Kostenlos

De complete werken van Joost van Vondel. 4

Text
0
Kritiken
iOSAndroidWindows Phone
Wohin soll der Link zur App geschickt werden?
Schließen Sie dieses Fenster erst, wenn Sie den Code auf Ihrem Mobilgerät eingegeben haben
Erneut versuchenLink gesendet

Auf Wunsch des Urheberrechtsinhabers steht dieses Buch nicht als Datei zum Download zur Verfügung.

Sie können es jedoch in unseren mobilen Anwendungen (auch ohne Verbindung zum Internet) und online auf der LitRes-Website lesen.

Als gelesen kennzeichnen
Schriftart:Kleiner AaGrößer Aa
 
En wetende dat, hoe een goed zich uitbreidt stijver
Hoe 't altijd grooter wordt, 't geloove hij vol ijver
Haar in te scherpen tracht, en gaat, naar wensch, gemein
Haar maken418 't kostlijk goed van zijn gezegend brein:
"Hoe zeer beklage ik u, afgodisch volk! die zotlijk
Goud, zilver, hout," spreekt hij, "en kalk aanbidt bespotlijk,
En door de schijnreên laas! der magi419 onderrecht
Zoo vele pakken hebt den menschen opgelegd:
Daar is, mevrouwe! één God, één hoogste, één ongeboren,
Een Vorst van de eeuwigheid, zelf d' eeuwigheid verkoren.
Oneindlijk, afgescheên van als420, in allen doch,
Beginslen-aanvang, en 't eind van alle einden nog,
Der lichten schoonste licht, der wezens hoogste wezen,
Der machten zuivre daad, der daden macht geprezen,
Oorzaak van allen ook, alziender, goedheids zee,
Des levens leven en het meer des schoonheids meê,
Onoverwinnelijk, en sterrenvoogd bekwame,
Die zelf eenvormig vormt zoo veel gestalten t' zame:
Een zelve421 is 't, éénen God; wie de eenheid loochent, ziet,
Maakt, godlooze atheïst! de Godheid gants tot niet;
In Gode de eenheid staat, de Satan tweeheid stichtet,
De groote wereld heeft één zon maar, die haar lichtet,
De kleine422 maar één ziel, en beids zij hebben één
Groot God, in wezen één, in drien423 onderscheên.
De leên, die, welgedeeld, staan dit gesticht gelaten424,
Dit lijf vervult met vreê, met weêrliefde, en met maten425,
Dees welgeschikte kerk, met rijkdom rijk begift,
Deze uitgegoten kunst, en mag niet zijn geschift
Als met één zin, en hij maar van één Meester worden
Gedeeld, gelijk zijn werk één Meester houdt in orden:
Want anders zou men, in slagordeningen, zaan426
Wel honderd duizend zien malkandren randen aan,
Een burgerlijken krijg zou 't aardrijk onderhouwen427,
En dees beroerden428 al zijn ondergang fluks brouwen.
Dewijl van eeuwigheid God is oneindlijk dan,
En in zich meer als een eindloosheid vaten kan,
Vermids de macht van d' een geen mate stelt den andren,
Of eer zijn naam vernielt en wezen met malkandren:
Wat houdt gij, Heid'nen! dan, als in 't gevangenhuis,
D' Oneindlijke bemuurd in een benaauwde kluis?
Of waarom sluit gij hem in eenen stronk429 verachtlijk?
Of waarom schilderdy d' Onzienlijke onbedachtlijk?
En waarom offerdy den driemaal Hooge meest430
Al t' zamen vleeschlijke eer, daar hij is zuiver geest?"
"Maar," zegt ze, "waarom dus, gestut door onze werken431,
Bant gij de Onsterflijkheid in 't binnenste eender kerken432?
Besluit hem in een ark433, en beestlijken hem voedt
Met beestenvleesch, en niet met myrre en wierook zoet?"
"Dit huis, zoo heilig als in schoonheid uitgenomen,
God," zegt hij, "niet besluit, maar wel de schaar der vromen
Die hem aanbidt, en eert, en wanen434 niet, och arm!
Dat dien, die de aarde neemt en Hemel in zijn erm,
Een kofferken vervaat435, maar 't bond van durige eeuwen,
Het statige436 verbond, dat de afkomst der Hebreeuwen
Met God den Heer verbindt, de vrome aan 's vromen zaad,
En aarde en Hemel met dees' plaats verknoopen gaat.
Kortom, onze offerande, ons wasschingen, ons smoken
Is geen verzierde437 dienst, zoo438 dikmaal wordt gesproken:
God is d' insteller, die ons innerlijk gemoed
In d' hoop zijns Zoons met al deze elementen439 voedt,
En zichtlijk ons hier mede aan d' offer doet gedenken,
Die eens in Kristus bloed zal onze zonden drenken.
Komt, komt, o Heere! dan, o, einder van de wet!
Groot Koning, groot Profeet, Hoogpriester onbesmet!
Komt, driemaal Groote komt! ons toevlucht, die wij wenschen,
Voorspreker, en rantsoen, en Rechter aller menschen!
Zoet Slachtlam, sterke Leeuw, genezende Serpent!
Noodscheidsman tusschen ons en d' Hemel in het end!
Komt, komt, o Waarheid! wit440, en bijstand, en verlangen
Van onzen offer! o, Messias! wilt aanvangen
In Sion te gebiên, en, in den geest ge-eerd,
Dees booze wereld in een gulden tijd verkeert!
Dees koninginne aanveerd en wilt als d' eerst'ling dulden
Van 's werelds koningen, legt op u onze schulden
Zoo wèl, dat wij, ontkleed van Adams kwaden aard,
Met d' heilige Englen in den Hemel zijn verklaard441!"
Zeer na flaauwt442 de vorstin, bezweken van verwondren,
En spreekt: "Heer koning! steeds, in 't vliegen en stijf dondren,
De faam al grooter wordt, en, snaterbek in schijn443,
De deugden grooter maakt, als zij wel daadlijk zijn:
En de eedle geesten zijn gelijk de tafereelen,
Die wel gedaan in 't oog met meer verwondren spelen
Van verre als van nabij: maar zoo veel als voorwaar
Uwe eere elks kroon verdooft, blinkt uw deugd boven haar444:
Uw lof oon weêrga nog uws leernens445 prijs behindert,
En 't nijdige gerucht uws wijsheids roem vermindert."
O, Schotsche koning446! 't zelfde ik van u spreek lofzaam447:
't Wijdrennende gerucht van uw gevlerkte faam
De zee mij kruisen dede en, van de grens van Spanjen,
Bezoeken avontuurs448 de kust van uw Bretanjen.
Wat zag ik, och, maar och! wat zag ik niet, goê God!
O, werelds wonderwerk! o koning! uitgelot449
Van d' Hemel tot iets groots! o, roem van vorstenhoven!
'k Zag zooveel, dat mijn ziel mijn oog niet kost450 gelooven:
Een grijze brein, die 't hoofd eens jongelings beslaat,
Mans' moedigheid, bedekt met vrouwelijk gelaat,
Een rijp verstand, een geest snel, wakker, en dierweerdig451,
Een redeneering, die diepzinnig is en veerdig;
In éénen geest Virgiel en Cicero452 gestoofd,
En 's Hemels gaven al gegoten in één hoofd.
Volherdt, o goed453 monarch! wilt eere op eere laden,
En, effen454 als uw lof is minder als uw daden,
Maakt, dat uw voorzaat zij gevorderd door uw daân,
Dat uwe aanstaande daân verleên te boven gaan;
U zelf beheerscht, en wijs godvruchtig, vroom, ten lesten
't Geurig getuignis van mijn veerzen wilt bevesten455!
 
EINDE
418Haar mededeelen.
419Heidensche wijzen.
420alles.
421Thans zelfde.
422D. i. de mensch (naar de bekende Grieksche onderscheiding van den macro- (d. i. groote) en micro-cosmus (d. i. kleine wereld).)
423Naar het bekende Kristelijke Godsbegrip, dat zeker uit Salomons mond al zeer vreemd klinkt.
424aan dit gesticht (de wereld) gegeven zijn.
425Versta: evenmaat, evenredigheid.
426Thans geheel verouderd voor ras (verg. 't Eng. soon), maar vroeger vrij algemeen gebruikelijk.
427Voor het aardrijk zou aanhouden.
428in beroering, opstand gebrachten; hier is dus de krijg weder 't onderwerp van den zin.
429Voor romp, lijf.
430over 't algemeen.
431van onze handelingen uitgaande.
432Thans eener kerk.
433De Joodsche Bondsark wel te weten.
434Versta: zij of wij wanen.
435Thans vervat (zie vroeger).
436D. i. deftige, aanzienlijke, hooge.
437verdichte, verzonnen.
438gelijk.
439beginselen, eerste gronden.
440doel.
441verheerlijkt.
442Bijna bezwijmt, valt in zwijm.
443kennelijke snapster of grootspreekster.
444hen.
445Verkeerdelijk voor geleerdheid of derg.
446Maria Stuarts zoon, die later, als Jacob I, op den Engelschen troon zulk een verachtelijke vertooning gemaakt heeft.—De hier door Du Bartas aan hem gewijde verzen komen in de door Van Lennep gevolgde, afzonderlijke uitgave niet voor, maar worden in die van Heins gevonden.
447loftuitend.
448op avontuur.
449voorbestemd.
450kon.
451dierbaar, kostelijk (stoplap van Vondel).
452Koning Jakob schreef zoowel in Latijnsch proza als dicht, en Du Bartas zelf had zijn Slag van Lepante vertaald; hij bleek zijn Gasconschen landaard niet minder getrouw, door hem daar met Homerus, gelijk hier met C. en Virg., te vergelijken, als door den ongerijmden lof, hem hier toegegalmd.
453Zoo lees ik voor God; ook 't Fransche heeft bon roy.
454even.
455Zelden is voorzeker hoogdravender ophef jammerlijker door de geschiedenis weêrsproken.