Kostenlos

Een Troon Voor Zusters

Text
Aus der Reihe: Een Troon Voor Zusters #1
Als gelesen kennzeichnen
Een Troon Voor Zusters
Een Troon Voor Zusters
Kostenloses Hörbuch
Wird gelesen Mike Kuyt
Mehr erfahren
Schriftart:Kleiner AaGrößer Aa

Ze had bijna aan Sophia gevraagd om haar te helpen om weg te komen uit alles waar ze in verwikkeld was geraakt, bijna haar grote zus gevraagd om haar als een hulpeloos kind uit het gevaar te plukken. Als ze niet had gezien hoe wankel Sophia’s situatie was, had Kate dat misschien wel gedaan.

Of misschien ook niet. In elk geval niet voordat ze had leren vechten. Niet voordat ze wraak had genomen. Haar zus had haar in elk geval een idee gegeven over hoe ze dat moest doen.

Ze was niet naar de centenbibliotheek geweest sinds de dag dat zij en Sophia uit het Huis van de Niet-Opgeëisten waren ontsnapt. Zelfs nu ze weer naar het oude gebouw toeliep voelde het als een dom idee. Want wat als iemand het gebouw in de gaten hield? Kate kon alleen maar hopen dat de gemaskerde nonnen niet zo wraakzuchtig waren. Ze hadden tenslotte nog meer meisjes om te martelen.

Ze sloop naar binnen en zag Geoffrey achter de balie zitten. Hij tuurde met wat hij waarschijnlijk dacht dat een strenge blik was naar de mensen die binnenkwamen. Toen Kate naar hem toe liep, zag ze hoe verrast hij was.

“Kate, ze hebben je niet gepakt. Ik… daar ben ik blij om. En het spijt me dat ik het niet aandurfde om je te verstoppen.”

Kate zei niet dat ze hem vergeven had. Ze was niet in de stemming. Toch wuifde ze het weg en ze haalde een cent tevoorschijn van het geld dat Sophia haar had gegeven.

“Ik zou graag van de bibliotheek gebruik maken. Ga je de wachters roepen als ik dat doe?”

“Nee, natuurlijk niet. En je hoeft niet te betalen. Dat is wel het minste dat ik je verschuldigd ben.”

Hij was haar veel meer verschuldigd, maar voor nu was Kate bereid om het te negeren. Er waren dingen die ze moest weten, en Geoffrey wist altijd precies waar hij alles kon vinden in de chaotische centenbibliotheek.

“Waar kan ik boeken over vechten vinden, Geoffrey?” vroeg Kate. “Zijn daar wel boeken over?”

Geoffrey spreidde zijn handen. “Jazeker. We hebben verhalen over de grote krijgers van vroeger, en handleidingen over moderne oorlogsvoering met spiesen en musketten. Er zijn zelfs een paar boeken geschreven door de zwaardmeesters van het continent.”

Daar begon Kate mee, want die zagen er het meest veelbelovend uit. Maar op een bepaalde manier waren het de meest teleurstellende boeken die ze ooit had gelezen. Een van de boeken bevatte talloze illustraties, maar geen teksten en de illustraties leken bovendien volledig willekeurig te zijn. Een ander boek was geschreven in een van de talen uit de landen aan de andere kant van het Mes-Water, en zelfs zonder de woorden te kennen, kon Kate zien dat het de schrijver eerder te doen was geweest om te laten zien wat hij allemaal wist, dan dat hij zijn kennis wilde overbrengen. Het was een manier om te laten zien hoe goed hij was, of misschien om een positie als zwaardmeester te verkrijgen. Maar het boek was niet geschreven om van te leren.

Dus in plaats daarvan begon ze met het lezen van de boeken over de verhalen van de grote krijgers van vroeger: Renaud van Bevan, de eilandbewoner McIlty. Kate had al meteen door dat het niets meer was dan een verzameling volksverhalen. Zelfs aan de delen waarin ze vertelden over hoe ze hun enorme kracht hadden verkregen had Kate weinig. De hele dag met een kalf op haar schouders rondlopen tot het volgroeid was? Elke man die ze tegenkwam uitdagen tot een worstelpartij tot ze haar allemaal uit de weg gingen? Het leek onmogelijk.

Het volgende boek leek niet veel beter. Het was een dunne, vreemde uitgave die deels een zwaardvechthandleiding leek te zijn, en deels een fantasierijk relaas van het leven van een zwaardvechter die Argent heette. Het leek er in de eerste instantie veelbelovend uit te zien omdat het boek claimde dat hij uit Ashton kwam, maar er waren fragmenten die pure fictie leken. Er was zelfs een deel waarin hij claimde dat hij was begonnen als een vaardige maar zwakke zwaardvechter, maar kracht had gevonden door naar een open plek in het bos ten zuiden van de stad te gaan en de geesten die hij daar bij een fontein had aangetroffen te misleiden. Er zat zelfs een kaart bij die de plek aangaf waar hij was heengegaan en de herkenningspunten langs de route: een wegwijzer, een stenen trap en meer. Kate zuchtte en gooide het boek hardhandiger neer dan haar bedoeling was.

“Voorzichtig, Kate,” waarschuwde Geoffrey haar. “Je weet wel beter dan het beschadigen van boeken die anderen misschien willen lezen.”

“Ik snap niet waarom iemand dit zou willen lezen,” kaatste Kate terug. “Zwaardvechters die hun kracht uit magische fonteinen halen? Onverslaanbare zwaardmeesters die uit het niets verschijnen? Het is nonsens.”

Ze zag Geoffrey een blik op het boek werpen. “Dat is het verhaal van Argent, nietwaar? Ja… ja, je hebt gelijk… dat kun je maar beter negeren.”

Ik wil niet dat ze eindigt zoals hij. Het is beter als ze denkt dat het een fabel is.

“Geoffrey,” zei Kate, “wat verzwijg je? Die Argent was een echte persoon.”

“Nee, ik zei je net…”

Echt, en gevaarlijk.

“Geoffrey,” zei Kate op waarschuwende toon. “Je wilde me niet helpen toen ik je nodig had. Je bent me iets verschuldigd. Vertel me de waarheid.”

Geoffrey leek toe te geven en staarde naar de grond.

“Argent was een zwaardvechter toen ik jong was,” zei hij. “Hij was niet erg goed. Toen ging hij de stad uit. Hij bleef niet lang weg. In ieder geval niet lang genoeg om zo goed te worden als hij was toen hij terugkwam. Hij versloeg d’Aquisto en Newman achter elkaar in oefenrondes! Toen de mensen hem vroegen hoe hij het had gedaan, begon hij over een fontein ten zuiden van de stad. Dat was het enige dat hij erover wilde zeggen.”

“Zeg je nu dat het echt is?” vroeg Kate. “Zeg je nu dat ik -”

“Nee, Kate,” benadrukte de bibliothecaris. “Dat kun je niet. Want weet je wat er met Argent gebeurde? Hij verdween toen hij de top van zijn kunnen bereikte. Hij vocht met iedereen die er was, schreef zijn boek en op een dag was hij gewoon verdwenen. Er zijn mensen die zeggen dat de priesters van de Gemaskerde Godin hem hadden meegenomen, maar er zijn anderen… anderen die zeggen dat het iemand, iets anders was.”

Kate kon Geoffreys angst voelen. Hij was serieus, maar die ernst zorgde er niet voor dat ze zijn angst deelde. Ze vond het alleen maar opwindend, want het betekende dat het verhaal waarschijnlijk waargebeurd was. Die fontein zou weleens echt kunnen bestaan.

“Beloof me, Kate,” zei hij. “Beloof me dat je er niet naar op zoek gaat. Het is gevaarlijk.”

“Ik beloof het,” zei Kate. Ze stak haar hand op alsof ze een eed ging afleggen. Tegelijkertijd dacht ze aan de kaart die ze in het boek had gezien. Ze probeerde zich de details te herinneren.

Geoffrey leek tevreden. Kate hoorde hem een zucht van opluchting slaken en hij keerde terug naar zijn boeken. Ondertussen dacht Kate na over haar volgende zet.

Het was waarschijnlijk maar goed dat zij de gedachten van de bibliothecaris kon lezen, en niet andersom. Het betekende dat hij niet kon zien wat Kate echt van plan was.

Het betekende dat hij niet door haar leugen heen kon kijken.

HOOFDSTUK TWINTIG

Sophia liep terug naar het paleis en glipte zo voorzichtig mogelijk weer naar binnen, maar ze kon de blikken van de mensen niet ontwijken. Ze zag een paar bedienden zich weghaasten toen ze haar zagen en vroeg zich af wie ze van haar aankomst op de hoogte zouden stellen. Ze zag Angelica vanaf een balkon naar haar kijken. Haar gezicht stond op onweer.

Er was iets gaande, maar de mensen liepen te snel voor Sophia om hun gedachten te kunnen lezen. Ze kreeg vage indrukken van geweld en spanningen, van mannen die zich voorbereidden op een conflict, maar waarom zou Angelica daar kwaad om zijn? Het sloeg nergens op.

Even was de onzekerheid van de situatie bijna genoeg om Sophia te doen omkeren en weer terug de stad in te laten gaan, want er moest wel iets aan de hand zijn. En op dat moment kon Sophia alleen maar denken dat ze haar door hadden. Als ze het wisten moest ze vluchten, en wel nu.

Maar als dat echt het geval was, zou Angelica er dan niet triomfantelijk uit zien? Zou ze zich dan niet staan te verkneukelen? Die gedachte was voldoende om Sophia verder te laten lopen en op zoek te gaan naar antwoorden. Op zoek te gaan naar Sebastian.

Ze hoefde niet lang te zoeken. Hij wachtte op haar bij de deur naar zijn vertrekken. Hij zag er verrassend krijgshaftig uit in een blauwe koninklijke overjas, met een zwaard dat aan zijn heup hing. Hij stak een gehandschoende hand naar Sophia uit, en ze pakte hem aan.

“Sebastian? Is er iets aan de hand?”

Sebastian knikte. “Een heleboel. Om mee te beginnen, ik heb een dagje voor ons gepland.”

Hij glimlachte terwijl hij het zei, en verder zei hij niets. Sophia ving een warboel van beelden op uit zijn gedachten. Daar lag… een boot?

Er lag inderdaad een boot. Sebastian liep met Sophia naar een kleine zijtak van de rivier die door de stad liep, op het landgoed van het paleis. De ijsvogels schoten door een van de zeldzame heldere stukken water in Ashton. Er lag een kleine vergulde boot met ingekerfde draken, met een kwartet in het blauw geklede mannen aan de riemen en een bankstel op het kleine bovengelegen dek.

Sebastian hielp haar aan boord en de boot gleed soepel weg van haar ligplaats. Op de groene rivieroevers liepen een paar goudkleurige fazanten en Sophia dacht in de verte reeën te zien.

“Het is hier schitterend,” zei Sophia. “Veel mooier dan de rest van de rivier.”

“We zitten relatief ver stroomopwaarts,” zei Sebastian. “De rivier is hier nog niet zo erg beïnvloed door de stad.”

 

Sophia had het vermoeden dat Ashton alles lelijk kon maken. Dat gebeurde vaak genoeg met de mensen, die werden vervormd tot personen die bereid waren om anderen alles af te nemen. Maar op een of andere manier was Sebastian niet hetzelfde. Hij was lief, en edelmoedig, en perfect.

Ze roeiden verder door de groene omgeving, waar wilgen over het water hingen en een kleine steiger naar een tuin vol kleurrijke bloemen leidde, die zoemende bijen en felgekleurde vlinders aantrok. Daar lag een deken op het gras, met een picknick.

“Je hebt dit alles voor mij gepland?” vroeg Sophia.

“Dit, en nog meer,” verzekerde Sebastian haar. Hij gebaarde naar een plek vlakbij de picknick. Daar stond een schildersezel. Er zat een vrouw met een kunstenaarsschort achter, die al bezig was met het schilderen van de achtergrond.

“Wie is dat?” vroeg Sophia.

“Dat is Laurette van Klet,” zei Sebastian. “Ze gaat een grote kunstenares worden, groter dan Hollenbroek, zodra de adel haar werk ziet. Ik kon geen betere persoon bedenken om jou te schilderen.”

“Om mij te schilderen?” zei Sophia. Alleen al het idee overrompelde haar een beetje. Het idee dat iemand haar zou willen schilderen leek zo onwerkelijk, zo onmogelijk. De schilderijen die ze in het paleis had gezien waren van prinsen en koningen, koninginnen en aristocrates. Ze had ook allegorische figuren gezien, mythologische scenes en onvoorstelbaar mooie vrouwen. Sophia had geen weeskinderen gezien.

“Laat u vooral niet afleiden door mijn aanwezigheid,” zei de vrouw. “Ik heb geen boodschap aan de saaie formaliteiten van andermans portretten. Doe gewoon uw ding.”

Het was een vreemd gevoel om gevraagd te worden plezier te hebben, zoals een generaal zijn troepen de strijd in zou hebben geleid. Toch deed Sophia haar best. Ze ging op de picknickdeken liggen, terwijl Sebastian naast haar ging zitten en haar een kwartelei aanbood.

Het was zo heerlijk hier in de zon, knabbelend aan snoepjes en pasteitjes, zoenend met Sebastian. Ze genoot met volle teugen van deze afgelegen plek, waarvan het leek of de rest van de wereld er nooit zou kunnen komen. Sophia lag dicht bij Sebastian en ze verloor zich zo in zijn aanwezigheid dat het, ondanks de kunstenares en ondanks de roeiers die hen hier hadden gebracht, voelde alsof ze alleen op de wereld waren.

Toen haalden de roeiers instrumenten tevoorschijn en begonnen ze te spelen, op een harp, een lage fluit, een tamboerijn en een luit. De ongerijmdheid van het schouwspel deed Sophia lachen.

“Daar!” liep Laurette uit. “Zo wil ik je gezicht vastleggen.”

Tot Sophia’s verbazing vroeg ze niet of Sophia zo wilde blijven zitten. Ze zette haar vingertoppen tegen haar slapen, alsof ze het beeld in haar hersenen wilde kerven.

“Het is haar gave,” zei Sebastian. “Ze kan zich een moment herinneren en het perfect naschilderen.”

“Waarom zou je het op een andere manier willen schilderen?” vroeg de kunstenares. Ze klonk verrast door het idee.

Sophia zag hoe ze haar bestudeerde, van de manier waarop ze op haar zij lag tot hoe haar jurk iets naar boven was gekropen. Vergeleken met de standaarden van de stoffige portretten die ze in het paleis had gezien, zou dit een revolutionair werk worden, of in ieder geval schokkend.

Sophia bleef liggen. Het was een vreemd gevoel om te weten dat iemand al haar bewegingen in de gaten hield. Wat zou Sebastians moeder van het portret vinden? Zou de weduwe denken dat ze een minder goede vangst was voor haar zoon dan na het diner van de voorgaande avond?

“Dit alles,” zei Sophia. “Ik krijg het gevoel dat je hard je best doet om indruk op me te maken, Sebastian.”

“Zou ik dat niet moeten doen?” antwoordde hij. “Ik zou je de wereld geven als je het zou toelaten.”

Het was een van die dingen die klonken alsof ze veel te romantisch waren om waar te zijn, maar Sophia kon zien dat Sebastian het meende, precies zoals hij het zei. Hij zou haar letterlijk alles geven; hij wilde haar alles geven.

Hij leek te zijn begonnen met de beste delicatessen die de keukens van het paleis konden produceren. Er waren plakjes geroosterd hertenvlees op zwart brood, zoete taartjes met bessen uit de paleistuinen, gegarneerd met saffraan dat met een koopvaardijschip ingevoerd moest zijn. Er was zelfs een taart met gans, eend en kwartel.

“Dit alles.” Sophia schudde haar hoofd. “Het is al genoeg dat je hier bij me bent.” Ze was verrast dat zij het ook meende. Ze was naar het paleis gekomen met de intentie om een beter leven voor zichzelf te creëren, maar op dat moment zou ze het niet erg gevonden hebben om in een krot te zitten, zolang Sebastian maar bij haar was. “Je hoeft niet de moeite te nemen om iets anders te doen.”

“Dat is lief van je,” zei Sebastian. “Maar ik wil dat alles perfect voor je is.”

Het was ook perfect. Sinds ze in het paleis was gearriveerd, was haar leven als een droom geweest. Niet zoals de dromen waar ze ’s nachts door geteisterd werd, met beelden van een brandend huis, en zij die met haar zusje door de gangen rende. Dit was het soort droom dat altijd onmogelijk had geleken, met dingen waarvan Sophia had gedacht dat ze bij het ontwaken weer verdwenen zouden zijn.

En toch was ze hier, met een prins aan haar zijde. Ze at het beste voedsel, er speelden muzikanten voor haar, en iemand maakte een schilderij van haar. Als iemand haar een paar weken geleden zou hebben verteld dat dit zou gebeuren, zou Sophia gedacht hebben dat het een grap was, en nog een wrede ook. Ze zou in de veronderstelling zijn geweest dat het een manier was om haar leercontract erger te maken, met de belofte dat het niet zover zou komen.

“Is er iets?” zei Sebastian, die zijn hand naar haar uitstak.

Sophia pakte zijn handen vast en kuste ze. “Alleen herinneringen uit het verleden.”

“Ik wil dat er vandaag niets mis is. Ik wil in elk geval een perfecte dag, voordat -”

Sophia hield haar hoofd schuin. “Voor wat, Sebastian?”

Ze zag het antwoord op die vraag al voordat hij het uitsprak en ze trok bleek weg door de woorden die ze uit zijn gedachten haalde.

“Je hebt gehoord dat de oorlogen erger worden?” zei Sebastian. Hij schudde zijn hoofd. “Wat zeg ik nu? Je hebt met eigen ogen gezien hoe erg het is geworden, met alle verschillende kanten, die onbeduidende oorlogen.”

“Maar ze zijn niet hier,” merkte Sophia op. Ze wenste dat ze meer kon doen. Ze wenste dat ze alle oorlogen, alle dreigingen en alle zorgen kon wegnemen voor Sebastian.

“Nog niet,” zei Sebastian, “maar de oorlogen zijn als kleine stroompjes die samen komen in een grote rivier. En die rivier stroomt naar ons toe. Toen er nog tien kanten waren die tegen elkaar vochten was het makkelijk te negeren, en het feit dat we een eiland zijn heeft een tijdje in ons voordeel gewerkt. Maar nu, met alles wat hier gaande is… er zijn mensen die denken dat we zwak zijn.”

“En nu wil jij hen laten zien dat jullie dat niet zijn,” zei Sophia. “Hopend dat ze niet terug zullen slaan.”

Er zat meer bitterheid in haar stem dan haar bedoeling was. Ze had met eigen ogen gezien wat geweld kon veroorzaken, ook al was ze zelf dan niet in een oorlogsgebied geweest. Maar ze maakte zich nog het meeste zorgen om Sebastian. Ze wilde niet dat hem iets zou overkomen.

“Het is noodzakelijk,” zei Sebastian. “Bovendien is het niet iets waar ik veel over te zeggen heb. Moeder heeft besloten dat ik me meer als een echte prins moet gaan gedragen.”

Sophia zou daarom gelachen hebben als hij niet zo serieus was geweest. Sebastian zou de oorlog in gaan, waar er geen garantie van veiligheid was. Waar er van alles kon gebeuren.

“Meer zoals Rupert, bedoel je? Geloof me; vergeleken met hem, vergeleken met wie dan ook, ben jij de perfecte prins.”

“Ik wou dat jij degene was die het voor het zeggen had,” zei Sebastian. “Dan kon ik hier bij jou blijven. Zoals het er nu naar uit ziet, zegt mijn moeder dat ik een prins moet zijn voor de Assemblee der Aristocraten. Daarom ben ik in dienst gesteld. Ik word officier van de cavalerie van het koninklijk huis.”

“Om nog eleganter te worden?” vroeg Sophia, maar zelfs terwijl ze het zei, voelde ze haar hart samentrekken.

Bovendien voelde ze een groeiende achterdocht. Er waren al oorlogen op het continent gaande zolang Sophia zich kon herinneren, maar nu ineens had Sebastians moeder besloten om hem deel te laten nemen? Ging het echt om de uitbreiding van het geweld, of zocht de weduwe naar een manier om haar zoon te scheiden van het meisje dat hij had ontmoet? Sophia wist dat Sebastians moeder haar niet vertrouwde.

Of misschien zat Rupert er wel achter. Misschien had Sebastians oudere broer de juiste dingen in de oren van zijn moeder gefluisterd, over dat Sebastian een man moest worden, of over de noodzaak om aan de oorlogen deel te nemen. Sophia had zijn jaloezie gezien toen ze samen waren geweest. Ze had ook gezien wat hij van haar wilde. Was dit gewoon een manier om haar te isoleren?

Sophia wilde niet nadenken over wat het zou betekenen. Er waren risico’s voor Sebastian, het gevaar dat de oorlog met zich meebracht, maar ook het meer praktische probleem van het feit dat hij niet hier zou zijn. In het beste geval zou ze in het paleis achterblijven, wachtend op hem. In het ergste geval zouden ze haar vragen om te vertrekken zodra hij weg was. Ze zouden haar kunnen verbannen op een manier die een echte aristocrate beledigend zou achten, maar voor haar desastreuze gevolgen had.

“Wees niet bang, Sophia,” zei Sebastian. “Ik weet zeker dat ik niet in gevaarlijke situaties terecht zal komen en ik zal ervoor zorgen dat jou ook niets zal overkomen. Dat is waarom ik dit allemaal heb gedaan. Ik wil het zeker weten.”

Sophia fronste. “Wat zeker weten?”

“Dat je ja zegt.”

Sophia’s adem stokte in haar keel toen Sebastian ging staan en terugliep naar waar de boot was aangelegd. Hij had iets in zijn hand en toen Sophia het sieradendoosje zag, vergat ze om adem te halen. Ze kon een ding bedenken waarom Sebastian zoveel moeite had gedaan vandaag. Iets wat ook zou verklaren waarom Angelica er zo furieus uit had gezien.

Toen Sebastian zich op een knie liet vallen, stond Sophia verrast op, maar dat maakte het alleen maar gemakkelijker voor hem om haar hand vast te pakken. Hij hield haar vast terwijl hij het doosje openmaakte. De ring was gemaakt van wit goud, met diamanten die van de andere kant van de wereld afkomstig moesten zijn, en dieppaarse saffieren die bijna net zo zeldzaam waren. De ring zelf was vervaardigd uit vervlochten strengen, delicaat en elegant. Het was het soort ring waar een meesterjuwelier waarschijnlijk dagen aan gewerkt had, en er zat een gevoel van ouderdom aan dat suggereerde dat het al sinds lang voor de burgeroorlogen een koninklijk erfstuk was geweest.

“Sophia,” zei Sebastian. “Ik had mijn tijd willen nemen, maar de realiteit is dat ik al weet wat ik wil als het op jou aankomt, en ik… ik wil dit doen voordat ik moet vertrekken. Ik wil dat je mijn vrouw wordt.”

“Je vraagt of ik met je wil trouwen?” vroeg Sophia.

Sebastian knikte.

Daar was maar één antwoord op. Het overstemde elk bezwaar dat Sophia had kunnen bedenken, elke zorg die ze gehad zou kunnen hebben over hoe andere mensen zouden reageren. Ze trok Sebastian in haar armen en hield hem stevig vast terwijl ze hem kuste.

“Ja, Sebastian! Ja, ik trouw met je.”