Buch lesen: «Doodsgezicht»
DOODSGEZICHT
(EEN ZOE PRIME MYSTERIE—BOEK EEN)
BLAKE PIERCE
Blake Pierce
Blake Pierce is de USA Today bestseller-auteur van de RILEY PAGE mysteriereeks die zestien boeken telt (en er komen nog meer bij). Blake Pierce is ook de auteur van de MACKENZIE WHITE mysteriereeks die uit dertien boeken bestaat (en er komen nog meer bij); van de AVERY BLACK mysteriereeks van zes boeken; van de KERI LOCKE mysteriereeks van vijf boeken; van de HOE RILEY PAIGE BEGON mysteriereeks die vijf boeken beslaat (en er komen nog meer bij); van de KATE WISE mysteriereeks van zes boeken (en er komen nog meer bij); van de CHLOE FINE psychologische mysteriereeks met vijf boeken (en er komen nog meer bij); van de JESSIE HUNT psychologische thrillerreeks van vijf boeken (en er komen nog meer bij); van de AU PAIR psychologische thrillerreeks van twee boeken (en er komen nog meer bij); en van de ZOE PRIME mysteriereeks die twee boeken telt (en er komen nog meer bij).
Als verwoed lezer en levenslange fan van het mysterie- en thrillergenre, zou Blake het heel leuk vinden van u te horen. Ga naar www.blakepierceauthor.com om meer te weten te komen en contact op te nemen.
Copyright © 2019 door Blake Pierce. Alle rechten voorbehouden. Behalve zoals toegestaan onder de US Copyright Act van 1976, mag geen enkel deel van deze publicatie gereproduceerd, gedistribueerd of verzonden worden in welke vorm of op welke manier dan ook, of opgeslagen in een database of zoeksysteem, zonder voorafgaande toestemming van de auteur. Dit e-boek is alleen voor persoonlijk plezier gelicentieerd. Dit e-boek mag niet doorverkocht worden of worden weggegeven aan andere mensen. Als je dit boek met een andere persoon wilt delen, koop dan voor elke ontvanger een extra exemplaar. Als je dit boek leest en het niet hebt gekocht of het niet alleen voor jouw gebruik is gekocht, stuur het dan terug en koop je eigen exemplaar. Bedankt voor het respecteren van het harde werk van deze auteur. Dit is een fictief werk. Namen, personages, bedrijven, organisaties, plaatsen, evenementen en incidenten zijn ofwel het product van de verbeelding van de auteur of worden fictief gebruikt. Elke gelijkenis met werkelijke personen, levend of dood, is geheel toevallig. Kaftafbeelding Copyright Fred Mantel, gebruikt onder licentie van Shutterstock.com.
BOEKEN VAN BLAKE PIERCE
DE AU PAIR
BIJNA WEG (boek 1)
BIJNA VERLOREN (boek 2)
BIJNA DOOD (boek 3)
ZOE PRIME MYSTERIEREEKS
DOODSGEZICHT (boek 1)
MOORDGEZICHT (boek 2)
ANGSTGEZICHT (boek 3)
SPANNENDE, PSYCHOLOGISCHE THRILLERS MET JESSIE HUNT
DE PERFECTE ECHTGENOTE (boek 1)
DE PERFECTE WIJK (boek 2)
RILEY PAIGE MYSTERIE-SERIE
EENS WEG (boek 1)
EENS GEPAKT (boek 2)
EENS BEGEERD (boek 3)
EENS GELOKT (boek 4)
EENS GEJAAGD (boek 5)
EENS WEGGEKWIJND (boek 6)
HOE RILEY PAIGE BEGON SERIE
IN DE GATEN (boek 1)
AVERY BLACK MYSTERIE-SERIE
MOORD MET EEN HOGER DOEL (boek 1)
OP DE VLUCHT VOOR HOGERE KRACHTEN (boek 2)
SCHUILEN VOOR HOGE VLAMMEN (boek 3)
REDEN OM BANG TE ZIJN (boek 4)
REDEN OM TE REDDEN (boek 5)
MACKENZIE WITTE MYSTERIE-SERIE
VOORDAT HIJ DOODT (boek 1)
VOORDAT ZE ZIET (boek 2)
KATE WISE MYSTERIE SERIE
WIST ZE MAAR (boek 1)
OPMERKING VAN DE AUTEUR:
Misschien is je opgevallen dat dit boek in eerste instantie gepubliceerd werd onder de naam “Stella Gold.” Ik mag soms graag experimenteren met nieuwe genres, en in dat geval gebruik ik vaak een pseudoniem om een en ander van elkaar te onderscheiden zodat mijn fans niet in verwarring komen. Ik heb dit boek in eerste instantie onder het pseudoniem van Stella Gold gepubliceerd. Niet zo lang na publicatie werd ik blijverrast met de positieve ontvangst en feedback van de lezers, en besefte ik dat dit boek en deze serie eigenlijk goed zou passen bij alle Blake Pierce fans. Dus heb ik mijn auteursnaam weer veranderd naar Blake Pierce. Als dit de eerste keer dat je een van mijn boeken leest, welkom in het universum van Blake Pierce! Ga gerust op ontdekking door mijn andere reeksen. De eerste boeken – en audioboeken – van de meeste van mijn reeksen heb ik gratis beschikbaar gesteld zodat je er lekker in kunt komen!
GEZICHT:
--De voorzijde van het hoofd dat bij mensen van het voorhoofd tot de kin loopt en waaronder de mond, neus, wangen en ogen vallen.
--In de wiskunde wordt de vorm begrensd door randen van een driedimensionaal object.
--Een van de polygonale oppervlakken van een veelhoek.
PROLOOG
Linda leunde achterover in haar fauteuil en probeerde op een of andere manier lekker te gaan zitten op de oude, versleten kussens. De fauteuil, die al vijftien of twintig jaar lang het gewicht van ontelbare pompbediendes had getorst, verkeerde in een al even goede staat van onderhoud als de rest van het gebouw.
Maar ze had tenminste een stoel. En de TV, ook al was die minuscuul en zo verouderd dat ze nog maar net wat gezichten kon onderscheiden door de ruis op het scherm.
Linda zuchtte en klopte een paar keer tegen de zijkant van de TV om beter beeld te krijgen. Ze zat te wachten op haar lievelingsserie, en wilde op z’n minst een idee kunnen hebben van naar welk personage ze zat te kijken.
In ieder geval zou ze waarschijnlijk niet gestoord worden. Deze uithoek in het westen van Missouri was niet bepaald welbezocht, en er zaten soms uren tussen klanten. In kilometers omtrek woonde helemaal niemand en de weg was zijn troon gestoten door een nieuwe snelweg die de mensen met minder omwegen naar hun bestemming bracht. Het waarschijnlijk slechts een kwestie van tijd voor de tent gesloten werd, dus genoot Linda van haar rust nu ze die nog kon pakken.
De herkenningsmelodie van haar serie begon. Ondanks de metalen klank van de televisieluidsprekers klonk het geruststellend vertrouwd. Linda wriemelde weer langs de leuning van de fauteuil om zo gemakkelijk mogelijk te gaan zitten, en pakte een zakje chips van de toonbank achter haar.
“O Loretta,” zei het personage op het scherm. “Hoe kon je me dit toch aandoen? Weet je dan niet dat we –“
De dialoog werd overstemd door het gerinkel van het belletje boven de deur. Linda schoot omhoog en struikelde bijna over haar eigen voeten in een poging te verhullen dat ze had zitten suffen. Beschaamd propte ze het geopende zakje chips op een plankje onder de toonbank.
“Hoi,” zei de klant met een glimlach. Hij keek geamuseerd, maar vriendelijk, alsof ze een privégrapje deelden. “Eh, mag ik alsjeblieft gebruik maken van jullie toilet?”
Het was een aardige vent. Een magere, jongensachtige man. Hij kon niet ouder zijn dan dertig. Linda mocht hem meteen. Ze had een soort van intuïtie waar het op klanten aankwam. Ze kon direct voorspellen of ze bonje zouden maken.
“Sorry schat,” zei ze. “Die is alleen voor betalende klanten.”
“O,” zei hij, met een blik om zich heen. Er stond een vitrinekast met goedkope snoepjes aan een kant van de toonbank. Die was speciaal ingericht om kinderen naar binnen te lokken, hun ouders aan de mouwen meesleurend. “Dan doe ik deze.”
Hij greep een zakje snoep en gooide die zachtjes voor haar op de toonbank. Hij zocht in zijn zakken naar kleingeld, en de correcte hoeveelheid muntjes volgde het zakje.
“Alstublieft, meneer,” zei Linda, terwijl ze een van de sleutels van het toilet naar hem toe schoof. “Het is achterin het gebouw. U moet naar buiten en de hoek om.”
“O, bedankt,” zei de man. Hij pakte de sleutel en tikte er met zijn duim tegenaan, terwijl hij naar de parkeerplaats keek. “Maarre…zou je me kunnen laten zien waar het is?”
Linda aarzelde. Haar serie was begonnen, en ze had er al zoveel van gemist. En ondanks haar gevoel dat dit een hartstikke goeie en normale kerel was – knap ook, als ze tien of vijftien jaar jonger was geweest – zat er wat lichte twijfel in haar achterhoofd. Moest ze nu echt de toonbank achterlaten om hem de WC te laten zien? Alleen, in het donker, met een vreemdeling, uit het zicht van de straat?
Ach, Linda, dacht ze bij zichzelf. Je probeert gewoon stiekem wat langer naar je serie te kijken. Vort, uit je stoel en doen waar je voor betaald wordt.
“Geen probleem,” zei ze, toch nog steeds wat terughoudend. “Kom maar mee.”
De zon was ongeveer een half uur geleden ondergegaan, en het was dus niet verbazingwekkend dat hij hulp nodig had om de toiletten te vinden. Zo gemakkelijk was het niet om in het donker op zoek te gaan naar een plek waar je niet mee vertrouwd was. Linda ging voor hem uit, de juiste richting op, over het onkruid dat uit het beton groeide.
“Wat een verlaten plek is dit, he?” zei hij.
“Inderdaad,” zei Linda. Beetje raar om zo’n opmerking in het donker te maken, of niet? Misschien was hij zelf ook wat benauwd en wilde hij gerustgesteld worden. Niet dat zij het nu zo leuk vond dat ze zo afgelegen zaten. “Dezer dagen komt er niet veel verkeer langs.”
“Ik heb altijd het idee dat je veel over een plek kunt vertellen aan de hand van de tankstations. Er zijn kleine dingen waaruit je een en ander kunt opmaken, weet je. Je kan patronen onderscheiden. Hoe welvarend een bepaalde gemeenschap is, bijvoorbeeld, of welk eten populair is.”
“Ik heb daar geloof ik nooit eerder bij stilgestaan.” Eerlijk gezegd had ze maling aan zijn uitleg over hoe dat allemaal zat met pompstations. Ze wilde zo vlug mogelijk naar de toiletten toe en weer terug naar binnen, geen mal gezeik. Maar ze wilde ook niet zo onbeschoft zijn om dat aan hem te zeggen.
“O, ja hoor. Ik bezoek graag verschillende tankstations. Sommige zijn enorm groot, weet je. En dan heb je van die kleine, bouwvallige stationnetjes buiten de gebaande paden, zoals deze. En je kan ook veel te weten komen over de mensen die er werken.”
Er liep een rilling over Linda’s rug. Hij had het over haar. Ze wilde niet vragen wat hij over haar te weten zou kunnen komen, of wat hij al wist. Ze dacht niet dat ze het leuk zou vinden.
“Het is een vreemde baan, zo in deze uithoek,” vervolgde hij. “Je bent vast erg vaak helemaal alleen. Als je hulp nodig hebt kom je daar waarschijnlijk niet zo gemakkelijk aan. Er is een bepaald type dat zo’n soort baan aanneemt. Vandaaruit kan je van alles voorspellen over gedrag, gebaseerd op patronen. Zoals hoe ver je zou gaan om een klant te bedienen.”
Linda versnelde haar pas over de donkere grond. Nu wilde ze zo snel mogelijk bij hem vandaan. De herinnering aan haar kwetsbaarheid was er niet eentje die ze op dat moment wilde horen. Een nieuwe rilling liep over haar rug, zelfs terwijl ze zichzelf erop berispte dat ze zich aanstelde. Ze voelde het harde metaal van de sleutel van de voordeur in haar zak, en klemde die tussen twee vingers vast, zodat het als wapen zou kunnen dienen.
Ze zweeg. Ze wilde hem geen aanleiding geven om nog iets te zeggen – of iets te doen. Hoewel ze niet onder woorden kon brengen wat hij volgens haar zou kunnen doen, wist ze wel zeker dat ze het niet wilde, wat het ook moge wezen. Ze liepen de lege parkeerplaats door – de auto van de klant was kennelijk aan de voorkant geparkeerd, bij de pompen.
“Daar verderop is het toilet,” zei Linda, wijzend met haar vinger. Ze had er geen behoefte aan nog verder te gaan. Als hij in zijn eentje doorliep, kon ze teruggaan naar haar toonbank, waar er een telefoon was waarmee ze om hulp kon bellen, en deuren die ze kon afsluiten.
De klant zei niets, maar hij haalde het zakje snoep uit zijn zak en trok het open. Hij keek niet eens naar haar, maar leek volledig op te gaan in zijn bezigheid terwijl hij het zakje omkeerde en alles eruit liet vallen.
De gekleurde balletjes snoep stuiterden en waaierden uit over het beton. Linda slaakte een gil, en deed een onwillekeurige stap naar achteren. Wie gooide er in godsnaam op die manier snoep op de grond? Alleen maar om haar te laten schrikken, of wat? Linda’s hand vloog naar haar borst in een poging haar razende hartslag te kalmeren.
“Moet je nou kijken!” De klant lachte terwijl hij naar de snoepjes wees. “Het is altijd hetzelfde, weet je? Willekeurigheid bestaat niet. Je krijgt altijd dezelfde patronen en figuren, en er is altijd wel iets. Ook al ben je niet aan het proberen om het te zien, je hoofd ziet toch een patroon, zomaar in de wilde weg.”
Linda had genoeg gehoord. Die gast was gek. Ze stond hier moederziel alleen, in het donker, iets dat hij waar hij haar nadrukkelijk op had gewezen. Ze moest weg van hem, terug naar de toonbank. Terug naar waar het veilig was.
Linda nam de kortste route die ze kon bedenken. Ze marcheerde in sneltreinvaart het laatste stuk naar de toiletten en ontsloot deze voor hem. Het licht boven de deur knipperde automatisch aan.
“O!” zei de jongeman. “Daar, kijk toch eens. Op je hand. Nog een patroontje.”
Linda verstijfde en keek omlaag naar haar sproeten, die nu zichtbaar werden in het vale oranje licht. Zijn aandachtige blik kroop over haar huid als een insect, iets dat ze instinctief van zich af wilde schudden.
“Ik moet terug naar de winkel,” gooide Linda eruit. “Voor het geval er andere klanten zijn. Laat de sleutel maar hier achter wanneer je klaar bent.”
Op een drafje begaf ze zich naar de voorzijde van het pompstation, naar de deur en de veilige toonbank. Er klopte iets niet aan deze jongeman, er klopte iets helemaal niet, en ze wilde geen seconde langer in zijn aanwezigheid verkeren – ook al betekende het dat ze later in haar eentje de sleutel zou moeten ophalen. Alle haren in haar nek stonden rechtovereind, en haar hartslag wilde maar niet bedaren.
Misschien moest ze iemand bellen. Ze dacht aan haar ex-man, kilometers ver weg in zijn huis, waarschijnlijk met zijn benen op de tafel voor de TV. Of haar baas, die evengoed in Canada had kunnen zitten, zo weinig kreeg ze hem te zien. Zouden ze überhaupt opnemen? En als ze dat al deden, wat konden ze dan doen om haar te hulp te schieten?
De politie dan misschien? Nee – dat was vast ook wat overdreven.
Linda struikelde bijna over een snoepballetje dat wat verder dan de rest was gestuiterd. Ze probeerde haar voeten wat gerichter neer te zetten door eerst naar de grond voor haar te kijken. Haar hart bonsde en ze hoorde haar eigen voetstappen veel te hard kraken terwijl ze zich naar de hoek van het gebouw haastte. Ze wilde dat ze minder geluid maakte, dat ze zich sneller voortbewoog op weg naar de deur.
Ze rende bijna, en haar adem stokte in haar borst. Ze ging de hoek om en voelde zich wat opgeluchter toen ze de vertrouwde deuren in het zicht kreeg.
Maar iets trok haar terug – iets dat zich om haar nek spande.
Linda’s handen vlogen instinctief omhoog, en grepen het dunne, scherpe koord beet dat haar in de vingers sneed terwijl ze er met alle macht grip op probeerde te krijgen. Haar voeten trachtten doelloos haar lichaam vooruit te duwen, maar de stuwkracht forceerde alleen maar haar hoofd verder naar achteren. Ze moest bij de deuren komen. Ze moest naar binnen!
Paniek vertroebelde haar zicht, en de martelende druk werd almaar opgevoerd tot deze plotseling ontaarde in een enorme bevrijding, iets nats en warms dat over haar borst omlaag klotste. Er was geen tijd om er wijs uit te worden. Er was alleen maar tijd om te happen naar adem en een nat en zuigend gevoel gewaar te worden op de plek waar het koord had gezeten, en toen de grond tussen haar knieën, en toen haar hoofd, en toen helemaal niets meer.
HOOFDSTUK EEN
FBI Special Agent Zoe Prime keek naar de vrouw naast haar in de bijrijdersstoel en probeerde niet geïntimideerd te zijn.
“Lekker in het diepe gegooid dan,” grapte Shelley.
Zoe wist precies wat ze bedoelde. Ze waren nog maar net tot partners gemaakt, en haastten zich nu al op weg naar een plaats delict. Een behoorlijk grote plaats delict. Eentje die volop in het nieuws zou komen.
Maar dat was niet wat Zoe hinderde. Dat was het feit dat ze moest samenwerken met een nieuwe agent die nu al stof had doen opwaaien binnen de FBI. Shelley Rose had een open, vriendelijk gezicht en een open, vriendelijke houding, en er werd verteld dat ze absoluut iedereen kon laten bekennen met een enkele glimlach. Als je een geheim te verbergen had kon je behoorlijk paranoïde worden als je met zo iemand moest samenwerken.
Om niet te zeggen dat Zoe, die nergens in door de FBI als de beste werd beschouwd, een niet onaanzienlijke mate van afgunst koesterde over hoeveel respect deze nieuweling zich nu al had weten te verwerven.
Shelley had een vrijwel symmetrisch gezicht, net 1,5 millimeter verwijderd van perfectie, een heel klein verschilletje tussen haar ogen. Niet verwonderlijk dat ze automatisch vertrouwen en vriendelijkheid opwekte in haar omgeving. Het was klassieke psychologie. Een minuscuul foutje dat haar schoonheid menselijker maakte.
Desondanks was ook Zoe gecharmeerd van haar nieuwe partner.
“Wat weten we tot nu toe?” vroeg Zoe.
Shelley bladerde door een stapeltje papieren in een dossier in haar handen. “Gevangene ontsnapt uit Tent City, in Phoenix,” zei ze. De woestijn van Arizona flitste aan de auto voorbij. “Hij is te voet gevlucht. Dat heeft hem kennelijk niet gehinderd. Tot dusver heeft hij, voor zover we weten, drie moorden gepleegd.”
“Bewakers?” vroeg Zoe. Haar gedachten begonnen vooruit te lopen. Ze telde de kilometers die een man te voet in deze hitte zou kunnen afleggen. Niet veel, zonder rust, beschutting en water. Gecorrigeerd voor het zuigkracht van het zandoppervlak zelfs nog minder.
“Nee, zomaar mensen die hij tegenkwam. Eerst twee lifters.” Shelley stopte even en zoog adem in tussen haar tanden. “De moorden waren…gewelddadig, zo te zien. Het laatste slachtoffer was een toerist op weg naar de Grand Canyon.”
“Daar gaan we nu naar toe,” veronderstelde Zoe. De landkaart van de omgeving ontvouwde zich in haar gedachten, sneed wegen en paden uit die elk slachtoffer waarschijnlijk had moeten nemen om op het pad van hun moordenaar te geraken.
“Juist. Ik denk dat we ons schrap moeten zetten.”
Zoe knikte zwijgend. Het was haar opgevallen dat het mensen als Shelley zwaarder viel om een plaats delict te bezoeken en het lichaam van het slachtoffer te zien. Ze voelden de pijn die was aangericht, en de lijdensweg. Zoe zag altijd alleen maar een lichaam – vlees. Vlees dat aanwijzingen kon bevatten die het onderzoek verder konden helpen, en de nummers die erom heen cirkelden.
Dat was waarschijnlijk hoe ze überhaupt had kunnen slagen voor al haar toelatingsexamens en in dienst kunnen treden als Special Agent – door kalm en beheerst te blijven, de feiten in plaats van de emoties te analyseren. Maar het was haar stille geaardheid en neiging om terug te vallen op een onbewogen blik die haar een nieuwe partner had bezorgd. Het bleek dat de laatste Zoe te stil en te koeltjes had gevonden.
Ze had geprobeerd dit bij haar eerste zaak met Shelley te corrigeren door twee piepschuimbekertjes koffie te kopen en bij hun ontmoeting eentje aan haar partner aan te bieden, een schijnbaar eeuwenoud ritueel tussen collega’s. Het was positief ontvangen. Shelley was vriendelijk genoeg voor hen beiden, hetgeen Zoe hoopvol stemde dat dit een goedwerkende partnership zou kunnen worden.
Het kostte geen moeite de plaats delict te vinden. Plaatselijke politie in uniform wervelde rond onder de hete zon. De brandende stralen drukten zwaar op haar blote armen zodra Zoe uit de airconditioning van de auto stapte. Zonder bescherming was je huid binnen vijfenveertig minuten verbrand. Waarschijnlijk zou ze, tegen de tijd dat ze weer in de auto stapten, een kleurtje op haar wangen, neus en handen hebben.
Shelley stelde hen voor, en ze lieten beiden hun legitimatie zien aan de dienstdoende agent voor ze zich naar de plaats delict begaven. Zoe luisterde slechts met een half oor, en liet Shelley met plezier de leiding nemen. Zoe was weliswaar de senior agent, maar ze misgunde Shelley haar autoriteit niet. Zoe was het onderzoek al begonnen, keek om zich heen naar de sleutels die alles aan haar zouden openbaren. Shelley knikte haar toe, een zwijgende overeenstemming dat zij de plaatselijke politie op zich zou nemen terwijl Zoe de omgeving onder de loep legde.
“Ik weet niet ofdat je veel zal vinden,” zei de chef. “We hebben alles al zo ongeveer zo zorgvuldig doorzocht als het maar kan.”
Zoe negeerde hem en zette haar onderzoek voort. Er waren dingen die zij kon zien, dingen die anderen over het hoofd zagen. Dingen die evengoed in drie meter grote letters geschreven konden staan, maar onzichtbaar waren voor gewone mensen.
Dit was haar geheim; haar superkracht. Haar oog viel op zijn voetsporen in het zand, en de berekeningen verschenen ernaast, en vertelden haar alles dat ze moest weten. Het was net zo eenvoudig als het lezen van een boek.
Ze boog zich wat voorover om de dichtstbijzijnde sporen beter te bekijken en zag hoe ver ze zich uitstrekten voorbij het lichaam van het slachtoffer. De dader was een meter achtentachtig, las ze uit de lengte van zijn pas. Hij had gerend met gelijkmatige tred en had het slachtoffer met zes punt twaalf kilometer per uur benaderd tot hij deze belaagde, op te maken uit hoe ver de voetafdrukken van elkaar verwijderd waren.
Zoe liep verder en begon nu aan het onderzoek van het lichaam. De gevangene had een mes van negentien centimeter gebruikt, dat hij van bovenaf in het lichaam had gestoken in een hoek van negenenveertig graden. Hij was in noordwestelijke richting gevlucht, sneller ditmaal, negen en een halve kilometer per uur.
Het bloed in het zand liet haar weten dat dit minder dan vier uur geleden was gebeurd. De berekeningen waren eenvoudig. Ervan uitgaande dat de vermoeienis met gemiddelde snelheid toe zou slaan, gecorrigeerd voor hoe heet het vandaag was, keek Zoe op en staarde met vernauwde ogen de verte in. Ze beeldde zich welke afstand hij daarmee zou hebben kunnen afgelegd. Haar hartslag versnelde bij het idee dat ze hem zou aanhouden. Ze zouden hem gemakkelijk weten te pakken. Hij was al moe, had geen water, en geen mogelijkheid erachter te komen dat ze zijn misdaden al ontdekt hadden. Hier zouden ze snel een einde aan kunnen breien.
Haar aandacht verschoof naar de struiken en boompjes die in de omstreken groeiden, stukjes begroeiing verspreid over de ruimte, die een mens niet genoeg bescherming konden bieden. Ze zag de afstanden tussen hen en nummers sprongen voor haar ogen die haar het verhaal achter het patroon vertelden. Ver van elkaar verwijderd, weinig natuurlijke bronnen. Dicht bij elkaar, wortels die uitkwamen in een ondergrondse waterbron en aarde vol voedingsstoffen. Voor het ongeoefende oog leken ze misschien willekeurig, maar elk van hen was naar ontwerp geplaatst. Het ontwerp van de natuur.
“Heb je iets?” vroeg Shelley. Ze keek verwachtingsvol, alsof ze stond te wachten tot haar meer ervaren partner het de oplossing zo uit haar zak zou schudden.
Zoe schrok op met een schuldgevoel. “Hij die kant is opgerend, denk ik,” zei ze, wijzend in de overduidelijke richting van zijn voetstappen. In de verte lag een rotsformatie, een goede plek om even uit te rusten. De formatie vertelde haar over windpatronen, over duizenden jaren van scheppen en beeldhouwen. “Misschien is hij daar gestopt voor wat schaduw. Het is een warme dag.”
Een geheim was een geheim. Onder geen voorwaarde zou ze toegeven wat ze wist. Onder geen voorwaarde zou ze hardop zeggen dat ze een monster was dat de wereld begreep op een manier die niemand anders deelde. Of het andere toegeven – dat ze omgekeerd niet begreep hoe zij het wel zagen. Maar zoveel kon ze hen nog wel geven. Het soort aanwijzing dat een normale persoon zou kunnen zien.
De chef schraapte ter onderbreking zijn keel. “We hebben die richting al verkend, en niets gevonden. De honden zijn het spoor kwijtgeraakt. Er is daar verderop rotsgrond waarop geen voetsporen achterblijven. We gaan ervan uit dat hij gewoon rechtdoor is blijven rennen. Of misschien zelfs opgepikt door een voertuig.”
Zoe vernauwde haar ogen. Ze wist wat ze wist. Deze man rende in wanhoop, met grote stappen, lichaam laag bij de grond en voorovergebogen om snelheid te maken. Hij was niet op weg naar een reddingspoging, hij was zo ver weg dat ze hem nooit zouden vinden.
“Doe het om ons te plezieren,” stelde Zoe voor. Ze tikte op het zegel van de FBI op haar legitimatiepenning die ze nog altijd in haar hand hield.
Dat was het geweldige van een special agent te zijn: er werd niet steeds verwacht dat je verantwoording aflegde. Sterker nog, het stereotype was dat je je daarvan onthield.
Shelley verschoof haar aandacht van het bestuderen van Zoe’s gezicht naar de chef met een vastberaden houding. “Stuur de helikopter uit. Staan de honden klaar?”
“Prima hoor.” De chef knikte, hoewel hij er niet al te vrolijk uitzag. “Jij bent de baas.”
Shelley bedankte hem. “Laten wij ernaartoe rijden,” stelde ze aan Zoe voor. “Ik heb de piloot op de radio. Hij zal het ons laten weten als ze iets zien.”
Zoe knikte en stapte gehoorzaam weer in de auto. Shelley had haar gesteund, was haar bijgevallen. Dat was een goed teken. Ze was er dankbaar voor, en worstelde niet met haar ego over het feit dat Shelley de bevelen gaf. Het kwam allemaal op hetzelfde neer, zolang er maar levens gered werden.
“Oef.” Shelley pauzeerde, en ging leunde in de bijrijdersstoel met een uitgevouwen kaart in haar handen. “Het wordt nooit gemakkelijker he? Zo’n vrouw, in haar eentje, zonder enige provocatie. Ze had dat niet verdiend.”
Zoe knikte weer. “Juist ja,” zei ze, weifelachtig over wat ze nog meer aan het gesprek kon bijdragen. Ze startte de auto en reed weg, om de leegte te vullen.
“Jij bent niet erg spraakzaam he?” vroeg Shelley. Ze viel even stil voor ze daaraan toevoegde, “Dat geeft niet hoor. Ik ben alleen maar aan het aftasten hoe je te werk gaat.”
De moord was onverdiend, dat klopte. Zoe kon dat zien en begrijpen. Maar gedane zaken namen geen keer. Nu hadden ze een taak te vervullen. Seconden gingen voorbij, ver voorbij de normale grenzen van een verwacht antwoord. Zoe gooide een paar lijntjes uit, maar er kwam geen antwoord in haar op. De tijd verstreek. Als ze nu wat zei zou ze nog idioter klinken.
Zoe probeerde geconcentreerd een terneergeslagen uitdrukking op haar gezicht te houden tijdens het rijden, maar het was te moeilijk om allebei tegelijk te doen. Ze gaf de strijd op, en haar gezicht ontspande zich tot haar gewoonlijke onaangedane blik. Het was niet dat ze nergens aan dacht, of dat er geen enkele emotie achter haar ogen zat. Het was alleen moeilijk om na te denken over hoe haar gezicht eruit zag, en het bewust in een bepaalde uitdrukking te gieten, terwijl haar hoofd berekeningen maakte van de precieze afstand tussen elke markering op de weg, en ervoor zorgde dat ze bleef rijden met een snelheid waarvan de auto niet zou kantelen als ze moest zwenken op dit type asfalt.
Ze kwamen de hoofdweg op en volgden de kronkelingen van het effen wegdek door het vlakke landschap. Zoe kon nu al zien dat de weg de juiste richting op ging, en hen de kans zou geven hem in te halen als hij in een rechte lijn rende. Ze gaf stevig gas en gebruikte hun voordeel van het asfalt om voorwaarts te snellen.
Een stem kraakte op de radio en onderbrak Zoe’s gedachten.
“We hebben de verdachte in het zicht. Over.”
“Begrepen,” antwoordde Shelley. Ze was precies en verspilde geen tijd. Zoe kon dat waarderen. “Coördinaten?”
De helikopterpiloot dreunde zijn locatie op, en Shelley las de kaart aan Zoe voor. Ze hoefden niet van koers te veranderen – ze reden precies op het doel af. Zoe greep het stuur steviger vast en voelde haar gelijk in een vlaag van genoegdoening. Het klopte wat ze gedacht had.
Even later kwam de helikopter in zicht. Hij hing gestaag in de lucht boven een auto van de plaatselijke politie. De twee inzittenden van de auto waren kennelijk al uitgestapt en hadden de gevangene weten te pakken. Hij lag in het zand dat om zijn neergevallen vorm heen vloeide, en vloekte.
Zoe stopte de auto en Shelley sprong er ogenblikkelijk uit, terwijl ze informatie door haar draagbare radio doorgaf. Een klein groepje mannen met honden naderde al vanuit het zuidoosten. De honden blaften verheugd bij het vinden van de bron van de geur die ze hadden gevolgd.
Zoe pakte de kaart die Shelley had laten vallen, en vergeleek het met de GPS. Ze waren een achtste kilometer verwijderd van waar ze hem geschat had, in een directe lijn. Hij was waarschijnlijk uit de rotsformatie gevlucht toen hij de honden hoorde.
Ze gunde zichzelf een overwinningsglimlach en sprong de auto uit om zich met hernieuwde energie bij de rest te voegen. Onder de brandende zon grijnsde Shelley haar op gelijke wijze toe. Ze was duidelijk opgetogen dat ze hun eerste zaak samen nu al hadden afgerond.
Later, terug in de auto, viel het weer stil. Zoe wist niet wat ze moest zeggen – dat wist ze nooit. Beleefdheidsgesprekjes waren haar een volslagen mysterie. Hoe vaak mocht je het over het weer hebben voor dat een open deur werd? Hoeveel ritten moest ze besteden aan gortdroge conversaties over onbelangrijke dingen, voordat de stilte kameraadschappelijk in plaats van ongemakkelijk werd?
“Je was weinig spraakzaam daarstraks,” zei Shelley, die eindelijk de stilte verbrak.
Zoe aarzelde even voor ze antwoordde. “Nee,” stemde ze in, en probeerde het vriendelijk te laten klinken. Ze kon weinig anders dan instemmen.
Weer was het stil. Zoe telde de seconden in haar hoofd uit en realiseerde zich dat het langer had geduurd dan wat als een normale pauze in een gesprek werd beschouwd.
Shelley kuchte. “Mijn partners tijdens de training, daarmee oefende ik de zaak doorspreken,” zei ze. “Samenwerken om het op te lossen. Niet alleen.”
Zoe knikte, en hield haar ogen strak op de weg gericht. “Ik begrijp het,” zei ze, ook al begon de paniek op te wellen. Ze begreep het niet – of in ieder geval niet helemaal. Tot op zekere hoogte snapte ze wel hoe mensen zich in haar buurt moesten voelen, aangezien ze dit aan de lopende band van hen te horen kreeg. Maar wat ze eraan moest doen, dat wist ze niet. Ze probeerde het al, zo hard als ze maar kon.
“Praat de volgende keer met me,” zei Shelley, terwijl ze zich dieper in haar stoel nestelde alsof het allemaal al opgelost was. “We horen partners te zijn. Ik wil echt samenwerken.”
Dit beloofde weinig goeds voor de toekomst. Zoe’s laatste partner had er tenminste nog een paar weken over gedaan voor hij de moed had verzameld te gaan klagen over hoe stil en uit de hoogte ze was.