben. Hij zou een leven kunnen opbouwen, of hij nu op een boerderij ging werken, of, wat meer voor de hand lag, als bandiet aan de slag ging. Was dat niet genoeg?

“Dat zou ik kunnen doen,” zei hij. “Maar dat wil ik niet. Wat ik wil is jou bont en blauw slaan, de wacht roepen, en me rot lachen als zij je terugslepen naar het weeshuis. Wachters!”

Hij schreeuwde het zo luid dat Kate ervan schrok.

“Wachters! Hier is een wegloper!” Hij keek Kate aan met een spottende grijns op zijn gezicht. “En als ze je pakken, zullen ze je dwingen om die zus van je te verraden. Misschien kan ik -”

“Hou je bek over mijn zus!” schreeuwde Kate, en ze haalde met het oefenzwaard uit naar zijn hoofd. Hij schrok en het zwaard raakte zijn schouder.

“Ik sla je in elkaar,” beloofde hij, en hij stormde naar voren. Hij beukte tegen Kate aan, en door het momentum vielen ze. Een seconde later rolden ze met zijn tweeën over de grond.

Kate sloeg hem met haar houten zwaard, maar de jongen ving de klap op en rukte het uit haar hand. Hij raakte haar hard, en op dat moment voelde het alsof ze weer op het trainingsveld was, of op de steigers. Ze proefde weer bloed, voelde zich duizelig. Ze had weer dat gevoel van hulpeloosheid, en ze haatte het.

“Ik laat je hier achter alsof je door dat paard van je bent getrapt,” zei hij. “Daarna ga ik op zoek naar je zus. En dan sleur ik jullie aan je haren mee terug.”

Kate graaide naar het houten zwaard dat hij uit haar hand had geslagen. Hij sloeg haar weer en greep het zwaard toen zelf.

“Oh, wil je dit?” wilde hij weten.

“Nee,” antwoordde ze, en haar stem klonk zelfs in haar oren vreemd. “Ik wil alleen dat je je handen vol hebt.”

Ze trok haar eetmes uit de schede en begroef het met één beweging in zijn borst.

Het was gemakkelijker dan ze gedacht had. Het mes was scherp, en het vlees van de jongen was zacht. Toch had ze het gevoel dat het niet zo eenvoudig had mogen zijn om iemand te doden. Het zou niet zo simpel mogen zijn om gewoon een mes tussen iemands ribben te steken en te horen hoe hij naar adem snakte.

Zachariah was verbijsterd door de plotselinge pijn. Hij zag eruit alsof hij iets wilde zeggen, alsof hij misschien weer de wacht wilde roepen, maar de woorden kwamen niet. Er liep een straaltje bloed uit zijn mondhoek en toen zakte hij met zijn volle gewicht bovenop Kate in elkaar.

Het ergste was dat haar gave haar het moment liet zien dat hij stierf. Ze voelde zijn gedachten van pijn en paniek veranderen in een volledige leegte toen zijn geest hem verliet. Ze voelde het moment dat hij stierf, en ze voelde… ja, wat voelde ze? Die vraag was moeilijker te beantwoorden dan Kate had gedacht. Voornamelijk dat hij het verdiend had. Dat ze onder hem uit moest zien te komen voor ze door zijn gewicht verpletterd werd. Maar ze voelde geen spijt. Nog niet. Ze voelde niet de paniek die Kate dacht dat ze zou moeten voelen, omdat ze zojuist iemand had vermoord.

In plaats daarvan voelde ze zich er eigenaardig kalm over. Stil, als het oog van een storm, alsof de rest van het leven niet echt was. Kate duwde het lichaam van de jongen van zich af, veegde haar mes schoon en zag toen dat er ook bloed op haar tuniek zat. Maar er was niets dat ze daaraan kon doen.

In de verte hoorde ze het gefluit en geschreeuw dat de aankomst van de wacht signaleerde. Of misschien waren het lokale inwoners die op het hulpgeroep af waren gekomen. Dat was wat ze deden als er iemand in gevaar was, nietwaar? Ze stuurden iedereen die in de buurt woonde erop uit om de dieven of de wolven te verjagen. Of de moordenaars op te hangen. Kate hoorde ze dichterbij komen en het enige wat ze op dat moment kon doen, was daar blijven staan.

Nu begon het langzaam tot haar door te dringen wat er was gebeurd. Ze had zojuist iemand gedood. De gedachte woog als lood op haar schouders. Wat de reden ook was, wat de situatie ook was, ze had net iemand neergestoken. Als de wacht kwam, of de hardere rechtvaardigheid van de menigte, zou het dan enig verschil maken dat hij haar bijna dood had geslagen?

Kate betwijfelde het. Ze strompelde terug naar haar paard, struikelend door de emoties en de pijn van haar verwondingen. Het kostte haar drie pogingen om op te stijgen. Toen ze zichzelf uiteindelijk in het zadel wist te hijsen, viel ze bijna weer.

Ze wist niet wat ze met Zachariahs lichaam moest doen, wist niet eens of ze er wel iets mee kon doen, aangezien zijn levenloze lijf te zwaar was om te verplaatsen. Hoe dan ook, de geluiden van problemen kwamen dichterbij en ze had geen tijd meer. Dus ze liet hem daar achter, midden op de weg, en reed in de richting van de smederij.

 

Terwijl ze reed, begonnen de gevolgen van wat ze had gedaan tot haar door te dringen. Ze was een van de onvrijen die haar lot was ontvlucht en ze had iemand gedood toen hij probeerde haar mee terug te nemen. Daar zouden ze haar voor doden. Het zou een wonder zijn als ze haar alleen maar zouden ophangen, in plaats van haar in een kooi achter te laten om te verhongeren, of haar lichaam te breken op een wiel.

Ze was bijna bij de smederij toen de realiteit tot haar doordrong: ze kon niet terug. Kate wist niet of iemand haar met Zachariah had zien vechten. Iemand zou ongetwijfeld gehoord hebben wat hij had geroepen. Het zou niet moeilijk zijn om erachter te komen dat zij degene was die hij had gevonden, zeker niet als hij vragen over haar had gesteld.

Als ze terugging, zou ze Thomas en Winifred in de problemen brengen. En Will. Wat was de straf voor het verlenen van hulp aan een moordenaar? Alleen al de gedachte dat Will iets zou overkomen maakte haar misselijk.

Hij en Thomas waren buiten toen Kate terugkwam. Ze steeg niet af. Dat durfde ze niet, want als ze afsteeg zouden ze haar misschien overtuigen om te blijven, of haar vertellen dat ze haar zouden beschermen terwijl ze dat niet konden. Niemand kon dat.

“Kate,” zei Will met een glimlach. “Je bent terug! Dat is mooi, je bent net op tijd, mijn vader en ik hebben een verrassing voor -”

“Will,” onderbrak zijn vader hem. Thomas zag duidelijk meer dan zijn zoon. “Stil eens. Er is iets mis.”

Kate zat daar op haar paard en staarde naar hen, niet wetend wat ze moest zeggen. Het leek verkeerd om iets te zeggen, want op het moment dat ze dat deed zou ze de enige mensen die ooit aardig voor haar waren geweest, enorm veel pijn bezorgen.

“Kate?” zei Will. “Wat is er aan de hand? Waarom zit er bloed op je tuniek? Heeft iemand je aangevallen?”

Kate knikte. “Een jongen uit het Huis van de Niet-Opgeëisten. Hij wilde me mee terug nemen. Hij viel me aan en -” De woorden wilden niet komen. Ze wilde niet dat Will of Thomas dachten dat ze een monster was.

“En?” vroeg Thomas.

“En ik heb hem gedood,” zei Kate. “Ik had geen keus.”

Was dat waar? Toen ze hem had neergestoken, had het geleken alsof ze geen andere opties had, maar de realiteit was dat ze Zachariah had willen doden. Hij had het verdiend na alles wat hij had gedaan, na alles wat hij had gedreigd te doen.

“Ga naar binnen,” zei Will. “We moeten je verbergen.”

Thomas wist echter wel beter. “Ze zullen haar hoe dan ook vinden, Will. Ze weten dat ik een nieuwe leerling heb. Het zal niet lang duren.”

“Wat moeten we dan doen?” vroeg Will.

Kate wist het antwoord op die vraag. “Er is maar één ding dat ik kan doen: ik moet vertrekken. Als ik de stad uit kan komen zullen ze op een gegeven moment stoppen met zoeken, maar als ik hier blijf zullen ze jullie net zoveel pijn doen als mij.”

“Nee,” zei Will. “We kunnen het voorkomen. We kunnen tegen ze vechten.”

Kate schudde haar hoofd. “Dat kan niet. Niet tegen allemaal. Ze zullen jullie gewoon doden, net als mij. En dat wil ik niet, Will. Ik moet gaan.”

Kate voelde de pijn en teleurstelling die als rook van Will af leek te komen. Het was hetzelfde als wat zij voelde, maar ze wist dat hij niet begreep hoe gevaarlijk de situatie was.

“Ik wil niet dat je gaat,” zei hij.

“En ik wil ook niet gaan,” antwoordde Kate. “Maar ik moet wel. Het spijt me, Will. Thomas, dank je, je hebt me een thuis gegeven. Ik wou dat ik meer had kunnen leren.”

“Je zou een goede leerling geweest zijn,” zei Thomas. “Ik heb iets voor je. Het moest een verrassing voor je zijn. Will?”

Will gaf even geen antwoord, maar toen knikte hij. Hij liep naar een plek waar een doek over iets heen lag en trok de doek weg. Kate zag de glinstering van een zwaard. Het was een zwaard dat ze herkende, want ze droeg de houten versie aan haar riem.

“Er was niet genoeg tijd om meer te doen dan het mes smeden,” zei Thomas. “Ik wilde het slijpen, het handvat en het detailwerk onderdeel van je training maken, maar het is sterk en het is licht.”

Hij pakte het zwaard en gaf het aan Kate. Het was nog niet af, maar het was nog altijd meer dan ze zich ooit had kunnen wensen. Het was lang en licht, en voelde alsof het perfect gebalanceerd zou zijn zodra ze er een handvat om wikkelde. Het was waarschijnlijk het mooiste wat ze ooit in haar bezit had gehad.

“Ik heb het met mijn vader gemaakt,” zei Will. “Het was bedoeld als welkomstcadeautje. Nu… denk ik dat het een afscheidscadeau is.”

“Ik weet niet wat ik moet zeggen,” zei ze. “Dank jullie wel. Ik ben jullie zo dankbaar.”

Kate hing het zwaard naast haar houten zwaard aan haar riem. Ze had het gevoel dat ze meer moest zeggen dan alleen bedankt. Er was zoveel meer dat ze wilde zeggen, zoveel meer dat ze wilde doen, maar ze kon het geschreeuw in de verte horen. Het begon te escaleren, ze hadden het lichaam gevonden dat ze had achtergelaten. Het was duidelijk dat ze geen tijd meer had.

Ze leunde naar voren uit het zadel en kuste Will snel en scherp. Ze wist niet eens of ze het wel goed deed. Het was niet alsof ze tijd had gehad om te oefenen. Ze rechtte haar rug weer voor hij iets kon zeggen, hoewel dat weinig verschil maakte; haar gave vertelde haar alles wat hij tegen haar wilde zeggen. Het deed haar pijn, zelfs nu ze het op deze manier hoorde, en het voelde alsof vertrekken haar hart uit haar borst zou rukken.

Toch deed Kate het. Ze begroef haar hielen in de flanken van haar paard en reed weg, luisterend naar het geschreeuw dat oprees terwijl meer mensen naar haar op zoek gingen. Ze hoefde niet te denken aan waar ze heen ging. Er was maar één plek waar ze heen kon gaan, als ze wilde overleven.

Het leek erop dat de vrouw bij de fontein toch haar zin zou krijgen.

HOOFDSTUK VIERENTWINTIG

Sophia liep door de straten van Ashton en deze keer was het nog erger dan voorheen. De vorige keer was ze net uit het weeshuis ontsnapt, dankbaar om er van weg te zijn. Ze had ook haar zusje bij zich gehad, en als ze met zijn tweeën waren leek het of alles mogelijk was.

Maar nu voelde ze alleen maar de pijn die er al was geweest sinds Sebastian tegen haar had gezegd dat ze moest vertrekken. Het deed er niet toe dat hij dit net zomin wilde als zij. Wat ertoe deed was het feit dat hij het gezegd had. Hij had haar op straat gezet, net zoals zijn broer gedaan zou hebben als hij had gekregen wat hij wilde. Hij had gezegd dat het was om Sophia te beschermen, maar was het niet net zo goed bedoeld om zichzelf te beschermen? Was hij niet gewoon bezorgd over wat er zou gebeuren als zijn moeder of de andere aristocraten erachter kwamen op wie hij verliefd was geworden?

Sophia voelde hete tranen over haar wangen lopen en ze probeerde ze niet eens meer tegen te houden. Niemand keek haar na terwijl ze door de geplaveide straten van een van Ashtons rijkere buurten zwierf. Niemand keek naar haar gebroken hart. Het kon niemand iets schelen.

Kate! stuurde ze voor de zoveelste keer. Waar ben je?

Maar er kwam geen antwoord.

Voor het eerst in haar leven voelde Sophia zich echt alleen.

Vanwege alles dat ze bijna had gehad, was het nu nog erger om op straat te leven. Sophia had het gevoel gehad dat ze op het randje had gestaan van alles dat ze maar kon wensen: een veilig leven met een man waar ze van hield en die ook van haar leek te houden, een plek tussen de meest welvarende aristocraten van het rijk, acceptatie voor meer dan alleen een wees die slechts geschikt was om te verkopen.

Sophia liep door. Ze wilde niet stoppen op een plek waar mensen haar zouden kunnen herkennen. Het was al beschamend genoeg dat dit gebeurd was, en ze wilde niet denken aan wat er zou kunnen gebeuren als iemand uit het paleis haar zag. Ze wilde niet denken aan hoe Milady d’Angelica zou glunderen als ze erachter kwam dat Sophia was gedwongen om het paleis te verlaten, dat haar huwelijk was afgeblazen.

Ze wilde echt niet denken aan wat er zou gebeuren als ze achter de waarheid kwam. Wat zou er gebeuren als het adellijke meisje besefte dat ze was misleid door een meisje die niemand meer dan een van de onvrijen was?

Wat zou Sebastian zeggen dat er gebeurd was? Dat ze was teruggeroepen naar haar land? Dat er een onbekend schandaal was geweest? Zou Sebastian überhaupt iets zeggen? Misschien zou de weduwe bekend maken dat ze de naam Sophia van Meinhalt niet meer wilde horen, en zou het daarmee zijn afgedaan.

Wat er ook zou gebeuren, Sophia kon niet meer terug. Ook dat maakte het erger. Toen ze het weeshuis had verlaten, had ze nog een sprankje hoop gehad om een plekje tussen de aristocraten te vinden. Nu had Sophia het gevoel dat ze geen hoop meer had, niets behalve het vooruitzicht van een slechter leven.

Ze zou vanavond in ieder geval niet met haar rug tegen een schoorsteen slapen. Ze had nog altijd het geld dat ze had gekregen door haar gestolen jurk te verkopen. Ze kon… nou, als ze voorzichtig was kon Sophia een hoop dingen kopen, maar op dat moment deed het te veel pijn om te denken aan alles wat er kon gebeuren. Ze wilde gewoon een kamer voor de nacht, zodat ze in stilte kon slapen en huilen.

Was er iets dat ze anders had kunnen doen? Sophia stelde zichzelf die vraag keer op keer terwijl ze zocht naar een herberg die misschien nog een kamer voor haar vrij had. Er leek geen goed antwoord op die vraag te zijn. Ze had natuurlijk beter haar best moeten doen om haar tatoeage te verbergen, maar hoe voorzichtig ze ook geweest was, vroeger of later zou iemand hem toch wel gezien hebben. Hij zat daar, onuitwisbaar, en labelde haar als iemand die minder was, iemand die gehaat moest worden. Ze zou de make-up een andere keer vergeten zijn, of het zou er in de regen zijn afgespoeld, en dan…

Misschien was Sebastian dan niet de enige die het gezien had. Misschien waren er dan wel tien aristocraten in de buurt geweest om haar te grijpen en haar dood te eisen, in plaats van alleen de enige man die om haar gaf.

Sophia liep door tot ze een herberg vond die ver genoeg bij het paleis vandaan was. Ze wilde ver genoeg bij het adellijke district uit de buurt zijn om niet door de aristocraten of hun dienstmeisjes herkend te worden, maar ze wilde ook niet helemaal teruggaan naar de slechtste delen van de stad. Er waren plekken waar ze simpelweg niet naar terug wilde keren, zelfs al betekende het dat het haar een of twee extra munten zou kosten om hier te blijven.

Ze liep naar binnen en probeerde de pijn in haar hart, die haar het gevoel gaf dat ze gewoon verder moest lopen tot ze neerviel van uitputting, te verbergen. De herberg was ver verwijderd van de luxe van het paleis, maar het leek er schoon te zijn. De mensen die er verbleven zagen er voornamelijk uit als kooplieden die op doorreis waren, in plaats van schippersknechten of huurlingen.

Sophia voelde zich er niet veilig, want waar kon ze veilig zijn als ze zelfs in het paleis in gevaar was geweest? Toch leek het goed genoeg om de nacht door te brengen. En daarna… zo ver kon Sophia niet denken. Misschien zou ze haar leven als dievegge doorbrengen en haar gave gebruiken om aan te voelen wanneer mensen niet opletten, tot ze uiteindelijk werd gepakt. Misschien zou ze proberen om haar zusje te vinden, hoewel Sophia haar niet in de problemen wilde brengen nu Kate eindelijk een plekje voor zichzelf had gevonden.

Ze liep naar de bar van de herberg, wachtte tot ze de aandacht van de herbergier had en haalde een paar munten tevoorschijn.

“Ik zou graag een kamer willen voor vannacht,” zei ze. Zelfs dat was lastig om te zeggen zonder in tranen uit te barsten.

De herbergier schudde stellig zijn hoofd. “We hebben geen kamers meer vrij.”

“Maar -”

“We hebben geen kamers meer vrij,” herhaalde de man, en deze keer ving Sophia een glimp van zijn gedachten op.

Komt van de straat zonder bagage en klinkt alsof ze uit de sloppenwijken komt. Dacht ze dat ik geen hoer herken als ik er een zie? Het zal er echter niet goed uit zien als ik haar met geweld naar buiten moet werken.

De gedachten van de anderen vertelden haar dat ze min of meer hetzelfde over haar dachten. Volgens hen kon ze niets anders zijn dan het afdankertje van een of andere rijke man.

Misschien was dat op een bepaalde manier ook wel wat ze was.

“Dan zal ik een andere plek moeten vinden,” zei Sophia, die probeerde zich om te draaien met nog een beetje van haar waardigheid intact. Ze wist de deur te bereiken voor de tranen weer kwamen opzetten, en ze liep de straat weer op, hopend dat de vallende duisternis haar verdriet zou verbergen.

 

Elke stap deed nu pijn en elke beweging werd doorkliefd met een gevoel van zinloosheid en waardeloosheid. Ze had geen plek in het paleis kunnen vinden. Ze was niet verstandig genoeg geweest om met haar zusje mee te gaan. Ze kon niet eens een herberg vinden om de nacht door te brengen. Ze wist niet meer wat ze moest doen.

Sophia begon naar de rivier te lopen, richting de armere wijken van de stad. Ze wist niet waarom ze dat deed. Misschien om een goedkopere herberg te vinden waar het niemand kon schelen wat ze was, gewoon om te blijven lopen, of om zichzelf door de koude rivier te laten omhelzen. Op dat moment leken alle drie de opties even waarschijnlijk en Sophia wist niet eens of ze wel iets om het verschil gaf.

Ze liep door smaller wordende straten waar de huizen dichter op elkaar stonden, en de gebouwen niet zo goed onderhouden waren. Ze liep langs figuren in deuropeningen zonder naar hen te kijken, negeerde het vunzige aanbod dat een van de mannen haar toeschreeuwde.

Ze was zo gekwetst dat ze verdoofd raakte. De stad veranderde in achtergrondgeluid voor het verpletterende gewicht rond haar hart. Sophia slenterde verder en negeerde de nachtbrakers die ontwaakten en de straten op kwamen.

Dat verdoofde gevoel was misschien de reden dat ze de voetstappen achter zich eerst niet hoorde. Het was zeker de reden dat ze haar gave niet gebruikte om de gedachten van de mensen om zich heen op te pikken. Ze had op dat moment wel genoeg aan haar eigen gedachten, zonder die van de mannen die zich afvroegen of ze haar konden kopen, of de misdadigers die zin hadden om te vechten.

Pas veel te laat besefte ze wat er gaande was: iemand volgde haar.