Buch lesen: «Vadertje Langbeen»
LAMME WOENSDAG
De eerste Woensdag van elke maand was een echt in-vervelende dag, een dag, die vol angst tegemoet gezien werd, dapper doorstaan moest worden en dan weer zoo gauw mogelijk vergeten werd. Geen vlekje mocht er dan op de vloeren te bespeuren zijn, geen stofje op de stoelen en geen rimpel in de beddelakens. Zevenennegentig onrustige, kleine vondelingetjes moesten geboend, gekamd en geborsteld en in versch gesteven pakjes gestoken worden, en aan alle 97 werd nog extra op het hart gedrukt, dat zij zich netjes moesten gedragen en vooral met twee woorden moesten antwoorden, wanneer een van de regenten of van de bezoekers zich verwaardigde hen aan te spreken.
Het was werkelijk een allerafschuwelijkste dag en de arme Jerusha Abbott, de oudste vondeling, had er nog den meesten last van. Maar ook deze afschuwelijke „Lamme Woensdag” kwam, net zooals zijn voorgangers, gelukkig tot een eind. Jerusha vluchtte van de provisiekamer, waar zij sandwiches voor de gasten had klaargemaakt, naar boven, om haar gewone dagelijksche werk af te maken. Aan haar was de speciale zorg voor Kamer F. opgedragen, waar elf kleine kleuters van vier tot zeven jaar sliepen in elf kleine bedjes, die op een rij langs den muur stonden. Jerusha verzamelde haar pleegkinderen om zich heen, trok hun verkreukelde pakjes glad, snoot hun vuile neuzen en stuurde ze op een rijtje naar de eetkamer, waar ze zich gedurende een gezegend half uur aan brood met melk en pruimepudding te goed konden doen.
Daarna liet ze zich op de vensterbank neerzakken en drukte haar bonzend, gloeiend voorhoofd tegen de koele ruit. Van 's morgens vijf uur af was ze op de been geweest en had ze iedereen naar de oogen moeten zien en dan nog op den koop toe uitgescholden en opgejaagd door een zenuwachtige directrice. Want achter de schermen bezat Juffrouw Lippett lang niet altijd de kalme waardigheid, waarmede ze op den Lammen Woensdag de regenten en bezoeksters ontving.
Jerusha staarde recht voor zich uit, over de uitgestrekte bevroren weilanden, over het hooge ijzeren hek, dat het gesticht omringde, over het heuvelland, waarop zich hier en daar een landhuis verhief, naar de torenspitsen van de stad, die te midden van de kale boomstammen verrezen.
De dag was afgeloopen, voor zoover zij wist, goed afgeloopen zelfs. De regenten en bezoeksters hadden de ronde door het gesticht gedaan, de verslagen gelezen, hun thee gedronken en waren nu weer vlug weggegaan naar hun eigen gezellige huizen om daar hun vervelende kleine liefdadigheidsplichten weer tot het begin van de volgende maand te vergeten. Nieuwsgierig leunde Jerusha tegen het raam en volgde belangstellend met de oogen den stroom van equipages en automobielen, die door het hek van het gesticht wegrolden. In haar verbeelding vergezelde zij eerst de ééne, dan weer de andere equipage tot de groote landhuizen, welke zich langs de heuvels verhieven. Zij zag zichzelf, gehuld in een dikken bontmantel en met een grooten fluweelen hoed met veeren op, gemakkelijk in de kussens gevlijd, terwijl ze nonchalant den chauffeur gelastte „Naar huis” te rijden. Aan den drempel van haar huis werd haar droombeeld echter verward.
Jerusha had zooveel verbeeldingskracht, dat Juffrouw Lippett wel eens beweerde, dat ze nog gek zou worden, indien zij er zich niet met kracht tegen verzette. Maar hoe groot haar fantazie ook was, die kon haar toch niet brengen in het portaal van de huizen, waar zij wilde binnentreden. De arme, avontuurlijke kleine Jerusha had in haar heele zeventienjarig bestaan nog nooit den drempel van een gewoon huis overschreden. Zij kon zich het dagelijksche leven van menschen, die niet met den zorg voor de arme vondelingen belast waren, met geen mogelijkheid voorstellen.
„Jerusha Abbott
Je moet komen
In de kamer
Van Juf Lippett!”
Tommy Dillon, die in het koor had meegezongen, kwam zingende de trap op en de kamer binnen, al luider keel opzettend naarmate hij naderde. Jerusha schrok uit haar droom aan het venster op en keerde tot de dagelijksche lasten van haar leven terug.
„Wie heeft er naar me gevraagd?” onderbrak ze Tommy's gezang op angstigen toon.
„Juf Lippett is in de kamer.
Ze is geloof ik gek.
A-a-men!”
eindigde vrome Tommy zijn mededeeling. Toch was zijn toon niet plagerig, want zelfs het onverschilligste pleegkind voelde medelijden voor zijn armen broeder of beklagenswaardige zuster, die in de kamer van de gejaagde, zenuwachtige directrice werd ontboden. En Tommy hield van Jerusha, al rammelde ze hem ook wel eens door elkaar en al werd zijn neus ook vaak heel hardhandig door haar gesnoten.
Jerusha ging naar de kamer. Twee diepe rimpels vertoonden zich tusschen haar wenkbrauwen. Wat had ze nu weer niet goed gedaan? Waren de sandwiches niet dun genoeg gesneden, waren er schillen in de amandelkoekjes geweest of had een bezoekster het gat in Suze Hawthorns kous ontdekt? Hemelsche goedheid, had een van die allerleukste kleine kleuters uit haar eigen kamer een regent misschien een brutaal antwoord gegeven?
De lange lage gang was niet verlicht en toen zij bij de kamer kwam, stond daar nog een regent, op het punt van vertrekken, in de open gangdeur, die naar de hal leidde. Jerusha kreeg slechts een vluchtigen indruk van den man. Zij zag alleen maar, dat hij groot was en heel lange beenen had. Met zijn armen zwaaide hij naar de auto, die voor de deur stond te wachten. Toen deze zich in beweging zette en naderbij kwam, wierpen de lantaarns een duidelijke schaduw van den man tegen den muur van de vestibule. Die schaduw toonde enorm lange armen en beenen, die langs den wand naar den uitgang zwaaiden. Het geheel maakte den indruk van iets enorm groots en fladderends.
Jerusha's angstig gezichtje nam een vroolijke uitdrukking aan. Ze had een blijmoedig karakter en het geringste kon haar lachlust opwekken. Ze kwam dan ook door die kleine gebeurtenis geheel opgevroolijkt in de directricekamer en begroette Juffrouw Lippett met een glimlach. Tot haar groote verbazing was de Moeder, zooal niet glimlachend, toch oogenschijnlijk in een rooskleurige bui. De kleine Jerusha werd tenminste haast net zoo welwillend ontvangen als de bezoekers van dien middag.
„Ga zitten, Jerusha. Ik moet iets met je bespreken.”
Jerusha liet zich in den eersten stoel den besten neervallen en wachtte ongeduldig af, wat komen zou. Een auto snorde langs het raam. Juffrouw Lippett keek haar na.
„Zag je dien heer, die zooeven wegging?”
„Ja, zijn rug”.
„Het is een van de regenten, die het meest te zeggen heeft. Hij heeft ook al groote sommen gegeven om onze inrichting te steunen. Ik mag je zijn naam niet noemen, hij heeft mij uitdrukkelijk gezegd, dat hij onbekend wil blijven.”
Jerusha keek haar met groote oogen aan. Zij was er niet aan gewend, dat de directrice de particuliere zaken van de regenten met haar besprak.
„Deze heer stelt in verschillende van onze jongens belang. Herinner je je Charles Benton en Henry Freize? Die werden alle twee door hem naar de universiteit gezonden en beiden hebben ze door hard werken en groot succes het geld eer aangedaan, dat zoo edelmoedig voor hen werd uitgegeven. Een andere betaling wenscht deze heer niet. Tot nu toe heeft hij alleen maar jongens op weg geholpen en het is me nooit gelukt, ook maar in het minst belangstelling in een van de meisjes van het gesticht bij hem op te wekken, hoe zeer enkelen het misschien ook verdiend hebben. Ik kan je wel vertellen, dat hij absoluut niets om meisjes geeft”.
„Zoo, juffrouw”, bromde Jerusha, die dacht, dat zij hierop iets moest antwoorden.
„Vandaag is op de vergadering jouw toekomst besproken”.
Juffrouw Lippett hield even een veelzeggende pauze. Daarna vervolgde zij weer op haar kalme spreekwijze tot de nu plots gespannen toehoordster:
„Zooals je weet, worden de kinderen gewoonlijk hier niet langer dan tot hun zestiende jaar gehouden, maar hebben we bij jou een uitzondering gemaakt. Tot je veertiende jaar ben je op de lagere school geweest en omdat je altijd goed geleerd hebt, werd er besloten, dat je daarna de middelbare school mocht bezoeken, ook al was je gedrag lang niet altijd even goed. Nu heb je ook die geheel bezocht en kan het gesticht niet langer voor je zorgen. Je hebt al twee jaar meer dan je toekwam”.
Juffrouw Lippett negeerde het feit, dat Jerusha gedurende die twee jaar hard voor haar kost had moeten werken, zoodat het werk voor het gesticht in de eerste plaats en dat voor haar opvoeding pas daarna aan de beurt was gekomen. Ook sprak ze er niet over, dat het kind op dagen als heden b.v. thuis werd gehouden, om het huis schoon te maken.
„Zooals ik zooeven al zei, werd vanmiddag je toekomst besproken, grondig besproken.”
Beschuldigend keek Juffrouw Lippett de kleine, voor haar zittende gevangene aan en bescheiden sloeg deze de oogen neer, niet omdat zij zich van iets kwaads bewust was, maar omdat zij begreep, dat dit van haar verwacht werd.
„Natuurlijk behoorde iemand in jouw positie ergens heen gestuurd te worden, waar je hard moet werken, maar je hebt nu eenmaal op school goed je best gedaan, vooral in sommige vakken. Het schijnt, dat je Engelsche opstel zelfs schitterend geweest is. Juffrouw Pritchard, die in ons bestuur zit en ook in het schoolcomité, heeft er met je leeraar over gesproken en heeft hier een opstel van je voorgelezen, dat je „Lamme Woensdag” hebt betiteld.”
Deze keer was Jerusha's schuldige uitdrukking niet geveinsd.
„Het komt me voor, dat je je niet bepaald dankbaar toont, wanneer je het instituut, waar je zooveel hebt genoten, belachelijk maakt. Als het niet bepaald humoristisch geschreven was, geloof ik dan ook niet, dat de regenten het je ooit hadden vergeven. Maar gelukkig voor jou heeft Mijnheer.... ik meen Mijnheer de regent, die zoo juist vertrokken is, heel veel gevoel voor humor en naar aanleiding van dit brutale opstel heeft hij aangeboden, je voor zijn kosten naar de universiteit te sturen”.
„Naar de Universiteit?” Met open mond gaapte Jerusha de directrice aan.
Die knikte. „Ja, hij bleef net hier om nog verschillende condities met me te bespreken. Heel buitengewone condities waren het. Die Mijnheer de regent is een fantast, mag ik wel zeggen. Hij gelooft, dat je veel oorspronkelijke gedachten hebt en wil nu een schrijfster van je maken”.
„Een schrijfster!” Jerusha kon haar ooren niet gelooven. Half onbewust herhaalde ze Juffrouw Lippett's woorden.
„Ja, dat wil hij nu eenmaal. Of zijn wensch ook in vervulling zal gaan, moet de toekomst ons leeren. Hij wil je een heele groote toelage geven, eigenlijk te groot voor een meisje zooals jij, dat nog nooit eenig begrip van geldzaken gehad heeft. Maar hij heeft nu alles tot in de kleinste bijzonderheden met me besproken en ik kwam er niet toe, eenige tegenwerpingen te maken. 's Zomers kun je hier altijd komen en Juffrouw Pritchard is zoo vriendelijk geweest om voor je uitzet te willen zorgen. Je pension en het collegegeld zal direct aan de universiteit betaald worden en de vier jaar, dat je daar bent, krijg je nog een toelage van $ 35.– per maand. Daardoor zal je op gelijken voet met de andere meisjes-studenten kunnen leven. Eén keer per maand ontvang je het geld door den secretaris van dien regent en dan moet je hem zelf in antwoord daarop elke maand een brief schrijven, waarin je hem er voor bedankt. Of nee, bedanken moet je hem ook weer niet voor het geld, daar geeft hij niets om.... Maar je moet hem schrijven over de vorderingen, die je maakt en hem allerlei kleine bijzonderheden van je dagelijksch leven vertellen. Schrijf hem net zoo'n brief als je aan je ouders zoudt sturen als je die hadt.
Die brieven moet je aan Mijnheer John Smith richten, en aan zijn secretaris zenden. Hij heet natuurlijk niet John Smith, maar wil nu eenmaal onbekend blijven en voor jou zal hij dan ook wel nooit iemand anders zijn dan John Smith. Hij verlangt dat je hem geregeld elke maand schrijft, omdat hij meent, dat niets een betere oefening voor je stijl en het gemakkelijk in woorden brengen van je gedachten is, dan juist brieven schrijven. Omdat jij nu geen familie hebt aan wie je kunt schrijven, wil hij die brieven ontvangen. Ook wil hij precies op de hoogte gehouden worden van je vorderingen. Hij zal je nooit antwoorden of de geringste notitie van je brieven nemen. Hij verfoeit dat gecorrespondeer! En, hij wil natuurlijk geen last van je hebben. Mocht het voorkomen, dat je een direct antwoord noodig hebt—b. v. als je weggestuurd zou worden, wat naar we hopen niet gebeuren zal—dan kun je aan den secretaris, Mijnheer Griggs, schrijven. Je bent verplicht elke maand een brief te sturen, dat is de eenige betaling, die Mijnheer Smith van je verlangt, dus moet je ze altijd stipt op tijd sturen, want het is je rekening, die je daarmee betaalt. Ik hoop, dat je altijd met het noodige respect zult schrijven en je opvoeding eer zult aandoen. Denk er altijd aan, dat je aan een regent van het John Grier Home schrijft....”
Jerusha's oogen zochten tersluiks de deur. Haar hoofd bonsde, zij hoopte, dat ze nu eindelijk van Juffrouw Lippett af kon komen om rustig over alles na te denken. Ze stond op en deed zachtjes een stap naar de deur, maar met een beslist handgebaar hield de directrice haar terug, haar rede was nog niet ten einde.
„Ik vertrouw dat je je altijd dankbaar zult toonen voor het geluk, dat je te beurt gevallen is. Er zijn uiterst weinig meisjes in jouw omstandigheden, aan wie zoo'n gelegenheid wordt geboden om in de wereld vooruit te komen. Je moet er altijd aan denken, dat....”
„Ja zeker, Juffrouw, dat zal ik doen. Maar ik geloof, dat ik nu weg moet. Freddie Perkins heeft een gat in haar kous....”
De deur ging achter haar dicht. Met een onderdrukt scheldwoord sloot de waardige directrice haar redevoering.
DE BRIEVEN VAN JERUSHA ABBOTT AAN MIJNHEER VADERTJE LANGBEEN
215 Fergussen Hall.24 September.
Lieve, vriendelijke Regent-die-Vondelingen-naar-College-stuurt!
Hier ben ik nu! Gisteren heb ik vier heele uren in den trein gezeten. Een typisch gevoel is dat, hè? Ik was er vroeger nog nooit in geweest.
College is de grootste inrichting, die je je kunt voorstellen! Ik verdwaal gewoonweg als ik even mijn kamer uitga! Als ik me een beetje minder door elkaar gerammeld gevoel, zal ik u later een heel nauwkeurige beschrijving geven en dan zal ik u ook van alles over mijn lessen vertellen. Die beginnen pas Maandagmorgen en het is nu Zaterdagavond, maar ik wou u zoo graag dadelijk mijn eersten brief schrijven, alleen maar, om gauw met u bekend te raken.
't Is toch gek om brieven te schrijven aan iemand, die je heelemaal niet kent en voor mij is het toch al erg vreemd om te schrijven. Denk eens aan, ik heb er in mijn heele leventje pas drie of vier geschreven. Erger u er dus alsjeblieft maar niet over, wanneer dit niet precies een model-brief wordt!
Voordat ik gisteren eindelijk vertrok, heb ik nog een heel ernstig gesprek met Juffrouw Lippett gehad. Ze zei me voor de duizendste maal nog eens precies hoe ik me nu gedurende de rest van mijn leven moest gedragen en vooral schreef ze me nog eens uitdrukkelijk mijn gedrag voor, tegenover den vriendelijken heer die zooveel voor me doet. Ik moest er altijd aan denken, Heel Eerbiedig aan hem te schrijven!
Maar hoe kan ik nu in 's hemelsnaam heel eerbiedig zijn (eigenlijk weer met twee hoofdletters) tegenover een man, die zich John Smith wenscht te noemen! Hoe kwam u er eigenlijk toe, zoo'n alledaagschen naam uit te pikken? Ik zou net zoo goed brieven aan Mijnheer Hitching Post of Mijnheer Clothes-Prop kunnen schrijven.
Ik heb dezen zomer heel veel aan u gedacht. Nu ik eindelijk iemand heb gevonden, die werkelijk belang in me stelt, heb ik het gevoel, alsof ik zoo opeens een heele familie heb gekregen, het is net, alsof ik nu ook bij iemand hoor. O, het is een zalig gevoel! Toch moet ik eerlijk opbiechten, dat ik het erg vervelend vind dat ik zoo verschrikkelijk weinig van u weet. Kijk, daar zijn alleen maar drie dingen, waarop ik mijn verbeelding voortbouw:
I. U is groot.
II. U is rijk.
III. U hebt het land aan meisjes.
Ik zou u wel Lieve Mijnheer Meisjes-Hater kunnen noemen, maar dat is toch nogal beleedigend voor mij. Of Lieve Mijnheer Rijkaard, maar dat is weer beleedigend voor u, want dan lijkt het wel of uw geld het belangrijkste van u is. En daarbij is rijk zijn zoo iets wisselvalligs. Misschien blijft u niet eens uw heele leven rijk, een massa heel knappe menschen eindigen hun leven in Wall Street. Maar lang zult u wel uw heele leven blijven en daarom heb ik besloten U mijn Lieve Mijnheer Langbeen of wel Vadertje Langbeen te doopen. Ik hoop, dat u het niet erg zult vinden, het is een eigen naampje voor mij alleen. We zullen het niet aan Juffrouw Lippett vertellen.
Over twee minuten zal de tien uur bel geluid worden. Ons heele leven is hier door bellen ingedeeld: wij eten, slapen en studeeren volgens bellen. Vroolijk, hè? Ik voel me den heelen dag als een vurig, steigerend paard. Daar gaat het licht al uit! Goeden nacht!
Let u wel op, hoe netjes ik hier gehoorzaam? Dat komt door de training in het John Grier Home.
Met verschuldigden eerbied,Hoogachtend,Uw Jerusha Abbott.
Aan den WelEd. Heer Vadertje Langbeen Smith.
1 October.
Mijn lieve Vadertje Langbeen.
Ik houd van College en houd van jou, omdat ik door jou hier gekomen ben. Ik ben heel, heel gelukkig en overdag zoo opgewonden, dat ik 's nachts bijna niet slapen kan. Je kunt je niet voorstellen, wat een verschil het leven hier is met dat in het John Grier Home. Zelfs in mijn droomen heb ik me zoo'n leventje niet kunnen voorstellen! Zeg Vadertje, ik heb medelijden met iedereen, die geen meisje is en die dus hier niet kan komen, want ik weet heel zeker, dat het op College, waar jij geweest bent toen je nog jong was, niet half zoo prettig kan geweest zijn als hier bij ons.
Mijn kamer is in een toren en toen het nieuwe ziekenhuis nog niet gebouwd was, werd ze voor de besmettelijke zieken gebruikt. Er slapen nog drie andere meisjes op dezelfde verdieping als ik: een Senior (studente van het vierde jaar), met een bril op, die ons vraagt, toch alsjeblieft wat kalmer te zijn, en dan nog twee groentjes, Sallie McBride en Julia Rutledge Pendleton. Sallie heeft rood haar en een wipneus en ze is heel aardig, Julia behoort tot een van de eerste families in New-York en heeft het tot nu toe beneden haar waardigheid gevonden, eenige notitie van mijn persoontje te nemen. Die twee wonen samen op éen kamer, en de oudere studente en ik hebben ieder een kamer voor ons alleen. Gewoonlijk krijgen nieuwelingen geen kamer alleen, er zijn er maar heel enkelen, die dat hebben, maar ik kreeg er dadelijk een, zonder dat ik er om gevraagd had. Ik denk, dat de registerbewaarder het niet over zich kon verkrijgen een fatsoenlijk grootgebracht meisje te verzoeken om samen met een vondeling op éen kamer te wonen. Dat is tenminste nog een voordeeltje!
Mijn kamer ligt op het Noordwesten en heeft twee ramen. Wanneer je 18 jaar lang met twintig anderen op éen zaal hebt geleefd, is het heerlijk rustig, eindelijk eens alleen te zijn. Ik geloof, dat dit het eerste gansje is, dat ik kreeg door de kennismaking met Jerusha Abbott en ik geloof heusch, dat ik nog eens van haar ga houden ook.
Hou jij ook een beetje van haar?
-–
Dinsdag.
Ze zijn bezig het Korfbal-twaalftal van de Groentjes samen te stellen en ik geloof wel, dat ik kans heb er in te komen. Ik ben natuurlijk wel erg klein, maar toch verbazend vlug en lenig. Wanneer de anderen allemaal in de lucht springen om den bal te vangen, kan ik onder hun voeten grabbelen en den bal op rapen. O, het is éénig 's middags daar buiten op het veld! De bladeren zijn nu alle rood, bruin en geel, er is en heerlijke, frissche lucht en wij lachen en schateren en hebben eeuwig pret! Ik heb nog nooit zulke gelukkige meisjes gezien en ik ben nog de allergelukkigste van allemaal!
Ik wou je eigenlijk een heel langen brief schrijven en je over alles vertellen, wat ik nu leer (Juffrouw Lippett zei, dat je dat weten moest), maar het heeft net zeven uur geslagen en over 10 minuten moet ik in mijn sportpak op het korfbalveld zijn. Zeg, hoop jij ook zoo, dat ik in het twaalftal kom?
P.S. (9 uur). Sallie McBride stak net haar hoofd door de deur. Weet je, wat ze zei? „Ik heb zoo'n heimwee, dat ik het niet meer kan uithouden. Heb jij ook zoo'n verlangen naar huis?”
Ik lachte een beetje en zei, dat ik er niet zoo'n erge last van had. Ik dacht, dat ik er wel doorheen zou komen.
Heimwee is tenminste een kwaal, waar ik geen last van zal hebben. Ik heb tenminste nog nooit gehoord van iemand die heimwee naar het Vondelingengesticht had, jij wel?
10 October.
Lieve Mijnheer Langbeen,
Heb jij ooit van Michael Angelo gehoord?
Hij was een beroemd schilder, die in de Middeleeuwen in Italië leefde. Iedereen in de Engelsche letterkunde-les scheen hem te kennen en zij lachten mij allemaal uit omdat ik dacht, dat het een aartsengel was. Maar het klinkt ook net als de naam van een aartsengel, nietwaar? Zieje, Vadertje, dat is heel lastig hier op College. Ze verwachten van me, dat ik een heele massa dingen weet, waarvan ik nog nooit gehoord heb. Ik ben er in het eerst vreeselijk verlegen mee geweest, maar nu luister ik goed wanneer de anderen over dingen spreken, waarvan ik niets weet, en dan zoek ik ze later in de encyclopaedie op.
Den eersten dag maakte ik een vreeselijke stomme fout. Iemand had het over Maurice Maeterlinck en toen vroeg ik of dat ook een nieuweling was. Die mop is nu in de heele universiteit bekend. Maar het doet er niets toe: in de klas ben ik even knap als de anderen en zelfs nog knapper dan sommigen.
Wil je weten hoe ik mijn kamer heb ingericht? Het is alles in bruin en geel gehouden. De muur was geel geverfd en nu heb ik geel linnen gordijnen en kussens gekocht en een mahoniehouten schrijftafel (tweede hands voor $ 3.—) en een rieten makkelijken stoel en een bruin karpet met een inktmop er midden in. Nu zet ik mijn stoel net op die mop.
De vensters zijn heel hoog van den grond en wanneer je gewoon op de stoel zit, kun je niet naar buiten kijken. Maar nu heb ik mijn lessenaar bij het raam gezet en ga ik daarop zitten. Dat gaat heel gemakkelijk. Ik schuif maar de la's uit en klim erop als bij een trap.
Sallie McBride hielp mij die dingen koopen op een veiling die de Seniors (vierde jaars studenten) hielden. Zij heeft haar heele leven in een huis gewoond en weet dus precies hoe je een kamer moet inrichten. O Vadertje Langbeen, je kunt je heusch niet voorstellen hoe leuk dat is, een winkel binnen te gaan en dan met een echt vijfdollars banknootje te betalen en dan nog geld terug te krijgen. Dat weet je alleen wanneer je je heele leven nooit meer dan een paar centen je eigendom hebt kunnen noemen. Ik stel je zakgeld erg op prijs.
Sallie is het aardigste meisje dat ik ken en Julia Rutledge Pendleton het vervelendste. Toch vreemd, dat de registerbewaarder zulke tegenstrijdige karakters op één kamer brengt. Sallie vindt alles even leuk en prettig, en Julia heeft aan alles even erg het land. Weet je waarom? Ze vindt dat alleen het feit dat ze een Pendleton is, haar het recht geeft zonder eenige moeite in den Hemel te komen. Zij en ik zijn geboren om vijandinnen te worden.
Je bent zeker erg ongeduldig, omdat ik je nog nooit verteld heb wat we hier allemaal leeren. Luister:
I. Latijn: Tweede Punische Oorlog. Hannibal overnachtte gisteravond met zijn leger aan het Trasimeensche meer. Zij gaan in een hinderlaag liggen en om 4 uur vanmorgen had het gevecht tusschen hen en de Romeinen plaats. De Romeinen delven het onderspit.
II. Fransch: 24 bladzij's uit „Les trois Mousquetaires” en de onregelmatige werkwoorden van de derde klas.
III. Meetkunde: Met de Cylinders zijn we klaar, nu komen de Kegels.
IV. Engelsch: Wij moeten de tentoonstelling beschrijven. Mijn stijl wordt van dag tot dag beter en ik schrijf nu veel pittiger.
V. Menschkunde: Het verteringsproces hebben we gehad. Den volgenden keer beginnen we aan de gal en de klieren.
Dag,
Je, met kennis volgepropte,Jerusha Abbott.
P.S. Ik hoop, dat je nooit alcohol drinkt, Vadertje Langbeen? Het zou vreeselijk slecht voor je lever zijn.
-–
Woensdag.
Mijn lieve Vadertje Langbeen,
Ik heb mijn naam veranderd!
In de lijst der studenten sta ik nog heel deftig als Jerusha aangegeven maar overal elders heet ik nu Judy. Het is toch eigenlijk naar dat je jezelf een lievelingsnaam moet geven, maar ik heb hem toch niet heelemaal zelf bedacht. Freddie Perkins noemde me zoo, toen hij nog niet goed kon praten.
Ik wou dat die Juffrouw Lippett zich een beetje meer moeite gaf om aardige namen voor ons uit te zoeken. De achternamen haalt ze uit het telefoonboek—als je het openslaat, zul je Abbott op de eerste bladzij vinden—en de voornamen pikt ze overal uit op. Jerusha heeft ze eens op een grafsteen gelezen. O, ik had toch altijd zoo het land aan dien afschuwelijken naam! Maar Judy vind ik wel aardig. Weet je, het past eigenlijk heelemaal niet bij mij; een lief klein kindje met zonnige, blauwe oogen moest zoo heeten, een, dat door de heele familie vertroeteld en geknuffeld wordt en zonder eenige moeite zijn weg in het leven vindt. Zou het niet heerlijk zijn ook zoo'n kind te wezen? Ik mag een heeleboel fouten hebben, maar dat kan niemand mij verwijten, dat ik door mijn familie bedorven ben. Ik vind het prettig om me voor te stellen, dat ze het wèl gedaan hebben! Doe me een plezier en noem me in het vervolg nooit anders dan Judy, wil je?
Wil je nog meer van me weten? Ik heb drie paar glacés. Ik heb wel eens met Kerstmis wollen wanten gekregen, maar nog nooit echte handschoenen met vijf vingers. En dan glacés! Is het geen rijkdom? Lach niet, ik moet je nog iets biechten. Ik trek ze elk oogenblik uit en aan en vind het alleen maar doodjammer, dat ik ze niet in de klas kan dragen!
(Daar luidt de etensbel. Dag!).
-–
Vrijdag.
O Vadertje Langbeen, ik heb je zoo iets prettigs te vertellen! De Engelsche leerares zei, dat mijn laatste opstel veel oorspronkelijke gedachten inhoudt. Dat zei ze woordelijk, zeg! Je kunt het haast niet gelooven, hè, als je denkt aan het leven, dat ik achttien heele jaren heb moeten leiden. Zooals je wel weet (en zeker ook van harte goedkeurt) is het doel van het John Grier Home om 97 vondelingen in 97 gelijk- en gelijkvormige kinderen te herscheppen.
Ja, van mijn buitengewonen teekenaanleg gaf ik al in mijn prilste jeugd blijk, getuige de vele spotprentjes op Juffrouw Lippett op de deur van de loods.
Ik hoop dat ik je niet kwets, wanneer ik het instituut zoo bekritiseer. Je weet wel, dat jij de grootste macht in handen hebt, want als je me al te brutaal vindt, kun je altijd een eind aan mijn maandgeld maken. Het is niet erg beleefd dat ik dat zeg, hè Vadertje, maar hoe kun je ook van mij manieren verwachten: een vondelingengesticht is nu eenmaal geen jongedameskostschool.
Zeg, weet je, het is niet het werk dat me hier zwaar valt, het moeilijkste is voor mij onze vrije tijd. Ik weet haast nooit waar de meisjes het over hebben. Hun grappen schijnen op dingen betrekking te hebben, die iedereen behalve ik hier weet. Ik ben een vreemde eend in de bijt en versta hun taal niet. O, het is een ellendig gevoel en ik heb het mijn heele leven gehad. Op de middelbare school stonden de meisjes in groepjes bij elkaar en keken naar mij. Ik was altijd alleen en heel anders dan de anderen en iedereen vond me gek. Ik voelde „John Grier Home” op mijn voorhoofd branden. Een paar, die medelijden met me hadden, kwamen dan wel eens naar me toe en zeiden iets tegen me. O, ik had het land aan iedereen, maar nog het allermeest aan die medelijdende schapen.
VONDELINGEN TYPE
van achteren van voren
Niemand weet hier, dat ik uit een vondelingengesticht kom. Ik vertelde Sallie McBride, dat mijn ouders gestorven waren en dat een lieve, oude heer mij naar College had gestuurd. En dat is tot zoover ook heelemaal waar. Denk nu alsjeblieft niet dat ik laf ben, maar begrijp dan toch, Vadertje, ik wou zoo graag net als de andere meisjes zijn en dat ellendige gesticht zou nog mijn heele leven kunnen bederven. Daardoor alleen ben ik anders dan gewone meisjes, maar als ik dit huis den rug toe draai en er nooit meer aan denk dan geloof ik, dat ik nog net zoo als de anderen kan worden. Want ik geloof toch niet dat er een werkelijk bestaand verschil tusschen ons is. Jij wel?
In elk geval houdt Sallie McBride toch van mij!
Dag Vadertje, hartelijke groeten van
Judy Abbott.(Née Jerusha).
-–
Zaterdagmorgen.
Ik lees zoo net mijn brief van gisteren over. Hij is niet erg aardig, wel? Maar begrijp je dan ook niet, dat ik van morgen over een te voren opgegeven onderwerp moet spreken en repetitie meetkunde heb, terwijl het met dat al nog vreeselijk koud is bovendien?
-–
Zondag.
Ik vergat mijn brief gisteren te posten en wil er nu nog even een verontwaardigd P.S. bijschrijven. Vanmorgen preekte een bisschop hier en waarover denk je wel dat hij het had?
„De schoonste belofte in den Bijbel is deze: „De armen zult gij altijd bij u hebben”. De armen zijn hier op aarde opdat wij barmhartigheid zullen leeren”.
Luister goed dan zul je begrijpen, dat de armen als zoo'n soort nuttig huisdier in de wereld dienst doen. Wanneer ik hier niet een volmaakte lady moest wezen zou ik na den dienst naar hem toegegaan zijn en hem eens flink hebben verteld, hoe ik daarover wel dacht.
Judy op het Korfbalveld
25 October.
Lieve Vadertje Langbeen,
Ik ben in het Korfbal twaalftal en ik wou dat je de rozet op mijn linkerschouder eens kon zien. Ze is blauw met bruin en binnen in een klein oranje knoopje. Julia Pendleton wilde ook in het twaalftal komen, maar ze kwam er lekker niet in. Hoera!
Nu zie je eens, wat een min schepseltje ik ben.
O, ik vind het hier hoe langer hoe prettiger. Ik houd van de meisjes en de leeraressen en de lessen en de openluchtspelen en ook van het eten, dat we hier krijgen. Zeg, we krijgen twee keer in de week roomijs en nooit meer maismeelpap. Je wou eigenlijk maar één keer in de maand van me hooren, is het niet, en ik overstroom je elk oogenblik met mijn brieven. Maar denk eens aan, Vadertje, wat heb ik niet veel nieuws beleefd in dien korten tijd! Ik ben zoo opgewonden, dat ik er wel met iemand over moet spreken en jij bent de eenige dien ik ken. Erger je dus maar niet als ik het je zoo erg vaak lastig maak. Ik zal wel gauw weer tot bedaren komen en als mijn geschrijf je verveelt, wel, dan kun je mijn brieven altijd verscheuren en ze in je papiermand gooien. Ik beloof je plechtig, je nu niet meer te schrijven voor midden November.