Kostenlos

Mei-droom

Text
0
Kritiken
iOSAndroidWindows Phone
Wohin soll der Link zur App geschickt werden?
Schließen Sie dieses Fenster erst, wenn Sie den Code auf Ihrem Mobilgerät eingegeben haben
Erneut versuchenLink gesendet

Auf Wunsch des Urheberrechtsinhabers steht dieses Buch nicht als Datei zum Download zur Verfügung.

Sie können es jedoch in unseren mobilen Anwendungen (auch ohne Verbindung zum Internet) und online auf der LitRes-Website lesen.

Als gelesen kennzeichnen
Schriftart:Kleiner AaGrößer Aa

PERSONEN

DE MAN

DE VROUW

MEI

DE GRIJSAARD

DE KINDERS zes paren

DE JONGEREN zes paren

DE GEHUWDEN vijf paren

ZEVEN DEUGDEN

EERSTE TOONEEL

Weidelandschap, omboord door wilgen en struikgewas, waarlangs witte bloemgroepen met in het midden van den achtergrond ver blauw doorzicht. – Links op den voorgrond een kleine duinachtige heuvel, welke naar rechts zachter dan naar links golvend afglooit en met een nog half groenen takkenbos in de horizontale lijn overgaat. – Op den heuvel, rechts van een kleinen rozerooden meidoornstruik, die naar hen heenbuigt, DE MAN en DE VROUW, twee jonggehuwden, in losse omarming sluimerend, sober gekleed in grijs-en-zwarten toon, zoodat zij, min of meer als een donkerder vlek, afsteken tegen de lichte groene omgeving. – Aanbrekende dag.

DE MAN

zich uit de omarming opheffend tot zittende houding

 
De nacht ijlt van mijn doove zinnen
En rooft hun wonderlijken waan, –
Het licht daalt door mijn oogen binnen
En doet mijn lippen opengaan.
 

Met de rechterhand wekt hij de vrouw, zijne linker naar den dag uitstrekkend.

 
Zie hoe de teedre weide' ontwaken,
Waar stilte met de stilte speelt, –
Nog lijkt het leven zonder sprake –
Nog lijkt de wereld maar een beeld.
 

De vrouw komt naast hem op.

 
Doch luister –! waar de nevel over
De droomerige struiken vliedt,
Rijst uit het licht-geworden loover
Van ieder twijg een levend lied!
 
DE VROUW

naast hem zittend, met saamgevouwen handen

 
Mijn zingend hart gaat mee naar boven
En houdt zijn zoete beelden vast,
Om er de lente mee te loven
In 't koor, dat uit de velden wast.
 

Zij ziet rond zich omhoog.

 
Ik voel de tranen op mijn wangen,
Als dauw op lente's lief gelaat,
Als droppels om mijn oogen hangen,
Als spiegels van den dageraad.
 
 
Zoo draag ik in den dag mijn droomen
En tooi ik onze blijde aard –
 

Zij slaat de armen wijduit en ziet weifelend voor zich neer.

 
Zoo zie ik Mei ter wereld komen –
Als had ik zelve Mei gebaard!
 

TWEEDE TOONEEL

Vóór de laatste regels heeft de heuvel zich geopend en is MEI te voorschijn getreden. – Zestienjarig meisje in roomwitte travestie, kleine bloote voeten, een stafje omwonden met roze egelantier in de hand, een krans van dezelfde bloemen om het blonde hoofd. – Terwijl de man en de vrouw verwonderd oprijzen, knielt Mei voor hen op een knie. (Hier, gelijk verder, moet bij staande houding van man en vrouw nog ruim voldoende tooneelhoogte boven hen blijven, zonder dat daardoor de in het tooneelbeeld overheerschende verticale lijnen verzwakt worden.)

DE MAN en DE VROUW

hand in hand, zingend

 
Zoo draagt de dag wat ons in droomen
De zoele nacht heeft toegezegd –
Zoo zien wij Mei ter wereld komen,
Als wies hij uit onze' eigen echt!
 

Mei rijst op, terwijl de man en de vrouw, waar hij begint te spreken, op hunne beurt knielen.

MEI

rondwijzend met zijn stafje, zingend

 
Zie – uit de aarde
En uit den hemel
En uit uw harten
Ben ik geboren –
Door heel de aarde
En heel den hemel,
Door alle harten
Ben ik verkoren!
 
 
Waar ik de weide tooi,
Waar ik mijn bloemen strooi,
Maak ik de wereld mooi,
Maak ik de wereld blij,
Breng ik haar liefde bij –
Zie ik ben Mei!
 
 
Waar ik naar boven vaar
Volgt mij een vleugelpaar,
Wiekt heel een hemelschaar,
Maak ik den hemel blij,
Hemel en aarde vrij –
Zie ik ben Mei!
 
 
Waar ik u bloemen breng,
Waar ik uw harten meng,
Waar ik uw tranen pleng,
Smelt ik u zij aan zij,
Is u mijn ziel nabij –
Zie ik ben Mei!
 
DE MAN, DE VROUW, MEI

staande te zamen, zingend

 
Hoor de winden henensnellen
Om het ieder te vertellen,
Dat de meidag (wereld) is ontwaakt –
Wei en wilgen wiegt de hoofden
Alsof zij het nauw geloofden,
Dat hun sluiers zijn geslaakt!
 
 
Zie zijn (mijn) adem doet van allen
Dauw en tranen nedervallen,
Blaast van ieder hart den druk –
Zie hoe menschen vleugels krijgen
Om als vogels op te stijgen
In een hemel van geluk!
 
 
Parelend van dauw en tranen
Treedt de aard in nieuwe banen,
En haar liefelijk gezicht
Laait in stralend nieuwen luister –
Zwaait van 't grondelooze duister
Aan het grondelooze licht!
 

Mei loopt zachtjes heen, zich op een lichten ondergrond van de naruischende muziek bewegend en van links naar rechts gaande, – hij raakt met zijn stafje de bloemen en plukt er de kinders uit. – De man en de vrouw, naast elkander staande, zien hem hand in hand na.

DE MAN

om zich heen luisterend

 
Hoor het, hoor het kwinkeleeren
Uit de bloemgeworden wei!
Al wat leeft wil jubileeren
Om den kleinen blijden Mei.
 
 
Waar hij glimlacht in den ronde
Opent zich een nieuwe knop,
Waar zijn bloote voetjes stonden
Stijgt een bevend liedje op.
 
 
Volgen wij ons kind en koning,
Lichten in zijn lichtend spoor,
Gasten in zijn wijde woning,
Stemmen in zijn zingend koor!
 

Hij wil den heuvel afgaan, doch de vrouw legt haar linkerhand op zijn schouder en houdt met de andere zijn arm terug.

DE VROUW
 
Blijf –! o blijf van hier hem kijken –!
Daal niet in dien lichten tuin –
Alle lieve dingen lijken
Liever van ons droomend duin.
 

Over zijn schouder gebogen, in overigens dezelfde houding Mei naziende, die de kinders wekt.

 
Hoe dat witte anemoontje
Voor zijn adem openbloeit –!
't Is of ieder geurend kroontje
Tot een levend kindje groeit!
 

Zij zinken beiden droomerig tot een liggende houding neer, waarbij zij met den rug op hun rechterarm blijven leunen.

 
En het is – alsof ons eigen
Hart verdwijnt in zonneschijn –
Of wij zelve nederzijgen –
En wij zelve bloemen zijn.
 

Weitere Bücher von diesem Autor