Buch lesen: «Eens Gepakt»
EENS GEPAKT
EEN RILEY PAIGE MYSTERY
BOEK 2
BLAKE PIERCE
Blake Pierce
Blake Pierce is de auteur van de bestelling mystery-serie met Riley Page, die bestaat uit de spannende thrillers Eens weg (boek 1), Eens gepakt (boek 2) en Eens begeerd (boek 3). Blake Pierce is ook de auteur van de mystery-serie met het personage MacKenzie White.
Blake is een enthousiaste lezer en al zijn hele leven fan van thrillers en mystery-boeken, en hij zou het leuk vinden om van je te horen. Dus voel je vrij om www.blakepierceauthor.com te bezoeken voor meer informatie en om contact op te nemen.
Copyright © 2016 door Blake Pierce. Alle rechten voorbehouden. Met uitzondering van toestemming onder de U.S. Copyright Act uit 1976, mag niets uit deze uitgave in enige vorm of op enige manier worden verveelvoudigd, gedistribueerd, overgedragen of opgeslagen in een database of een geautomatiseerd gegevensbestand, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur. Dit e-book heeft enkel een licentie voor persoonlijk gebruik. Dit e-book mag niet verkocht of doorgegeven worden aan derden. Als u dit boek met anderen wil delen, koop dan voor iedere ontvanger een afzonderlijk exemplaar. Als u dit boek aan het lezen bent of als dit boek niet alleen voor uw gebruik werd gekocht, retourneer het boek dan en koop uw eigen exemplaar. Dank u voor het respecteren van het harde werk van deze auteur. Dit is een fictief boek. Namen, karakters, bedrijven, organisaties, plaatsen, gebeurtenissen en incidenten zijn een product van de verbeelding van de auteur of worden fictief gebruikt. Enige overeenkomst met werkelijke personen, levend of dood is geheel toevallig. Jacket image Copyright GoingTo, gebruikt onder licentie van Shutterstock.com.
Vertaald door: Francis Isken
BOEKEN VAN BLAKE PIERCE
RILEY PAIGE MYSTERY-SERIE
EENS WEG (boek 1)
EENS GEPAKT (boek 2)
EENS BEGEERD (boek 3)
INHOUD
Proloog
Hoofdstuk 1
Hoofdstuk 2
Hoofdstuk 3
Hoofdstuk 4
Hoofdstuk 5
Hoofdstuk 6
Hoofdstuk 7
Hoofdstuk 8
Hoofdstuk 9
Hoofdstuk 10
Hoofdstuk 11
Hoofdstuk 12
Hoofdstuk 13
Hoofdstuk 14
Hoofdstuk 15
Hoofdstuk 16
Hoofdstuk 17
Hoofdstuk 18
Hoofdstuk 19
Hoofdstuk 20
Hoofdstuk 21
Hoofdstuk 22
Hoofdstuk 23
Hoofdstuk 24
Hoofdstuk 25
Hoofdstuk 26
Hoofdstuk 27
Hoofdstuk 28
Hoofdstuk 29
Hoofdstuk 30
Hoofdstuk 31
Hoofdstuk 32
Hoofdstuk 33
Hoofdstuk 34
Hoofdstuk 35
Hoofdstuk 36
Hoofdstuk 37
Hoofdstuk 38
Hoofdstuk 39
Hoofdstuk 40
Proloog
Kapitein Jimmy Cole had net een oud spookverhaal over de rivier de Hudson aan zijn passagiers verteld. Het was een goed verhaal, over een bijlmoordenaar in een lange, donkere jas. Perfect voor een mistige nacht als deze. Hij leunde naar achteren in zijn stoel en liet zijn knieën even rusten. Ze kraakten na de vele operaties. Hij dacht voor de zoveelste keer aan zijn pensioen. Hij had bijna elke uithoek van de Hudson gezien en een dezer dagen zou zelfs een klein vissersbootje als dat van hem, genaamd Suzy, hem de baas worden.
Hij was klaar voor vandaag en stuurde zijn boot naar de kant. Terwijl het vaartuig rustig naar de aanlegsteiger bij Reedsport voer, haalde een van zijn passagiers hem uit zijn gemijmer. “Hé kap’tein, is dat daar niet jouw spook?”
Jimmy nam niet de moeite om te kijken. Alle vier de passagiers – twee jonge stelletjes op vakantie – waren behoorlijk dronken. Een van de jongens probeerde ongetwijfeld de meisjes bang te maken.
Maar toen zei ook een van de vrouwen: “Ik zie het ook. Is dat niet raar?”
Jimmy draaide zich om naar zijn passagiers. Verdomde dronkenlappen. Dit was de laatste keer dat hij zijn boot zo laat in de avond zou verhuren.
De tweede man wees. “Kijk, daar,” zei hij.
Zijn vrouw bedekte haar ogen. “O, ik kan er niet naar kijken!” zei ze met een nerveus en beschaamd lachje.
Geërgerd besefte Jimmy dat hij geen rust zou krijgen. Uiteindelijk draaide hij zich om. Hij keek waar de man naartoe wees. Hij zag iets tussen de bomen langs de oever. Het glinsterde, dacht hij, en het had een vage menselijke vorm. Wat het ook was, het leek boven de grond te zweven. Maar het was te ver weg om het duidelijk te zien. Voordat Jimmy zijn verrekijker kon pakken, verdween het ding achter de bomen op de oever.
De waarheid was dat Jimmy zelf ook een paar biertjes op had. Wat hem betrof was dat geen probleem. Hij kende deze rivier goed. En hij vond zijn werk leuk. Hij was graag op de Hudson, vooral rond deze tijd, wanneer het water stil en vredig was. Er waren hier maar een paar dingen die zijn gemoedsrust konden verstoren.
Hij ging langzamer varen en stuurde de Suzy voorzichtig tegen de stootkussens van de aanlegsteiger. Trots vanwege de zachte landing zette hij de motor uit en legde de boot vast aan de bolders. De passagiers stommelden giechelend en lachend van boord. Ze wankelden over de aanlegsteiger naar de wal, terug naar hun B&B. Jimmy was blij dat ze vooruitbetaald hadden.
Maar hij bleef aan dat vreemde voorwerp denken dat hij had gezien. Het was een stuk terug langs de oever en het was onmogelijk vanaf hier te zien. Wie of wat zou het kunnen zijn? Het irriteerde hem en hij wist dat het hem dwars zou blijven zitten totdat hij had uitgezocht wat het was. Zo was hij nu eenmaal.
Jimmy zuchtte luid, dubbel zo geërgerd nu, en begon te lopen. Hij sjokte langs de rivieroever en volgde de spoorlijn die langs het water liep. Dit spoor was honderd jaar geleden gebruikt, toen Reedsport voornamelijk uit bordelen en gokhuizen had bestaan. Nu was het niets meer dan een overblijfsel uit een vervlogen tijd.
Jimmy sloeg een bocht om en naderde een oud pakhuis naast het spoor. Een paar beveiligingslampen op het gebouw hulden de plek in een gedempt licht. Toen hij zag het: een glinsterende menselijke vorm die in de lucht leek te zweven. De vorm was aan een van de dwarsbalken van een elektriciteitsmast opgehangen.
Toen hij er dichterbij kwam en het goed kon zien, liep er een rilling langs zijn rug. De vorm was echt menselijk, maar er was geen enkel teken van leven te zien. Het lichaam hing met de rug naar hem toe, in een of andere stof gebonden en in zware kettingen gewikkeld en veel beter vastgebonden dan dat je een gevangene zou ketenen. De kettingen schitterden in het licht.
O god, niet weer.
Jimmy kon het niet helpen. Hij dacht terug aan de afschuwelijke moord die het hele gebied een aantal jaar geleden op zijn kop had gezet. Zijn knieën werden slap toen hij naar de andere kant van het lichaam liep. Hij kwam dichtbij genoeg om het gezicht te zien, en hij viel bijna in shock op het spoor. Hij herkende haar. Het was een vrouw uit het stadje, een verpleegster met wie hij al heel lang bevriend was. Haar keel was opengesneden en haar dode mond werd opengehouden door een ketting die rond haar hoofd gewikkeld was.
Jimmy hapte naar adem van verdriet en afschuw.
De moordenaar was terug.
Hoofdstuk 1
Special Agent Riley Paige bleef stokstijf staan en staarde geschokt voor zich uit. Het handjevol kiezelsteentjes op haar bed hoorde daar niet. Iemand had bij haar thuis ingebroken en ze daar neergelegd. Iemand die haar kwaad wilde doen.
Ze wist meteen dat de kiezelsteentjes een boodschap waren en dat de boodschap van een oude vijand was. Hij vertelde haar dat ze hem uiteindelijk toch niet gedood had.
Peterson leeft.
Ze voelde haar lichaam trillen bij die gedachte. Ze had het al lang vermoed en nu was ze er helemaal zeker van. En erger nog, hij was in haar huis geweest. Die gedachte maakte haar misselijk. Was hij hier nu nog steeds?
Ze hapte angstig naar adem. Riley wist dat haar fysieke mogelijkheden beperkt waren. Uitgerekend vandaag had ze een dodelijke confrontatie met een sadistische moordenaar overleefd. Haar hoofd zat nog in het verband en haar lichaam was overal gekneusd. Zou ze in staat zijn om de confrontatie met hem aan te gaan als hij nog in haar huis was?
Riley pakte meteen haar pistool uit de holster. Met trillende handen ging ze naar haar kast en opende hem. Er zat niemand in. Ze keek onder het bed. Daar was ook niemand.
Riley stond daar maar en dwong zichzelf om helder na te denken. Was ze in de slaapkamer geweest sinds ze thuis was gekomen? Ja, want ze had haar holster boven op de ladekast naast de deur gelegd. Maar ze had het licht niet aangedaan, ze had zelfs niet eens de kamer in gekeken. Ze had alleen haar wapen op de ladekast achtergelaten en was toen weggegaan. Ze had haar nachtjapon in de badkamer aangetrokken.
Kon haar aartsvijand de hele tijd in het huis geweest zijn? Nadat zij en April thuis waren gekomen, hadden ze gepraat en tot laat in de avond tv-gekeken. Toen was April naar bed gegaan. Het zou een verbazingwekkend staaltje van onopvallendheid vereisen om in een klein huis als dat van haar verborgen te blijven. Maar ze kon de mogelijkheid niet uitsluiten.
Toen werd ze door een nieuwe angst gegrepen.
April!
Riley griste de zaklantaarn van het bijzettafeltje. Met haar pistool in haar rechterhand en de zaklantaarn in haar linker liep ze de slaapkamer uit. Ze deed het licht in de gang aan. Toen ze niets vreemds hoorde, ging ze snel naar de slaapkamer van April en gooide de deur open. De kamer was pikdonker. Riley deed het grote licht aan.
Haar dochter lag al in bed. “Wat is er, mam?” vroeg April, die verbaasd haar ogen samenkneep tegen het felle licht.
Riley liep de slaapkamer in. “Kom niet uit bed,” zei ze. “Blijf waar je bent.”
“Mam, je maakt me bang,” zei April met trillende stem.
Wat Riley betreft was dat prima. Ze was zelf al angstig genoeg en haar dochter had alle redenen om net zo bang te zijn als zij. Ze ging naar de kast van April, scheen met haar zaklantaarn naar binnen en zag dat daar niets was. Er lag ook niemand onder het bed van April.
Wat moest ze nu doen? Ze moest ieder hoekje en gaatje in de rest van het huis nakijken.
Riley wist wat haar voormalige partner Bill Jeffreys zou zeggen.
Verdomme, Riley. Bel om hulp.
Haar eeuwige gewoonte om alles alleen te doen had Bill altijd furieus gemaakt. Maar dit keer zou ze naar zijn advies luisteren. Met April in huis wilde Riley geen enkel risico nemen.
“Trek een ochtendjas en schoenen aan,” zei ze tegen haar dochter. “Maar ga niet de kamer uit. Nog niet.”
Riley ging terug naar haar eigen slaapkamer en pakte haar telefoon van het bijzettafeltje. Ze belde de Gedragsanalyse Eenheid. Zodra ze een stem aan de lijn hoorde fluisterde ze: “Dit is Special Agent Riley Paige. Er is een indringer in mijn huis geweest. Hij is hier misschien nog steeds. Ik heb hier snel iemand nodig.” Ze dacht even na en voegde er toen aan toe: “En stuur een forensisch team.”
“We komen er meteen aan,” klonk het antwoord.
Riley hing op en liep de gang weer in. Met uitzondering van de twee slaapkamers en de gang was het huis nog steeds donker. Hij kon overal zijn, op de loer liggend, wachtend om aan te vallen. Deze man had haar al eens eerder overrompeld en ze was bijna door hem gedood.
Terwijl ze door het huis liep deed ze de lichten aan, haar pistool in de aanslag. Riley ging efficiënt door het hele huis. Ze scheen met haar zaklantaarn in elke kast en elk onverlicht hoekje. Uiteindelijk keek ze omhoog naar het plafond in de gang. Het luik boven haar leidde naar de zolder, met een ladder die nu ingeklapt was. Zou ze het aandurven om naar boven te klimmen en te kijken?
Op dat moment hoorde Riley politiesirenes. Ze slaakte een zucht van opluchting bij het horen van het geluid. Ze realiseerde zich dat het Bureau de lokale politie gebeld had, omdat het hoofdkwartier van de GAE ruim een halfuur rijden was.
Ze ging naar haar slaapkamer en pakte een paar schoenen en haar ochtendjas, toen ging ze naar de kamer van April terug. “Kom mee,” zei ze. “Blijf dicht bij me.”
Nog steeds met haar pistool in haar hand sloeg Riley haar linkerarm om Aprils schouders heen. Het arme meisje trilde van angst. Riley leidde April naar de voordeur en opende hem net op het moment dat een aantal geüniformeerde agenten zich de stoep op haastten.
De agent die de leiding had kwam met getrokken pistool het huis binnen. “Wat is er aan de hand?” vroeg hij.
“Er was iemand in het huis,” zei Riley. “Hij is er misschien nog steeds.”
De agent keek ongemakkelijk naar het pistool in haar hand.
“Ik ben van de FBI,” zei Riley. “Er zullen hier snel GAE-agenten zijn. Ik heb het hele huis al doorzocht, behalve de zolder.” Ze wees. “Er is een luik in het plafond in de gang.”
De agent riep: “Bowers, Wright, naar binnen en controleer de zolder. De anderen zoeken buiten, achterzijde en voorzijde.”
Bowers en Wright gingen de gang in en schoven de ladder omlaag. Ze trokken allebei hun wapens. De een bleef onder aan de ladder wachten, terwijl de andere naar boven klom en met een zaklantaarn rondscheen. Binnen een paar tellen verdween de man de zolder op. Al snel klonk een stem: “Hier is niemand.”
Riley wilde zich opgelucht voelen. Maar de waarheid was dat ze wenste dat Peterson wél daar boven was geweest. Dan kon hij meteen worden gearresteerd, of beter nog: neergeschoten. Ze was er zeker van dat hij niet in de voor- of de achtertuin zou verschijnen.
“Hebt u een kelder?” vroeg de leidinggevende agent.
“Nee, alleen een kruipruimte,” zei Riley.
De agent riep naar buiten: “Benson, Pratt, controleer onder het huis.”
April hield haar moeder nog steeds stevig vast. “Wat is er aan de hand, mam?” vroeg ze.
Riley aarzelde. Jarenlang had ze vermeden om April de vreselijke waarheid over haar werk te vertellen. Maar ze was er onlangs achter gekomen dat ze te beschermend was. Dus had ze April over haar traumatische gevangenschap door Peterson verteld, of tenminste, zoveel als ze dacht dat April aankon. Ze had ook haar twijfels over de dood van de man met haar gedeeld.
Maar wat kon ze nu aan April vertellen? Ze wist het niet zeker.
Voordat Riley eruit was zei April: “Het is Peterson, hè?”
Riley knuffelde haar dochter stevig. Ze knikte terug en probeerde de huivering die over haar hele lichaam liep te verbergen.
“Hij leeft nog.”
Hoofdstuk 2
Een uur later stond Rileys huis vol met mensen in uniformen of met FBI-badges. Zwaarbewapende federale agenten en een forensisch team werkten samen met de plaatselijke politie.
“Stop die kiezelsteentjes op het bed in een bewijszakje,” riep Craig Huang. “Ze moeten op vingerafdrukken of DNA worden onderzocht.”
Riley was niet blij geweest toen ze zag dat Huang de leiding had. Hij was erg jong en haar vorige werkervaring met hem was niet zo positief geweest. Maar nu zag ze dat hij ferme opdrachten gaf en dat hij alles effectief regelde. Huang begon goed te worden in zijn werk.
Het forensisch team was al aan de slag, ze kamden iedere centimeter van het huis uit en zochten naar vingerafdrukken. Andere agenten waren in de duisternis achter het huis verdwenen in de hoop bandensporen of een aanwijzing naar een spoor door het woud te vinden. Nu alles soepel verliep, leidde Huang Riley van de anderen weg naar de keuken. Hij en Riley gingen aan de tafel zitten, samen met April, die nog steeds overstuur was.
“Dus wat denk je?” vroeg Huang aan Riley. “Is er een kans dat we hem vinden?”
Riley zuchtte ontmoedigd. “Nee, ik ben bang dat hij allang weg is. Hij moet hier eerder vanavond zijn geweest, voordat mijn dochter en ik thuiskwamen.”
Op dat moment kwam er een vrouwelijke agent, in kevlar gekleed, via de achterzijde het huis binnen. Ze had donker haar, donkere ogen en een donkere huid. Ze leek nog jonger dan Huang. “Agent Huang, ik heb iets gevonden,” zei de vrouw. “Krassen op het slot van de achterdeur. Het lijkt erop dat iemand het open gepeuterd heeft.”
“Goed werk, Vargas,” zei Huang. “Nu weten we hoe hij binnengekomen is. Kun jij even bij Riley en haar dochter blijven?”
Het gezicht van de jonge vrouw bloeide op. “Graag,” zei ze. Ze ging aan de tafel zitten en Huang liep de keuken uit om zich bij de anderen te voegen.
“Agent Paige, ik ben agent María de la Luz Vargas Ramírez.” Toen grijnsde ze. “Ik weet het, dat is een mondvol. Het is iets Mexicaans. Mensen hier noemen me Lucy Vargas.”
“Ik ben blij dat je er bent, agent Vargas,” zei Riley.
“Gewoon Lucy, graag.” De jonge vrouw werd even stil en bleef naar Riley staren. Ten slotte zei ze: “Agent Paige, ik hoop dat ik niet buiten mijn boekje ga door dit te zeggen, maar... het is echt een eer u te ontmoeten. Sinds ik met mijn training begonnen ben, volg ik uw werk. Uw hele staat van dienst is echt geweldig.”
“Dank je,” zei Riley.
Lucy glimlachte met bewondering. “Ik bedoel, de manier waarop u de zaak-Peterson hebt opgelost; het hele verhaal is gewoon verbijsterend.”
Riley schudde haar hoofd. “Ik zou willen dat het zo simpel was,” zei ze. “Hij is niet dood. Hij was de indringer, vandaag.”
Lucy staarde haar verbouwereerd aan. “Maar iedereen zei...” begon Lucy.
Riley onderbrak haar. “Er was nog iemand die dacht dat hij leefde. Marie, de vrouw die ik gered heb. Ze wist zeker dat hij de spot met haar dreef. Ze...” Riley zweeg even bij de pijnlijke herinnering aan Maries lichaam, hangend in haar eigen slaapkamer. “Ze heeft zelfmoord gepleegd,” vervolgde Riley toen.
Lucy keek zowel ontzet als verbaasd. “Wat vreselijk,” zei ze.
Op dat moment hoorde Riley een bekende stem die haar riep.
“Riley? Alles in orde?”
Ze draaide zich om en zag Bill Jeffreys in de deuropening van de keuken staan. Hij zag er nerveus uit. De GAE had hem zeker hierover gewaarschuwd, dus was hij hier zelf heen gereden.
“Alles in orde, Bill,” zei ze. “Met April ook. Ga zitten.”
Bill ging aan de tafel bij Riley, April en Lucy zitten. Lucy staarde naar hem, blijkbaar vol ontzag over de kennismaking met Rileys voormalig partner, ook een FBI-held.
Huang kwam de keuken weer in. “Er is niemand in het huis en ook niet buiten,” zei hij tegen Riley. “Mijn mensen hebben al het bewijs dat ze konden vinden verzameld. Ze zeggen dat ze niet veel hebben om mee te werken. Het is aan de laboranten om te kijken of die er iets van kunnen maken.”
“Daar was ik al bang voor,” zei Riley.
“Ik denk dat het tijd is dat wij er voor vanavond een eind aan breien,” zei Huang. Toen ging hij de keuken uit om zijn laatste bevelen aan de agenten te geven.
Riley keerde zich naar haar dochter om. “April, jij gaat vanavond naar het huis van je vader.”
Aprils ogen werden groot. “Ik laat je niet hier achter,” zei April. “En ik wil helemaal niet bij papa blijven.”
“Het moet,” zei Riley. “Je bent hier niet veilig.”
“Maar mam...”
Riley onderbrak haar. “April, er zijn een paar dingen die ik je nog niet over die man heb verteld. Verschrikkelijke dingen. Bij je vader ben je veilig. Ik haal je morgen na school op.”
Voordat April verder kon tegensputteren, zei Lucy: “Je moeder heeft gelijk, April. Neem het maar van mij aan. Of eigenlijk, beschouw het maar als een bevel van mij. Ik zal speciaal een paar agenten uitkiezen die je daar naartoe kunnen brengen. Agent Paige, met uw toestemming bel ik uw ex-man op en vertel hem wat er aan de hand is.”
Riley was verrast over het aanbod van Lucy. Ze was er ook blij mee. Op een bijna griezelige manier leek Lucy te begrijpen dat het voor haar een vervelend telefoontje zou zijn. Ryan zou het nieuws ongetwijfeld serieuzer nemen als het van een andere agent kwam. Lucy kon ook goed met April omgaan.
Lucy had niet alleen het beschadigde slot opgemerkt, ze had ook empathie getoond. Empathie was een uitstekende eigenschap voor een GAE-agent, en werd maar al te vaak door het stressvolle werk uitgehold.
Deze vrouw is goed, dacht Riley.
“Kom,” zei Lucy tegen April. “Laten we je vader gaan bellen.”
April wierp Riley een woedende blik toe. Toch stond ze op en liep achter Lucy aan de woonkamer in om te bellen.
Riley en Bill bleven alleen achter aan de eetkamertafel. Hoewel het erop leek dat er niets meer te doen was, was Riley blij dat Bill hier was. Ze hadden jarenlang samengewerkt en ze had altijd gevonden dat ze goed bij elkaar pasten. Ze waren allebei veertig met plukjes grijs in hun donkere haar. Ze waren allebei toegewijd aan hun werk en hadden huwelijksproblemen. Bill was sterk zowel qua bouw als qua karakter.
“Het was Peterson,” zei Riley. “Hij was hier.”
Bill zei niets. Hij zag er niet overtuigd uit.
“Geloof je me niet?” zei Riley. “Er lagen kiezelsteentjes op mijn bed. Hij moet ze daar neergelegd hebben. Ze kunnen daar niet op een andere manier terecht zijn gekomen.”
Bill schudde zijn hoofd. “Riley, ik ben ervan overtuigd dat er een indringer was,” zei hij. “Je hebt je dat gedeelte echt niet ingebeeld. Maar Peterson? Dat betwijfel ik.”
Rileys woede werd nu groter. “Bill, luister. Op een avond hoorde ik iets tegen de voordeur. Toen ik buiten keek vond ik kiezelsteentjes. Marie zei dat ze had gehoord dat er iemand kiezelsteentjes tegen haar slaapkamerraam gooide. Wie kan het anders zijn?”
Bill zuchtte en schudde zijn hoofd. “Riley, je bent moe,” zei hij. “En als je moe bent en je krijgt een idee in je kop, is het makkelijk om alles te geloven. Het had iedereen kunnen overkomen.”
Riley merkte dat ze tegen haar tranen moest vechten. In betere tijden zou Bill haar intuïtie zonder meer vertrouwd hebben. Maar die tijden waren voorbij. En ze wist waarom. Een paar nachten geleden had ze hem in een dronken bui opgebeld en voorgesteld dat ze iets met hun wederzijdse aantrekkingskracht moesten doen en een verhouding moesten beginnen. Het was vreselijk wat ze gedaan had en dat wist ze. Sindsdien had ze geen druppel alcohol meer aangeraakt. Maar de relatie tussen haar en Bill was er niet beter op geworden.
“Ik weet waar dit over gaat, Bill,” zei ze. “Het is vanwege dat stomme telefoontje van mij. Je vertrouwt me niet meer.”
Nu kraakte Bills stem van woede. “Verdomme, Riley. Ik probeer gewoon reëel te blijven.”
Riley was ziedend. “Ga maar gewoon, Bill.”
“Maar Riley...”
“Geloof me of geloof me niet. Jouw keus. Maar nu wil ik dat je gaat.”
Met een berustende houding stond Bill op en ging weg.
Door de keukendeur zag Riley dat bijna iedereen het huis al had verlaten, ook April.
Lucy kwam de keuken weer in. “Huang laat een paar agenten hier,” zei ze. “Ze houden het huis de rest van de nacht in de gaten vanuit een auto. Ik weet niet of het een goed idee is dat je hier alleen blijft. Ik wil graag bij je blijven.”
Riley zat even na te denken. Wat ze wilde – wat ze nu nódig had – was dat iemand geloofde dat Peterson niet dood was. Ze twijfelde of ze zelfs Lucy hiervan kon overtuigen. Het zag er allemaal hopeloos uit. “Het gaat wel, Lucy,” zei Riley.
Lucy knikte en ging de keuken uit. Riley hoorde dat de laatste agenten het huis verlieten en de deur achter zich dichtdeden. Ze stond op en controleerde zowel de voordeur als de achterdeur om er zeker van te zijn dat ze op slot waren. Ze zette twee stoelen tegen de achterdeur aan. Ze zouden genoeg lawaai maken als iemand het slot weer probeerde te forceren.
Toen stond ze in de woonkamer en keek om zich heen. Het huis zag er vreemd helder uit, met alle lichten aan.
Ik zou er een paar uit moeten doen, dacht ze.
Maar toen ze naar het lichtknopje van de woonkamer reikte verstijfden haar vingers. Ze kon het gewoon niet. Ze was verlamd van angst.
Ze wist dat Peterson weer zou komen.