Kostenlos

De Wereld vóór de schepping van den mensch

Text
0
Kritiken
Als gelesen kennzeichnen
Schriftart:Kleiner AaGrößer Aa

In praehistorische tijden was de Seine eene veel breedere rivier dan thans. Te Parijs was zij verscheidene kilometers breed en 37 meters hooger dan thans.

Voortdurende verandering! Hier graaft het water den bodem uit, daar verhoogt het den bodem weder, door het slib af te zetten, dat bij groote overstroomingen is aangevoerd, of door eene bedding te vormen uit de bouwstoffen, door den regen aan de bergen ontnomen.

Fig. 117. De tempel van Serapis te Pozzuoli.


In de schoone golf van Napels, op dien tooverachtigen oever, waar de geschiedkundige herinneringen, zich parend aan de schoonheden der natuur, ons zooveel te denken geven, vindt men te midden der puinhoopen van Pozzuoli den ouden tempel van Jupiter Serapis, een merkwaardig getuigenis van de veranderlijkheid van den bodem. Die tempel, omstreeks 105 vóór Christus gebouwd, aan de kust der zee, maar ver boven den waterspiegel, en door Septimius Severus met kostbaar marmer versierd tusschen de jaren 194 en 211 na Christus, later weder door Severus Alexander tusschen 222 en 235 verfraaid, werd door Alarik in 410 en door Genserik in 445 verwoest. De bodem, waarop die tempel gebouwd is, is onder den waterspiegel gedaald. De drie prachtige marmeren zuilen, die er nog van over zijn, elk bestaande uit één enkel blok van 12,5 meter hoogte, zijn zóóver gedaald, dat zij nog slechts 6,30 meter hoog zijn. Deze daling heeft plaats gehad in de middeleeuwen en is geëindigd in de XVde eeuw; het bovengedeelte van de ondergedompelde zuilen is over eene hoogte van 2,70 meter door steenetende weekdieren, die toen evenals thans in zee leefden, aangetast, zoodat zij bezaaid zijn met kleine gaten, waarin men nog thans hunne schelpen vindt. Die gaatjes zijn zóó diep, dat zij wijzen op een langdurig verblijf van die diertjes in de zuilen, want naarmate de dieren ouder en grooter worden, vergrooten zij hunne woning. Het ondergedeelte der zuilen is niet aangetast, omdat dit in den bodem der zee was ingedrongen, en tot eene hoogte van 3,60 meters bedekt was met modder en vulkanische slakken.

Op het einde der 15de eeuw begon diezelfde bodem weder langzaam te rijzen. In eene oorkonde van October 1503 staat geschreven, dat Ferdinand en Isabella aan de hoogeschool te Pozzuoli een gedeelte afstaan van de streek, waar de zee van terugwijkt; na dien tijd kan men in de oorkonden die langzame rijzing volgen. In 1749 was de tempel geheel uit het water te voorschijn getreden, en het omringende land drooggeworden. In 1807 zag de bouwkundige, die belast was met de herstelling der puinhoopen, nooit water op de straat, behalve wanneer de zuidewind hevig waaide. Maar de grond begon toch weer te dalen. Van 1822 tot 1838 bedroeg die daling 25 millimeters in de vier jaren, zoodat men in 1838 dagelijks visch ving op plaatsen, waar in 1807 bij stil weder nooit een druppel water stond. In 1857 en 1858 vond Lyell, dat er 0,60 meter water op de straat stond. Nog steeds daalt de bodem. Die merkwaardige schommelingen in den bodem, door den tempel van Serapis zoo duidelijk voor den dag komend, zijn in die geheele streek zichtbaar. Zoo zijn te Pozzuoli zelf de tempel van Neptunus en die der Nymfen onder water; hetzelfde is met twee Romeinsche wegen het geval; langs de kust vindt men overal schelpen, en aan de andere zijde van Napels, te Sorrente, heeft men op eene zekere diepte onder zee stukken van Romeinsche gebouwen gevonden. Op het eiland Capri (het beroemde Capua der ouden) is één der paleizen van Tiberius door het water bedekt.

Men mag met Babbage en Lyell aannemen, dat de warmte op de ééne of andere wijze de oorzaak is van de verschijnselen, die de verandering in de hoogte van den tempel bepalen. De warme bron van dien tempel, de onmiddellijke nabijheid van den Solfatare en de Monte-Nuova, de warme bronnen van Nero, op de tegenover gelegen kust van de golf van Baja, de kokende bronnen, de oude vulkanen van Ischia en de Vesuvius, ziedaar een aantal omstandigheden, die dit vermoeden wettigen. Vergelijkt men toch de dagteekening der voornaamste schommelingen met de geschiedenis dezer landstreek, dan is een zeker verband niet te miskennen tusschen iedere rijzing en eene plaatselijke ontwikkeling van vulkanische warmte, terwijl iedere periode van daling samenvalt met eenen toestand van rust in den onderaardschen vuurhaard. Zóó lag bij voorbeeld, vóór onze jaartelling, toen de talrijke vulkanen van Ischia hunne uitbarstingen deden gevoelen, en de Phlegreïsche velden bekend waren wegens hun vulkanisch karakter, de bodem, waarop de tempel van Serapis rust, hoog boven het water. Toen werd de Vesuvius als een uitgedoofde krater beschouwd; maar toen in de eerste eeuw na Christus die vulkaan weder tot uitbarsting kwam, kon men geene enkele uitbarsting meer op het eiland Ischia of in de golf van Baja aanwijzen. Toen was de tempel aan het dalen. In de vijf eeuwen, die de groote uitbarsting van den Vesuvius van 1631 voorafgingen, was de vulkaan zeer rustig, maar toen had men uitbarstingen te Solfatare in 1198, te Ischia in 1302, terwijl de Monte-Nuovo in 1538 ontstond. In die periode rees de bodem van den tempel weder. Eindelijk begon de Vesuvius weer te werken, zooals nog steeds het geval is, en na dien tijd daalt de bodem van den tempel weer.

Deze verschijnselen komen overeen met de onderstelling, dat zoodra er zich bij toeneming der inwendige warmte lava vormt, zonder dat deze eenen gemakkelijken uitweg vindt, de omringende bodem rijst; terwijl diezelfde bodem daalt, zoodra de rotsen, daaronder gelegen, afkoelen en zich samentrekken, en de lava langzaam vast wordt en in volume afneemt.

De Monte-Nuovo, die merkwaardige berg, wiens hoogte 132 meters en wiens omtrek aan den voet 2400 meters bedraagt, en die in ééne nacht ontstond op de plek van het oude Lucrinische meer, is uit een geologisch oogpunt zeer belangrijk. Gedurende 492 jaren was de Vesuvius betrekkelijk rustig geweest (terwijl de Etna juist bijzonder krachtig werkzaam was) en nog bijna honderd jaren daarna had er geene uitbarsting plaats. Den 29sten September 1538, rees, na twee dagen van aanhoudende aardbevingen, de kust zóóveel, dat de zee over eenen weg van tweehonderd schreden terugging. In den namiddag zag men op de plaats, waar thans de Monte-Nuovo staat, den grond eerst vier meters inzakken en daarna rijzen; na eenige uren opende zich de grond en spuwde hij vuur, asch en steenen uit. Des avonds braakte de grond, evenals een vulkaan, met gevaarlijk geraas, groote steenblokken uit. De geheele streek werd bedekt onder eenen regen van puimsteen en asch. Twee ooggetuigen, die elkander niet kenden, en wier handschriften eerst veel later zijn teruggevonden, deelen mede, dat de nieuwe vulkaan tot op 2400 meters aardmassa’s en steenen opwierp zoo groot als ossen. Den volgenden morgen zag men, dat een hooge berg uit den grond was opgerezen. De uitbarsting duurde onafgebroken twee dagen en twee nachten voort; toen men na afloop der uitbarsting den nieuwen berg besteeg, zag men op den top eenen krater van 400 meters omtrek; de steenen, die daarin neergevallen waren, geleken op blazen, die uit kokend water losraken. Den vierden dag begon de uitbarsting weer, en den zevenden dag was zij zóó hevig, dat verscheidene personen, die op den berg waren, door de steenen gedood werden of door den rook verstikten. Merkwaardig is het, dat de krater inwendig tot aan den voet van den berg doorloopt: het benedenvlak, op 126 meters van den top, ligt slechts op 5,70 meters van de oppervlakte der zee verwijderd. Het is een krater, die overeenkomt met die op de maan.


Fig. 118. De storm.


Die geheele streek is van vulkanischen aard. Daar was, zooals men weet, volgens Virgilius de onderwereld gelegen (Phlegreïsche velden). Men vindt daar het meer van Averno, de Solfatare, de Sibyllijnsche grot, enz. Ook vindt men daar de beroemde Hondsgrot, waarin een hond verstikt wordt door het onzichtbare koolzuur, dat tot op één voet van den bodem stijgt, terwijl de mensen gewone dampkringslucht ademt. Daar vindt men ook de zweetbaden van Nero, een gang in den berg, waarvan de temperatuur 55° bedraagt: een jongen gaat naakt met eenen leegen emmer en rauwe eieren in de gaanderij en komt na drie minuten terug, met den emmer vol warm water, de eieren gekookt, en het lichaam zoo rood als een kreeft. Ook de Solfatare is zóó hol, dat de grond tot op eenen grooten afstand beeft, als men er met den voet op trapt.

Ten slotte wijzen wij nog op de verwoestingen, door de vulkanen en de aardbevingen aangericht; in het jaar 79, toen Pompeji, Herculanum en Stabia verwoest werden, en op de verwoesting van Ischia (1883).

Bij al deze oorzaken van verwoesting moeten wij nog de stormen voegen. Onophoudelijk werken zij mede tot de vernieling der kusten. Duidelijk komt dit uit aan de kusten van den Atlantischen Oceaan. Bij donkeren hemel en hevigen wind, ziet men het heir der schuimende golven uit de zee opkomen en de rotsen beuken. Zij storten vooruit, botsen tegen elkander, werpen zich met blinde woede op de klippen. Alles wat van de klip kan losgemaakt worden, wordt weggespoeld, vermorzeld en medegesleurd, en een naakt geraamte met fantastische vormen blijft over. De rotsen zelf worden tot keisteenen vermalen, als zij het water niet doorlaten. De brokstukken zelf worden door de golven gebruikt als geschut tegen de muren. Als de golven onmiddellijk tegen den voet der rotssteilte kunnen aanstroomen, dan rammeien zij die rotsen, zooals eertijds de stormrammen de oude vestingmuren rammeiden, en brengen zij den berg zelf aan het wankelen. De kracht der golven bij eenen storm is verbazend. Door de klippen en hindernissen geprikkeld, stijgen zij dikwijls tot 20, 50 of 100 meters tegen de rotsen op als schuimend stof, dat in de lucht weer neervalt. Men heeft dikwijls drukkingen waargenomen van 35000 kilogram op éénen vierkanten meter. Ontzaglijke steenblokken, als beschutting tegen de dijken geplaatst, die duizenden kilogrammen wegen, worden voortgerold en zelfs weggeslingerd ten speelbal van den woedenden storm; te Cherbourg is het zwaarste vestinggeschut verplaatst. Tot op 1500 meters afstand kan men met gevoelige werktuigen het beven van den grond aantoonen. Een ieder kent het spreekwoord: Gutta cavat lapidem, non vi, sed saepe cadendo, de waterdruppel holt den steen uit, niet met geweld, maar door dikwijls te vallen. Het regenwater verandert den bodem, graaft afgronden, veroorzaakt ophoopingen van grond en aardschuivingen, en dat alles door zijne weekmakende en oplossende werking.

 

Te Lons-le-Saulnier hebben aanhoudend, o.a. in 1703, 1712, 1738, 1792, 1814, 1836 en 1848 aardstortingen plaats gehad. Het schijnt, dat eene soort van onderaardsche rivier onder de stad doorloopt en langzamerhand de mergel ondermijnt. In 1792 verdween plotseling een molen, huizen daalden in eenen afgrond neer en werden met 15 meters water bedekt. Toen men den afgrond wilde vullen, teneinde de naburige straten te beveiligen, wierp men er 15711 karrevrachten puin in, zonder hem te kunnen vullen.

Een ander merkwaardig voorbeeld van de werking van het water is opgemerkt in Georgia bij Milledgevile. Toen Lyell in 1846 die streek bezocht, merkte hij op, dat het water in 20 jaren eene bergkloof had gegraven van 16 meters diepte tegen 54 meters breedte en 300 meters lengte, en dat wel in een terrein, dat eertijds boomrijk, nooit eenige merkbare verandering had ondergaan. Toen de boomen geveld waren, ontstonden er spleten van negen centimeters in de klei, tengevolge van de zomerwarmte; in den regentijd begon het water de spleet te verwijden. Zóó werd langzamerhand die breede bergkloof gevormd. Een nauwkeurig onderzoek, in het jaar 1885 in de Vereenigde Staten gedaan, heeft aangetoond, dat het regenwater jaarlijks 385 kilogram per hectare aan de berghellingen ontneemt, om het weg te voeren in de valleien, rivieren en in de zee.

En wat te zeggen van de bergstortingen, door het water veroorzaakt? Steile en vooroverhangende rotsen, die boven de velden hingen, raken plotseling los en glijden langs de hellingen af; neerstortend doen zij stofwolken opstijgen, die gelijken op de asch, door vulkanen uitgeworpen; de geheele vallei is in duisternis gehuld, de grond dreunt onder het botsen en stooten der rotsblokken. Als de duisternis is opgetrokken, dan ziet men puinhoopen en rotsblokken, dáár waar eertijds groene weiden en vruchtbare akkers gelegen waren; de bergstroom is in eenen modderpoel veranderd, en de muur van rotsen heeft zijnen ouden vorm verloren.

Bekend is de bergstorting, waarbij de oude Romeinsche stad Velleja in de 6de eeuw verzwolgen werd; het groot aantal beenderen, munten en kostbaarheden, die men in de puinhoopen gevonden heeft, bewijzen, dat de bevolking geenen tijd gehad heeft, te vluchten. Zoo werd ook het kasteel Tauretunum en het naburige dorp, aan den zuidelijken oever van het meer van Genève in 563 door eene neerstorting van rotsen verwoest; de golven, die ontstonden door het neerstorten der steenen in het meer, verwoestten zelfs aan den anderen oever alle woningen; alle steden der kust werden verwoest en eerst eene halve eeuw later opgebouwd: zelfs Genève werd gedeeltelijk door het water bedekt.11

Vreeselijk waren de gevolgen van het neerstorten van een deel van den Rossberg, den 2den September 1806. Die berg, ten noorden van de Rigi gelegen, in het midden van het schiereiland, begrensd door de meren van Zug, Egeri en Lowerz, bestaat uit lagen van stevig samengepakte stoffen, op eene kleibedding rustend, die door het water ondermijnd wordt. Reeds op een onbekend tijdstip was het dorp Rotten door de instorting van eenen bergwand verwoest; maar in 1806 was de vernieling nog veel ontzettender. Het had langen tijd geregend, en de kleilagen waren langzamerhand in eene modderachtige massa veranderd; eindelijk begonnen de bovenste rotsen, nu zij haren steun misten, langs de helling af te glijden. Plotseling stortte de geheele massa, met hare bosschen, weiden, hutten en bewoners in de vlakte neer; de tegen elkander botsende rotsen sloegen vlammen uit; het water der diepe lagen, plotseling in damp veranderd, spoot uit den grond, en ontzettende massa’s steen en modder werden als uit den mond van eenen vulkaan uitgeworpen. De prachtige buitenplaatsen van Goldau en vier dorpen, door omstreeks duizend menschen bewoond, verdwenen onder de puinhoopen, en de woedende golf, door het storten van het puin in het meer van Lowerz tot eene hoogte van twintig meters opgeheven, vaagde alle woningen weg. Het gedeelte van den berg, dat ingestort was, was vier kilometers lang, 320 meters breed en 32 meters hoog, d. i. 40 millioen cubieke meters.

Minder hevig was de bergstorting, die in het jaar 1881 de helft van het dorpje Elm in Zwitserland vernielde. Deze ramp was het gevolg van onvoorzichtigheid. Gedurende eeuwen waren leigroeven gegraven, in eene vooruitstekende rots, zonder dat men zich de moeite gaf de rots te schoren. Reeds vóór de instorting verwachtte men het onheil: er had zich in den grond boven de groeve eene spleet gevormd, die jaarlijks breeder en dieper werd. Eindelijk brak de grond door: tien millioen cubieke meters steen stortten zich uit over het dorp Unterthal en stootten tegen eenen daar tegenover gelegen berg aan, die de ontzettende massa steenen weer in de vlakte terugkaatste.

Zoo zien wij, hoe de verschijnselen in den dampkring, het ijs en de bergstroomen de onvermoeibare werklieden zijn, die een geheel net van gangen, engten, valleien in de bergen gevormd hebben. Die werklieden verlagen nog steeds de hooge toppen der bergen en voeren de bouwstoffen, aan de hellingen ontnomen, naar de vlakten en naar zee.

Ook de temperatuur werkt op den bodem; over dag zetten de stoffen uit onder den invloed der zonnewarmte, des nachts krimpen zij in door de uitstraling, zoodat de geheele massa rijst en daalt; het bedrag dier verandering is dikwijls meetbaar. De sterrenwachten te Armagh, in Ierland, te Grenève, te Neuchatel staan, blijkens de waarnemingen, daar gedaan, niet volkomen stil, maar schommelen naar gelang van het jaargetijde; die te Neuchatel helt bovendien langzamerhand naar het westen over door eene verschuiving van den grond. Indien men bij sterrenwachten zoodanige schommelingen waarneemt, dan is dit niet het gevolg van mindere stevigheid van den grond, waarop die gebouwen geplaatst zijn, maar eenvoudig van de nauwkeurigheid der waarnemingen, die op zoodanige inrichtingen worden volbracht, en die den sterrenkundige in staat stellen, de geringste afwijkingen aan te toonen.

Een ander voorbeeld van de rijzingen en dalingen van den grond, wordt, voor zoover de bodem der zee betreft, door de koraaleilanden of atollen geleverd. Die ringvormige eilanden werden door koralen gebouwd, die alleen op geringe diepte onder den waterspiegel kunnen tieren en evenmin kunnen leven boven den kam der golven. De hoogte der koralen staat dus in nauw verband met die van den waterspiegel. Indien een koraaleiland aan het dalen is, groeien de koralen evenals boomen aan, zóódanig dat zij steeds gelijk blijven met den waterspiegel. Fig. 120 maakt dit duidelijk. Als het eiland daalt, neemt de diepte van het water daarboven toe; het is alsof de waterspiegel rees, en het koraaleiland verkrijgt de hoogten A, B, C. In den Stillen Oceaan en in de Indische zee vindt men koraaleilanden, die eene hoogte hebben van meer dan 1000 meters.



Eene aardbeving.

Merkwaardige scheppingen! Terwijl de golven met hun wit schuim de koraalriffen beuken, zijn de atollen van binnen kalm als een meer. Door het doorschijnende water heen ziet men het prachtig gekleurde bosch op den bodem van het water bloeien, bij duizenden en tienduizenden vermenigvuldigen de koraalbloemen hare schitterende sterren; alles is licht en leven in die nieuwe tuinen der Hesperiden; zelfs het veelkleurige mos, dat de tusschenruimten vult, bestaat uit millioenen koraaldiertjes. De kleine bouwlieden leven en werken zonder ophouden. Al rukt de storm de grootste steenblokken af, de bevolking herstelt dag en nacht het verlies. Geen monster uit het dierenrijk, geene inspanning door menschenhanden, kan ooit iets wrochten, dat wedijveren kan met de onmetelijke eilanden, door de nietige koraaldiertjes op den bodem der zee opgericht.


Fig. 120. Vertikale doorsnede van een koraaleiland op verschillende tijdstippen.


Als wij zeiden, hoe de langzaam voortgaande werking van natuurverschijnselen de verandering van den aardbol verklaren kan, dan wilden wij daarmede niet beweren, dat alle veranderingen steeds langs rustigen en langzamen weg hebben plaats gehad. Van tijd tot tijd toch hebben in de natuur, niet minder dan in de menschheid, omwentelingen plaats. Overstroomingen, vulkanische uitbarstingen, aardbevingen, cyclonen, stormen, grondverschuivingen, het kruien van het ijs, ziedaar een aantal verschijnselen, die zich wel is waar beperken tot bepaalde streken, maar die toch eenen grooten invloed hebben op de gedaante der aarde. Steden zijn verwoest door aardbevingen; Herculanum, Stabia en Pompeji zijn onder de asch van den Vesuvius bedolven; Lissabon is in 1755 door eene schrikkelijke aardbeving geteisterd; Murcia is in 1879 overstroomd; Ischia is in 1883 door eene aardbeving verwoest (2443 dooden); de uitbarstingen van den vulkaan Krakatau heeft in 1883 aan 40000 menschen het leven gekost; de aardbevingen van Spanje (1884) aan 2500 slachtoffers; de aardbeving in Centraal-Azië, in de vallei van Cashmir aan 2700. De uitbarsting van den vulkaan Krakatau is waarschijnlijk de grootste geologische omwenteling in de geschiedenis der menschheid. Die vulkaan, in de Sunda-straat, heeft meer dan 18000 milliard kubieke meters puimsteen en water aan de ingewanden der aarde ontrukt, waarvan twee derden neergevallen is binnen eenen kring van 15 kilometers straal, en het overige derde zich tot zulk eene hoogte in den vorm van waterdamp, fijn stof, enz. verspreid heeft, dat nog een jaar later het avondrood daarvan het gevolg was. Het geraas der uitbarsting is tot op ontzettende afstanden gehoord; de golvingen in de zee hebben zich tot op onze kusten voortgeplant; de evenwichtstoestand in den dampkring is zóózeer verstoord, dat die storing zich over den omtrek der aarde in 35 uren heeft voortgeplant, en zelfs tweemalen den omtrek der aarde heeft doorloopen. De geheele Sunda-straat is door die uitbarsting gewijzigd en nog thans (1885) zet zich die wijziging voort door de zeestroomingen.


Fig. 121. Een koraaleiland.


Al willen wij niet beweren, dat een ontzettende zondvloed de geheele aarde zoude hebben veranderd, en al kan men een groot gedeelte van de verplaatsingen en bezinkingen verklaren door bergstroomen en aanslibbing, zoo kan men toch de overleveringen over den zondvloed niet geheel verwerpen. De oude overleveringen stemmen te zeer overeen, dan dat men kan twijfelen aan eene overstrooming, in vroegeren tijd in de nabijheid van den berg Ararat, in Armenië plaats gegrepen. Ongetwijfeld hebben de eerste menschenstammen, die daar begonnen te ontwaken in den dageraad der beschaving, eene overstrooming beleefd, veroorzaakt door de Caspische, de Zwarte of de Middellandsche zee, of misschien door den Euphraat. Zeker is het, dat dergelijke omwentelingen invloed hebben gehad op den vorm der aarde.

Bij al die veranderingen van den bodem moet nog die van het klimaat gevoegd worden, die alle vorige in belangrijkheid overtreft door haren invloed op het planten- en dierenrijk. De zeestroomingen, die zich wijzigen met de verandering in hoogte der bekkens en oevers, de doorgraving van landengten, de verbreeding van zeestraten, de verwoesting van kapen, de rijzing van landen, dat alles wijzigt reeds het klimaat der verschillende streken. Zonder den Oceaan en den golfstroom, die met zijn lauw water langs de kusten van Frankrijk, Engeland, Nederland en Zweden stroomt, zouden onze streken veel kouder zijn dan thans het geval is, en zouden wij hier het klimaat hebben van Poltava of de Donkozakken. Zoo ook hangt de hoeveelheid water, die jaarlijks op ieder land valt, van de verdamping der zee af, van de windrichting, de gedaante van den bodem; en de invloed, daardoor op het leven uitgeoefend, hangt af van de geologische samenstelling van het land. Bovendien verandert langzaam van jaar tot jaar de schuinte der zonnestralen door de verandering van de helling der ecliptica. Zoo zouden wij nog kunnen spreken over mogelijke veranderingen in breedte, of over veranderingen van den waterspiegel.... Maar het voorgaande is genoeg, om onze lezers te overtuigen van den invloed van het klimaat op den toestand der aarde.

 

Zoo hebben wij dan in dit hoofdstuk trachten duidelijk te maken, dat het werk der schepping—dat is de voortdurende verandering van wezens en zaken—nog steeds voortduurt; dat zij ons door het tegenwoordige over het verledene doet oordeelen, dat zij in hetgeen thans geschiedt, ons de verklaring schenkt van wat heeft plaats gegrepen sedert het ontstaan der aardsche nevelvlek, sedert de vorming van het protoplasma, sedert het ontstaan van de eerste plant en het eerste dier, tot aan den tegenwoordigen toestand der natuur. Ook de toekomst is reeds als kiem in het heden aanwezig, zooals het heden in kiem voorkwam in het verledene. Ons doel is bereikt, zoo wij hebben aangetoond, dat de wereld vóór de schepping van den mensch is gewijzigd door dezelfde oorzaken, die nog steeds onder onze oogen werken.

Bij de levende wezens is die verandering eene veredeling, eene opklimming tot meerdere volmaking. De geschiedenis der wereld is de stamboom van haren vooruitgang.

11Welke verwoestingen eene zoodanige golf, veroorzaakt door het storten van groote massa’s steen in het water, kan veroorzaken, heeft men in 1883 te Krakatau ondervonden. Men leze over die ontzettende ramp het voortreffelijke werk van den Heer R.D.M. Verbeek: Krakatau.