Een Lied Voor Wezen

Text
0
Kritiken
Leseprobe
Als gelesen kennzeichnen
Wie Sie das Buch nach dem Kauf lesen
Schriftart:Kleiner AaGrößer Aa

HOOFDSTUK TWEE

Sophia liep terug naar het kamp dat ze met de anderen had gebouwd, niet wetend wat ze moest doen, wat ze moest denken, wat ze moest voelen. Ze moest zich focussen op elke stap in het donker, maar in werkelijkheid kon ze zich niet concentreren. Niet na wat ze zojuist ontdekt had. Ze struikelde over boomwortels, hield zich aan bomen vast terwijl ze het nieuws probeerde te bevatten. Ze voelde hoe takken met bladeren in haar lange rode haar verstrikt raakten, en hoe boomschors strepen van mos op haar jurk schilderde.

Siennes aanwezigheid kalmeerde haar. De boskat streek met haar lichaam langs haar benen en leidde haar terug naar de plek waar de wagen stond. De cirkel van licht die afkomstig was van het kampvuur leek de enige veilige plek in een wereld die ineens geen fundering meer leek te hebben. Cora en Emeline zaten bij het vuur; het voormalige dienstmeisje van het paleis en het straatmeisje met de gave om gedachten te lezen, en ze keken Sophia aan alsof ze in een geest was veranderd.

Op dat moment wist Sophia niet zeker of dat niet zo was. Ze voelde zich niet substantieel; ze voelde zich onwerkelijk, alsof het minste zuchtje van de wind haar in tien verschillende richtingen kon blazen, en ze zichzelf nooit meer terug zou kunnen vinden. Sophia wist dat ze eruitzag als een wilde, na haar wandeling tussen de bomen door. Ze ging tegen een van de wielen van de wagen zitten en staarde wezenloos voor zich uit. Ondertussen kroop Sienne tegen haar aan, bijna zoals een huiskat gedaan zou hebben.

“Wat is er?” vroeg Emeline. Is er iets gebeurd? voegde ze mentaal toe.

Cora liep ook naar haar toe en raakte Sophia’s schouder aan. “Is er iets aan de hand?”

“Ik…” Sophia lachte, ondanks het feit dat lachen helemaal níét de juiste respons was op wat ze voelde. “Ik denk dat ik zwanger ben.”

Terwijl ze het zei veranderde haar gelach in tranen, en toen ze eenmaal begonnen kon Sophia ze niet meer tegenhouden. Ze stroomden over haar wangen, en zelfs zij wist niet of het tranen van geluk of wanhoop waren, of het door de spanning kwam, of door iets compleet anders.

De anderen hielden haar vast en sloegen hun armen om haar heen, terwijl Sophia’s wereld wazig werd.

“Het komt wel goed,” zei Cora. “We zorgen wel dat het goed komt.”

Sophia zag niet hoe dit ooit goed zou kunnen komen.

“Sebastian is de vader?” vroeg Emeline.

Sophia knikte. Hoe kon ze denken dat er iemand anders was geweest? Toen besefte ze… Emeline dacht aan Rupert, en ze vroeg zich af of zijn poging tot verkrachting misschien verder was gegaan dan ze hadden gedacht.

“Sebastian…” bracht Sophia uit. “Hij is de enige met wie ik ooit naar bed ben geweest. Het is zijn kind.”

Hún kind. Of dat zou het worden, uiteindelijk.

“Wat ga je doen?” vroeg Cora.

Dat was de vraag waar Sophia geen antwoord op had. Het was de vraag die haar weer dreigde te overweldigen, de vraag die de tranen in haar ogen deed springen als ze erover nadacht. Ze kon niet bedenken wat ze nu moest doen. Ze kon niet bedenken hoe het goed zou komen.

Toch deed ze haar best om erover na te denken. In een ideale wereld zouden zij en Sebastian nu getrouwd zijn. Ze zou erachter zijn gekomen dat ze zwanger was terwijl ze was omgeven door mensen die haar zouden helpen, in een warm, veilig thuis waar Sophia een kind kon grootbrengen.

In plaats daarvan was ze in de koude, natte buitenlucht, en had ze alleen Cora en Emeline om het nieuws aan te vertellen. Zelfs haar zusje kon haar nu niet helpen.

Kate? stuurde ze de duisternis in. Kun je me horen?

Er kwam geen antwoord. Misschien kwam het door de afstand, of doordat Kate te druk was om antwoord te geven. Misschien waren er nog een tiental andere factoren van toepassing. Sophia wist simpelweg niet genoeg over het talent dat zij en haar zusje hadden om te weten wat het kon beperken. Het enige dat ze wist was dat de duisternis haar woorden opslokte, alsof ze ze had geschreeuwd.

“Misschien komt Sebastian je wel zoeken,” zei Cora.

Emeline keek haar ongelovig aan. “Denk je echt dat dat zal gebeuren? Dat een prins op zoek gaat naar een meisje dat hij toevallig zwanger heeft gemaakt? Dat het hem ook maar iets kan schelen?”

“Sebastian is niet zoals de meeste mensen in het paleis,” zei Sophia. “Hij is lief. Hij is een goede man. Hij—”

“Hij heeft je weggestuurd,” merkte Emeline op.

Daar kon Sophia niets tegenin brengen. Sebastian had niet echt een keus gehad toen hij erachter was gekomen dat ze tegen hem had gelogen, maar hij had een manier kunnen vinden om de bezwaren van zijn familie te omzeilen, of hij had achter haar aan kunnen gaan.

Het voelde goed om te denken dat hij zou proberen om haar te vinden, maar hoe waarschijnlijk was dat? Was het realistisch om te hopen dat hij op zoek zou gaan naar iemand die hem had misleid, iemand die had gelogen over wie ze was? Dacht ze soms dat dit een of ander liefdeslied was, waar de galante prins erop uit trok om de liefde van zijn leven te vinden. Zo zat het leven niet in elkaar. De geschiedenis schreef over tal van koninklijke bastaarden, dus wat zou één kind meer uitmaken?

“Je hebt gelijk,” zei ze. “Ik kan er niet op rekenen dat hij me komt zoeken. Zijn familie zou erop tegen zijn, zelfs al zou hij het willen. Maar ik moet hoop houden, want zonder Sebastian… ik denk niet dat ik dit zonder hem kan.”

“Er zijn mensen die kinderen in hun eentje opvoeden,” zei Emeline.

Die waren er inderdaad, maar kon Sophia een van hen zijn? Na alles dat ze in het Huis der Onbekenden had meegemaakt wist ze dat ze nooit, nooit een kind aan een weeshuis zou kunnen overdragen. Maar hoe kon ze nu een kind opvoeden als ze niet eens een veilige plek voor zichzelf kon vinden?

Misschien lagen de antwoorden op die vraag ook wel in de buurt. Het grote huis was nu niet te zien in het donker, maar Sophia wist dat het er was, en de belofte van geheimen had een onweerstaanbare aantrekkingskracht. Het was de plek waar haar ouders hadden gewoond, de plek met de brandende gangen die haar dromen nog altijd teisterden.

Ze zou de waarheid over wie ze was achterhalen, en erachter komen waar haar plek in de wereld was. Misschien zouden die antwoorden haar genoeg stabiliteit geven om haar kind groot te brengen. Misschien zouden ze haar een plek geven waar alles goed zou komen. Misschien kon ze dan eindelijk naar Kate roepen en haar zusje vertellen dat ze een thuis voor hen had gevonden.

“Je… hebt opties,” zei Cora. De aarzeling in haar stem vertelde Sophia wat die opties waren, nog voor ze een blik in haar gedachten had geworpen.

“Je wil dat ik mijn kind weghaal?” zei Sophia. Alleen de gedachte al was… ze wist niet of ze dat wel kon. Hoe kon ze dat nu doen?

“Ik wil dat je doet wat jij denkt dat het beste is,” zei Cora. Ze reikte in een zakje aan haar riem, naast de buideltjes met make-up. “Dit is rakkas poeder. Elke onvrije vrouw leert hierover, want ze kan geen nee zeggen tegen haar meester, en haar meesters echtgenote wil geen kinderen die niet van haar zijn.”

Er zat een pijnlijke, bittere toon in haar stem die Sophia wilde begrijpen. Instinctief reikte ze naar Cora’s gedachten, en ze vond pijn, vernedering, een vrouw van adel die tijdens een feestje de verkeerde kamer was ingelopen.

Er zijn dingen waar zelfs wij ons buiten moeten houden, stuurde Emeline naar haar. Haar uitdrukking verraadde niets van wat ze dacht, maar Sophia kon haar afkeuring voelen. Als Cora ons iets wil vertellen, dan doet ze dat wel.

Sophia wist dat ze gelijk had, maar toch deed het haar pijn dat ze er niet voor haar vriendin kon zijn, zoals Cora er voor haar was geweest met Prins Rupert.

Je hebt gelijk, stuurde ze terug, het spijt me.

Laat Cora maar niet weten dat je aan het rondsnuffelen was. Je weet nooit hoe persoonlijk zulke dingen kunnen zijn.

Sophia wist dat, want Ruperts poging om haar te dwingen zijn minnares te worden was iets waar ze niet over wilde praten, of over wilde denken, of op wat voor manier dan ook mee geconfronteerd wilde worden.

Maar haar zwangerschap was iets anders. Dat ging om haar en Sebastian, en dat was iets groots, gecompliceerd, iets dat mogelijk geweldig zou kunnen zijn. Het was alleen ook een potentiele ramp, voor haar en iedereen om haar heen.

“Je lost het op in water,” legde Cora uit, “en dan drink je het op. De volgende ochtend ben je niet meer zwanger.”

Ze deed het zo simpel klinken. Ze overhandigde het buideltje aan Sophia, maar Sophia aarzelde om het poeder van haar aan te nemen. Ze stak haar hand uit, en alleen al de aanraking voelde als een verraad van iets dat tussen haar en Sebastian was. Toch pakte ze het aan. Ze voelde het gewicht van het buideltje in haar hand, en staarde ernaar alsof het haar de antwoorden kon geven die ze nodig had.

“Je hoeft het niet te doen,” zei Emeline. “Misschien heb je gelijk. Misschien komt die prins van je wel. Of misschien kun je een andere manier bedenken.”

“Misschien,” zei Sophia. Op dat moment wist ze niet wat ze moest denken. Het idee dat ze een kind kreeg met Sebastian had fantastisch kunnen zijn onder andere omstandigheden. Het zou haar gevuld hebben met het vreugdevolle vooruitzicht dat ze een gezinnetje zou beginnen, dat ze zou settelen, dat ze veilig was. Maar hier voelde het als een uitdaging die minstens zo groot was als alle andere gevaren die ze tijdens hun reis naar het noorden waren tegengekomen bij elkaar. Ze wist niet zeker of ze wel tegen die uitdaging opgewassen was.

Waar kon ze nu een kind grootbrengen? Het was niet zo dat ze een plek had om te wonen. Ze had niet eens een eigen tent. Ze had alleen maar de gedeeltelijke beschutting van de wagen om zichzelf te beschermen tegen de motregen in de duisternis. Ze hadden de wagen ook gestolen, dus ze voelden zich nog steeds een beetje schuldig, elke keer dat ze iets aten of dronken. Kon Sophia de rest van haar leven blijven stelen? Kon ze dat doen terwijl ze een kind opvoedde?

 

Misschien zou ze het halen naar het grote huis dat in het hart van Monthys lag. En wat dan? Het zou een ruïne zijn, niet geschikt voor menselijke bewoning, laat staan een veilige plek om een kind groot te brengen. Het was dat, of er zouden al mensen zijn, en dan zou het nog een heleboel moeite kosten om hen te bewijzen wie ze was.

En zelfs als ze daarin zou slagen, wat dan? Ze was een meisje met een tattoo van het masker van de godin, een teken dat bewees dat ze één van de onvrijen was. Dacht ze nu echt dat mensen zo’n meisje zomaar zouden accepteren? Dacht ze echt dat mensen haar zomaar zouden binnenlaten, haar een plek zouden geven waar ze haar kind kon grootbrengen, of haar op wat voor manier dan ook zouden helpen? Dat was niet wat mensen deden met meisjes zoals zij.

Wilde ze wel een kind op deze wereld zetten? Was het wel juist om een hulpeloos kind in zo’n wrede wereld groot te brengen? Het was ook niet zo dat Sophia iets wist over het moederschap, of dat ze haar nakomeling iets te leren had. Alles dat ze had geleerd in haar leven had te maken met de wreedheid die kwam na ongehoorzaamheid, of het geweld dat een wees mocht verwachten.

“We hoeven nu geen beslissing te nemen,” zei Emeline. “Dit kan wachten tot morgen.”

Cora schudde haar hoofd. “Hoe langer je wacht, hoe moeilijker het wordt. Het is beter als—”

“Stop,” zei Sophia, die de naderende discussie onderbrak. “Ophouden. Ik weet dat jullie allebei willen helpen, maar dit is niet iets dat jullie voor mij kunnen beslissen. Ik weet niet eens of ik dat zelf wel kan, maar ik zal wel moeten, en ik moet het alleen doen.”

Ze wenste dat ze er met Kate over kon praten, maar toen ze weer met haar gedachten de nacht in riep, kwam er nog altijd geen antwoord. Hoe dan ook, Kate was waarschijnlijk beter in het oplossen van problemen die te maken hadden met vijanden of achtervolgers. Dit was niet iets waar ze al eerder mee te maken had gehad.

Sophia liep naar de andere kant van de wagen en nam Cora’s poeder met zich mee. Ze vertelde hen niet wat ze ging doen, want op dat moment wist ze dat zelf niet eens. Sienne stond op om achter haar aan te lopen, maar Sophia duwde de boskat met haar gedachten van zich af.

Ze had zich nog nooit zo alleen gevoeld.

HOOFDSTUK DRIE

De laatste keer dat Angelica naar de vertrekken van de Weduwe was gegaan, was het omdat ze haar bij zich had laten roepen. Ze had zich toen al genoeg zorgen gemaakt. Nu ze op eigen initiatief kwam was ze doodsbang, en Angelica haatte dat. Ze haatte het gevoel van machteloosheid dat haar achtervolgde, ondanks het feit dat ze een van de belangrijkste aristocraten in het koninkrijk was. Ze kon doen wat ze wilde met haar dienstmeisjes, met haar zogenaamde vrienden, met de helft van de adel in het koninkrijk. Maar de Weduwe kon haar nog altijd laten executeren.

Het feit dat Angelica haar die macht had gegeven maakte de situatie nog erger. Ze had het gedaan op het moment dat ze had geprobeerd Sebastian te drogeren. Dit was geen koninkrijk waar de monarch iemand kon laten executeren door met haar vingers te knippen, maar in haar geval… er was geen jury van aristocraten die wat zij had gedaan als iets anders dan verraad zou beschouwen, mocht de Weduwe het zover willen laten komen.

Dus ze dwong zichzelf om kalm te blijven toen ze bij de deuren naar de vertrekken van de Weduwe arriveerde. De wachters zeiden niets. Ze wachtten slechts tot Angelica hen zou verzoeken om naar binnen te mogen. Als ze meer tijd had gehad, zou Angelica een dienstmeisje hebben gestuurd om een verzoek te doen. Als ze meer vertrouwen in haar macht had, zou ze de mannen berispt hebben om het feit dat ze haar geen respect toonden.

“Ik wil hare majesteit spreken,” zei Angelica.

“Wij zijn er niet van op de hoogte gesteld dat de koningin iemand zou ontvangen,” zei een van de wachters. Er was geen verontschuldiging, geen beleefdheid. Angelica nam zich stilletjes voor dat ze de man daarvoor zou laten boeten. Misschien als ze een manier kon vinden om hem uit te zenden naar de oorlog?

“Ik wist tot even geleden niet dat het noodzakelijk was,” zei Angelica. “Vraag haar of ze me wil ontvangen, alsjeblieft. Het gaat over haar zoon.”

De wachter knikte en ging naar binnen. Het noemen van Sebastians naam was voldoende om hem te motiveren, zelfs al kon Angelica’s positie dat niet. Misschien wist hij al wat de Weduwe Angelica duidelijk had gemaakt: dat wanneer het op haar zoons aankwam, er weinig was dat ze niet zou doen.

Dat was ook wat Angelica de hoop gaf dat dit zou kunnen werken, maar het was ook wat dit gevaarlijk maakte. De Weduwe zou kunnen voorkomen dat Sebastian zou vertrekken, maar ze kon er net zo goed voor kiezen om Angelica te laten executeren voor het feit dat ze er niet in was geslaagd om hem te verleiden, zoals haar was opgedragen. Maak hem gelukkig, had de oude tang haar gezegd, laat hem niet aan andere vrouwen denken. Ze was duidelijk genoeg geweest.

De wachter kwam al snel weer terug en hield de deur voor Angelica open. Hij boog niet zoals hij zou moeten, en kondigde haar ook niet met haar volledige titel aan.

“Milady d’Angelica,” riep hij in plaats daarvan.

Maar ja, wat voor titels had Angelica die het op konden nemen tegen die van een koningin? Welke macht had zij, die niet verbleekte naast de macht van de vrouw die in de zitkamer van haar vertrekken stond, haar gezicht als een zorgvuldig opgemaakt masker?

Angelica boog, want ze durfde niets anders te doen. De Weduwe gebaarde ongeduldig dat ze moest staan.

“Een onverwachts bezoek,” zei ze zonder te glimlachen, “en nieuws over mijn zoon. Ik denk dat we de formaliteiten wel kunnen overslaan.”

Maar als Angelica niet had gebogen, zou Sebastians moeder het haar ongetwijfeld kwalijk hebben genomen.

“U zei dat ik u ieder nieuwtje over Sebastian moest vertellen, Uwe Majesteit,” zei Angelica.

De Weduwe knikte en ging in een comfortabel uitziende stoel zitten. Ze nodigde Angelica niet uit om te gaan zitten.

“Ik weet wat ik gezegd heb. Ik weet ook wat ik gezegd heb dat er zou gebeuren als je dat niet deed.”

Angelica kon zich de dreigementen maar al te goed herinneren. Het Masker van Lood, de traditionele straf voor verraders. Alleen de gedachte al deed haar huiveren.

“Wel?” vroeg de Weduwe. “Ben je erin geslaagd om mijn zoon de meest gelukkige aanstaande echtgenoot ter wereld te maken?”

“Hij zei dat hij wegging,” zei Angelica. “Hij was kwaad omdat hij vond dat hij gemanipuleerd werd, en zei dat hij achter de hoer aanging waar hij van hield.”

“En jij hebt niets gedaan om hem tegen te houden?” wilde de Weduwe weten.

Angelica kon nauwelijks geloven dat ze dat zei. “Wat had ik moeten doen? Hem bij de deur tackelen? Hem in zijn kamer opsluiten?”

“Moet ik het voor je uitschrijven?” zei de Weduwe. “Sebastian mag dan geen Rupert zijn, maar hij is en blijft een man.”

“Denkt u dat ik dat niet geprobeerd heb?” kaatste Angelica terug. Dat deed haar nog het meeste pijn. Ze was nog nooit eerder afgewezen. Wie ze ook had gewild, of dat nu uit oprecht verlangen was geweest of simpelweg om te bewijzen dat ze hem kon krijgen, ze waren allemaal op haar avances ingegaan. Sebastian was de enige die haar ooit had afgewezen. “Hij is verliefd.”

De Weduwe zat daar en leek een beetje te kalmeren. “Dus je wil me vertellen dat je niet de echtgenote kunt zijn die ik voor mijn zoon nodig heb? Dat je hem niet gelukkig kunt maken? Dat je nutteloos voor me bent?”

Angelica zag het gevaar te laat.

“Dat zei ik niet,” zei ze. “Ik ben alleen gekomen omdat—”

“Omdat je wilde dat ik je problemen voor je oploste, en omdat je bang was voor wat er zou gebeuren als je niet kwam,” zei de Weduwe. Ze ging staan en prikte met haar vinger tegen Angelica’s borst. “Wel, ik ben bereid om je wat advies te geven. Als hij het meisje volgt, zij zal waarschijnlijk naar Monthys gaan, in het noorden. Is dat voldoende voor je, of moet ik ook een kaart voor je tekenen?”

“Hoe weet u dat?” vroeg Angelica.

“Omdat ik weet waar dit om gaat,” snauwde de Weduwe terug. “Laat het duidelijk wezen, Milady. Ik heb al iets gedaan om mijn zoon onder controle te houden. Ik heb jou gestuurd om hem af te leiden. Nu, als het nodig is, zal ik die optie verwerpen, maar dan zou er geen huwelijk zijn, en ik zou… zeer teleurgesteld in je zijn.”

Ze hoefde er verder geen woorden aan vuil te maken. In het beste geval zou Angelica van het hof worden weggestuurd. In het ergste geval…

“Ik maak het goed,” beloofde ze. “Ik zal ervoor zorgen dat Sebastian van mij gaat houden, en alleen van mij.”

“Doe dat,” zei de Weduwe. “Wat het ook kost.”

***

Angelica had geen tijd voor de gebruikelijke finesses van reizen. Dit was niet het moment om in een rijtuig door de stad te hobbelen, ingesloten door een menigte van aanhangers, en omgeven door genoeg dienstmeisjes om haar tot een slentergangetje te vertragen. In plaats daarvan liet ze haar dienstmeisjes haar rijkleding opduiken, en pakte ze zelf een kleine tas in met spullen die ze nodig had. Ze bond zelf haar haar naar achteren in plaats van het te laten invlechten, wetend dat er voor dergelijke zaken geen tijd zou zijn onderweg. Trouwens, er waren dingen waarbij het beter was als ze niet herkend werd.

Ze ging Ashton in met een mantel met kap om zich heen gewikkeld, zodat niemand zou zien wie ze was. Ze zette ook een half masker op, iets dat in de stad gebruikelijk was bij gelovigen. Niemand zou het in twijfel trekken. Ze reed eerst naar de poorten van het kasteel en hield halt bij de wachters, terwijl ze een munt tussen haar vingers ronddraaide.

“Prins Sebastian,” zei ze. “Welke kant is hij opgegaan?”

Ze wist dat ze haar identiteit voor de wachters niet kon verbergen, maar zij zouden waarschijnlijk ook geen vragen stelen. Ze zouden er simpelweg vanuit gaan dat ze de man waar ze van hield, de man met wie ze wilde trouwen, achternaging. En dat was niet eens zo ver van de waarheid.

“Die kant op, Milady,” zei een van de mannen, wijzend. “Dezelfde kant die de meisjes opgingen een paar dagen geleden.”

Angelica had het kunnen weten. Hij wees, en Angelica vertrok. Ze volgde Sebastian door de stad als een hond tijdens de jacht, hopend dat ze hem kon vinden voor hij te ver ging. Ze voelde zich bijna als een soort geest die aan de stad was gebonden. Thuis was ze machtig. Daar kende ze de mensen, en wist ze met wie ze moest praten. Maar hoe verder ze van huis ging, hoe meer ze op haar verstand moest vertrouwen. Ze stelde dezelfde vragen die Sebastian gesteld moest hebben, en kreeg dezelfde antwoorden.

Mensen die zo smerig waren dat ze hen anders nooit zou hebben aangesproken, vertelden haar over hoe Sophia en het dienstmeisje de stad uit waren gevlucht. Ze herinnerden het zich nog omdat het de meest opwindende gebeurtenis van de laatste weken uit hun trieste bestaan was geweest. Misschien zouden zij en Sebastian wel de nieuwste roddel worden. Angelica hoopte van niet. Een roddelende vissersvrouw, die voor haar op haar knieën viel toen ze passeerde, vertelde Angelica over een achtervolging door de straten van de stad. Een straatrat die zo smerig was dat Angelica niet wist of het een jongen of een meisje was, vertelde haar hoe ze in de vaten van een wagen waren gedoken om zich te verstoppen.

“En toen zei de vrouw van de wagen dat ze met haar mee moesten gaan,” zei het smerige wezen tegen haar. “Ze zijn met zijn drieën vertrokken.”

Angelica wierp de straatrat een kleine munt toe. “Als je tegen me liegt, zal ik erop toezien dat je van een van de bruggen wordt gegooid.”

Nu ze over de wagen wist, was het makkelijker om ze te volgen. Ze waren naar de meest noordelijke uitgang van de stad gereden, en dat bevestigde waar ze heen gingen: Monthys. Angelica dreef haar paard aan. Ze hoopte dat de informatie van de Weduwe correct was, en vroeg zich tegelijkertijd af wat de oude vrouw achterhield. Ze vond het niet prettig om een pion in andermans spel te zijn. Op een dag zou die oude heks ervoor boeten.

 

Vandaag moest ze er echter voor zorgen dat ze Sebastian inhaalde.

Angelica had nog niet bedacht hoe ze zou proberen hem van gedachten te laten veranderen. Hij zou nog altijd een brandend verlangen hebben naar die… die… Angelica kon geen woorden bedenken die wreed genoeg waren voor een Onvrije die zich voordeed als iemand anders, die Angelica’s prins had verleid, die niets dan een belemmering was geweest sinds ze was gearriveerd.

Ze moest voorkomen dat Sebastian haar vond, maar hij zou zijn zoekactie natuurlijk niet stopzetten omdat zij dat vroeg. Dat betekende dat ze moest handelen, en snel ook, als ze wilde dat dit goed afliep.

“Uit de weg!” riep ze, en ze spoorde haar paard aan tot een snelheid die beloofde iedereen die stom genoeg was om in de weg te lopen te verpletteren. Ze reed de stad uit en volgde de route die ze dacht dat de wagen had genomen. Ze reed dwars door velden heen en sprong over heggen, terwijl ze de takken langs haar laarzen voelde schrapen. Zolang ze Sebastian maar kon inhalen voor het te laat was.

Ze naderde een kruispunt en zag een man tegen de wegwijzer leunen. Hij had een fles cider in zijn hand, en zag eruit als iemand die niet van plan was om in beweging te komen.

“Jij,” zei Angelica. “Ben je hier elke dag? Heb je een wagen met drie meisjes langs zien komen, een paar dagen geleden?”

De man aarzelde en staarde naar zijn drank. “Ik—”

“Het maakt niet uit,” zei Angelica. Ze haalde haar portemonnee tevoorschijn, en het gerinkel van Royals was onmiskenbaar. “Nu wel. Een jonge man genaamd Sebastian zal het je vragen, en als je deze munten wilt, moet je zeggen dat je hen hebt gezien. Drie jonge vrouwen, één met rood haar, één gekleed als een dienstmeisje uit het paleis.”

“Drie jonge vrouwen?” zei de man.

“Eén met rood haar,” herhaalde Angelica met wat ze hoopte een gepast geduld. “Ze vroegen om de weg naar Barriston.”

Dat was de verkeerde kant op, natuurlijk. Bovendien was het een reis die Sebastian een tijdje bezig zou houden, en als hij haar niet kon vinden, zou dat zijn dwaze verlangen naar Sophia doen afkoelen. Het zou hem de kans geven om aan zijn verplichtingen te denken.

“Hebben ze dat echt gedaan?” vroeg de man.

“Als je de munten wilt wel,” snauwde Angelica. “De ene helft nu, de andere helft als het gedaan is. Herhaal wat ik heb gezegd, zodat ik weet dat je niet te dronken bent als het zover is.”

Hij slaagde erin om Angelica’s woorden te herhalen, en dat was goed genoeg. Dat moest wel. Angelica gaf hem zijn munt en reed door terwijl ze zich afvroeg hoe lang het zou duren voor hij besefte dat ze niet met de rest terug zou komen. Hopelijk pas nadat Sebastian langs was geweest.

Tegen die tijd zou zij allang verdwenen zijn. Ze kon het zich niet veroorloven dat Sebastian haar zou zien, of dat hij erachter zou komen wat ze had gedaan. Bovendien kon ze wel een goede voorsprong gebruiken. Het was een lange reis naar Monthys, en Angelica moest doen wat ze moest doen voordat Sebastian besefte dat hij een fout had gemaakt en achter haar aan kwam.

“Ik red het wel,” verzekerde Angelica zichzelf terwijl ze naar het noorden reed. “Ik zal het gedaan krijgen, en ik ben terug in Ashton voordat Sebastian doorheeft dat er iets mis is.”

Het gedaan krijgen. Dat was een delicate manier om het te verwoorden. Alsof ze nog in het paleis was en schok veinsde, terwijl ze de indiscreties van een of andere aristocrate in de geruchtenmolen gooide. Waarom niet gewoon zeggen wat ze bedoelde? Dat er, zodra ze Sophia had gevonden, maar één ding was dat ervoor zou zorgen dat ze zich nooit meer met haar leven of dat van Sebastian kon bemoeien; één ding dat duidelijk zou maken dat Sebastian van haar was, en dat de Weduwe ervan zou overtuigen dat Angelica tot alles bereid was om haar positie veilig te stellen. Eén ding waardoor Angelica zich veilig zou kunnen voelen.

Sophia moest sterven.