Бесплатно

De economische toestand der vrouw

Текст
0
Отзывы
iOSAndroidWindows Phone
Куда отправить ссылку на приложение?
Не закрывайте это окно, пока не введёте код в мобильном устройстве
ПовторитьСсылка отправлена

По требованию правообладателя эта книга недоступна для скачивания в виде файла.

Однако вы можете читать её в наших мобильных приложениях (даже без подключения к сети интернет) и онлайн на сайте ЛитРес.

Отметить прочитанной
Шрифт:Меньше АаБольше Аа

De snelle uitbreiding van den werkkring der moderne vrouw heeft niets te maken met de verwisseling van sommige mannelijke en vrouwelijke eigenschappen; dit is eenvoudig een voortgang in menschelijke ontwikkeling waarbij de eigenschappen aan beide seksen eigen, nu duidelijker aan het licht komen, en wat in zijne gevolgen zeer heilzaam is. Ieder die het leven rondom ons gadeslaat moet de verandering in de toestanden opmerken. Het is jammer dat wij het belang er van niet genoeg weten te waardeeren. Want de groei en het krachtig optreden van het gemeenschapsgevoel onder ons allen, is een even duidelijk en merkbaar teeken van het moderne leven als de verandering in de positie der vrouw, en beide zijn nauw verwant.

Nooit te voren hebben de menschen zooveel voor anderen gevoeld. Van de beginnende uiting van grooter belangstelling in en hulpvaardigheid voor andere menschelijke wezens, tot aan de laatste uiting van de vage, blinde, weifelende beweging voor internationale rechtvaardigheid en wetten, worden de gemoederen heden ten dage in beroering gebracht. Het geheele maatschappelijk lichaam krijgt tegenwoordig plotselinge gevoelsrillingen, wanneer in het een of ander deel van de wereld groote droefheid of reden tot vreugde heerscht. Toen het bericht van “de negerhut van Oom Tom” het hart van alle menschen had aangegrepen en in vuurgloed gezet had; het vuur van menschelijke liefde en medelijden dat in ons allen latent is en dat steeds verlangt naar een gelegenheid tot gemeenschappelijke uiting, toen bleek dat in elk beschaafd land de menschen van onzen tijd over sommige onderwerpen gelijk denken. Niets kon in den tijd van Perikles, Augustinus of zelfs van Elisabeth den geest zoo hebben wakker geschud, omdat de menschheid in dien tijd nog niet zoo ver gesocialiseerd en zoo ver geindividualiseerd was om in staat te zijn zoo gemeenschappelijk te voelen.

Uitvindingen en wetenschappelijke ontdekkingen werken er voortdurend toe mede om de wereld thans tot eenheid te brengen. Dikwijls wordt beweerd dat het verstand van de Grieken of van de groote denkers der Middeleeuwen sterker en grooter was dan het verstand der hedendaagsche menschen. Misschien is dat waar. Evenzoo waren de lichamen van een megatherium (voorwereldlijk gordeldier) en een ichthyosaurus (voorwereldlijke hagedis) sterker en grooter dan de lichamen der hedendaagsche dieren. Toch stonden zij in organische ontwikkeling lager. De maatstaf voor maatschappelijken vooruitgang ligt niet zoozeer in de bekwaamheid van het individu, als wel in de organische verhouding der individuen, waardoor de vooruitgang van ieder afzonderlijk ten bate komt aan allen. Emerson heeft meer voor Amerika gedaan dan Plato kon doen voor Griekenland. Plato heeft inderdaad meer voor Amerika gedaan dan hij kon doen voor Griekenland, omdat door de drukpers en de openbare scholen het denken vrijer werd en wat gedacht werd gemakkelijker aan anderen kon worden medegedeeld.

Menschelijke vooruitgang moet gezocht worden in het volmaken der maatschappelijke organisatie, en hierin gaan wij thans met reuzenschreden vooruit. Terwijl bij de meer oorspronkelijke volkeren alleen nadeel gevoeld werd, wanneer het individu daardoor aan zijn lichaam of in zijn persoonlijke belangen getroffen werd, en later wanneer het zijn natie of kerk betrof, is tegenwoordig het gevoel reeds zoo ontwikkeld, dat wij in verzet komen wanneer vreemde natiën onrechtvaardig behandeld worden. De beschaafde wereld heeft geleden onder de martelingen in Armenië, ofschoon de wijze waarop de maatschappij aan hare verontwaardiging lucht geeft nog niet de juiste is om het sociale gevoel en den socialen wil ten volle tot uitvoering te brengen.2 Altijd ontstaat eerst de functie en dan het orgaan; het menschelijk hart en de menschelijke geest, welke het hart en de geest der maatschappij zijn, moeten eerst lang gevoeld en gedacht hebben, alvorens het maatschappelijk lichaam zich krachtig kan uiten.

Het maatschappelijk voelen en denken wordt elken dag krachtiger en werkzamer. In onze lastige pogingen om tot internationale arbitrage te komen; in de half-gewilde verbonden en overeenkomsten tusschen groote volkeren; in de samenwerking der geheele menschheid om zeeën en bergen en woestijnen door stoom en electriciteit over te steken; in het vestigen van zulke wereld-functiën als de internationale postdienst; – in deze uiterlijke zaken begint onze maatschappelijke eenheid reeds te werken. Wie heeft op het meer bekende terrein van het huiselijk leven niet opgemerkt hoe velen van ons bestendig worden bezig gehouden voor de belangen der gemeenschap, zelfs ten koste van hun eigen-belang. Aanvankelijk werden vrouwen die belangstelling toonden in den gang der maatschappij met spot overladen door zulke personen als een juffrouw Pieterse of mevrouw Smit, ofschoon enkele vrouwen, die zoo groot waren of zoo voor godsdienst en philanthropie ijverden, dat zij achting afdwongen, vrouwen als de heilige Elisabeth Frij, Clara Burton en Florence Nightingale, hieraan ontkwamen. Doch beide categorieën van vrouwen behooren tot denzelfden tijd, maken deel uit van dezelfde verschijnselen. Tegenwoordig is er in geheel Amerika, om niet van andere landen te spreken, nauwelijks één verstandige vrouw te vinden, die niet op de eene of andere wijze werkzaam deelneemt aan een maatschappelijk belang, die niet erkent, dat zij nog andere plichten te vervullen heeft, buiten die welke alleen haar eigen bloedverwanten ten goede komen.

De beweging voor het vormen van verschillende bonden voor vrouwen is een van de belangrijkste sociologische verschijnselen van deze eeuw, – eigenlijk van alle eeuwen, – omdat zij de eerste bedeesde pogingen tot sociale organisatie van deze zoo lang ongesocialiseerde leden van ons ras aantoont. Het maatschappelijk leven moet onvoorwaardelijk organisatie ten grondslag hebben. De militaire organisatie welke vrede bevordert, de industrieele organisatie waardoor het leven onderhouden wordt en alle opvoedkundige, godsdienstige, liefdadige organisatiën welke voor onze hoogere behoeften zorgen, stellen de wezenlijke factoren van die sociale werkzaamheid samen, waarin wij als individuen leven en opgroeien; en het is daarom duidelijk dat, terwijl vrouwen aan deze organisatiën vroeger niet deelnamen, zij ook niet aan het sociale leven deelnamen. Haar hoofdzakelijke verhouding tot de maatschappij was een persoonlijke, een dierlijke, een sexueele verhouding. Zij brachten de menschen voort waaruit de maatschappij was samengesteld, maar zij maakten geen deel uit van de maatschappij. Natuurlijk waren zij in hunne hoedanigheid onmisbaar, maar evenmin als wij voedsel een deel noemen van de maatschappij omdat de menschen niet bestaan kunnen zonder te eten, evenmin mogen wij de vrouwen een deel van de maatschappij noemen, omdat menschen niet bestaan kunnen zonder geboren te worden. Vrouwen hebben menschen gemaakt, die de wereld maakten en men behoeft geen vrees te koesteren dat zij niet altijd daarmede zullen voortgaan. Maar tot nu toe speelden zij een zeer onbeteekenende rol in de door haar zonen gemaakte wereld.

De eenige vorm van organisatie voor de vrouwen was langen tijd de ongehuwde godsdienstige gemeenschap. Deze is haar altijd dierbaar geweest. Evenals thans vele vrouwen haar onafhankelijkheid niet willen opofferen voor een ongewenscht huwelijk, zoo vluchtten er vroeger velen voor een gevreesd huwelijk naar de gemeenschappelijke onafhankelijkheid van het klooster. De liefde der vrouwen voor de Kerk vindt haar grondslag niet alleen in godsdienstige gevoelens, maar in de zucht van den mensch om gezamenlijke belangen te dienen en gemeenschappelijken arbeid te verrichten; en de vrouwen konden daarvoor in de Kerk alleen bevrediging vinden. Daar konden zij ten minste te zamen zijn. Daar konden zij voelen met anderen, werken met anderen, – het hoogste menschelijk genot. Toen de Kerk haar werkzaamheden uitbreidde, vond zij overal in de vrouwen haar vlijtigste en vertrouwdste arbeiders. Te zamen te werken, te zamen fondsen te vormen voor een gemeenschappelijk doel, voor een nieuw gebouw of een nieuwe geestelijke, voor plaatselijke, liefdadige instellingen of voor zendingen in den vreemde, – als het maar betrof samenwerking voor andere behoeften dan die van het huisgezin, – dit is altijd met blijdschap door de strijdende menschelijke ziel der vrouwen aanvaard. Toen het mogelijk werd samen te werken voor andere dan godsdienstige doeleinden, – toen de vrouwen groote maatschappelijke belangen mochten dienen, bijv. het werk mochten doen in de ambulances gedurende den laatsten Amerikaanschen oorlog, waren zij overal onmiddellijk bereid in deze behoefte te voorzien. De oprichting en uitbreiding van de grootste vrouwen-organisatie, de Women’s Christian Temperance Union (christelijke-vrouwen-geheel-onthouders-vereeniging) heeft op nieuw aangetoond hoe bereidwillig het hart van de vrouw is, om andere dan persoonlijke belangen te dienen. Door heel Amerika verrijzen de vrouwenbonden thans als paddestoelen uit den grond. De bonden vereenigen en verbinden zich tot stedelijke bonden, staatsbonden, nationale bonden en zelfs tot wereldbonden. Met elken dag neemt het gevoel van menschelijke eenheid onder vrouwen toe. Dit niet op te merken is onmogelijk. Deze nieuwe groei in het sociale leven, dit plotseling en buitengewoon versterken van onze beste krachten in haar allereerste levensuiting niet met voldoening en bewondering gade te slaan, is alleen reeds een bewijs hoe blind wij zijn voor den waren menschelijken vooruitgang en hoe onverstandig wij zijn ons zoo te hebben gehecht aan ons buitensporig geslachts-kenmerk.

 

Een van de meest gewaardeerde teekenen van dezen vooruitgang is de zielegrootheid die in het leven wordt uitgestort. Het is een overal opgemerkt feit dat onder den druk van ons modern zaken-leven de eerzucht en het idealisme aan het afnemen zijn en van lager gehalte worden. Wij worden opgevoed om overtuiging en geweten en eergevoel ondergeschikt te maken aan de eischen van succes in zaken, onze edelste gaven op te offeren voor de meest onedele praktijken, met de laffe verontschuldiging: “een mensch moet leven.”

In deze levensphase komt thans een nieuwe geest, – de geest van vrouwen als Elisabeth Cady Stanton en Susan B. Anthony; van dr. Elisabeth Blackwell en haar schitterende zusterschaar; van al de vrouwen die geleden en gestreden hebben een halve eeuw lang, die met kracht den weg baanden met opoffering van zoo veel wat haar lief en dierbaar was, naar het veld van vrijheid, haar zoo lang ontzegd, – niet voor zich zelf alleen, maar ook voor anderen. Wij hebben het luide uitgebazuind dat de huishouding en het huisgezin onder zulk een loop van zaken zouden lijden. Wij hebben niet weinig er aan meegedaan de onaantrekkelijke en onvrouwelijke figuren onder deze vrouwen die de voorhoede vormden bespottelijk te helpen maken.

Maar weinigen van ons dachten er over na, hoeveel geestkracht er noodig was om de lieve oude paadjes, door zoo vele voeten plat getreden, te verlaten en heel alleen nieuwe wegen te banen en die te volgen. De aard van de inspanning bracht mede en de aard van den tegenstand dien zij zich op den hals gehaald hadden leidde er toe, om de zachte bekoorlijkheden en bevalligheden van den over-vrouwelijken staat te verliezen; doch de vrouwen die volgen en zachtjes de treden beklimmen die deze groote voorgangsters zoo ijverig op gebouwd hebben, kunnen het nieuwe werk op de nieuwe wegen verrichten en toch veel behouden van hetgeen deze krachtige heldinnen hebben moeten opofferen.

Niet doctor zijn maakt een vrouw onvrouwelijk, maar de behandeling welke de eerste vrouwelijke medische studenten en doctoren van hare mannelijke collega’s ontvingen, was van dien aard dat het mannen onmannelijk maakte. Die tijd is reeds lang voorbij. De poorten zijn bijna alle geopend, ten minste in sommige landen; – de ras-bekwaamheden der vrouwen kunnen zich thans vrij ontwikkelen, zoo als uit den aard der zaak wel zal geschieden. Het voornaamste struikelblok ligt nu in het verwrongen karakter van de vrouw zelf.

Hoe groot ook de vrouwen mogen zijn die in elk opzicht den hoogsten geest des tijds belichamen, de zware erfenis van de jaren die achter ons liggen blijft toch nog op ons drukken, er bestaan nog tallooze zwakke, kleinzielige vrouwen, die geen hooger begeerten kennen dan die van een verliefd guineesch biggetje. Ook deze vrouwen zullen tot werken gebracht en haar over-ontwikkelde geslachts-aard tot de normale ontwikkeling terug gevoerd worden, door het onzekere bestaan van een afhankelijk, onproductief leven. Zij moeten eerst erkennen dat zij benadeeld worden. Zij moeten de moeilijkheid waarin zij verkeeren begrijpen en die moedig en flink onder de oogen zien.

Maar dit is een zaak van persoonlijke wilskracht, van subjectieve bewustwording. Wat wij in de zaak zien en waarin wij ons verheugen is dat, met of zonder haar bewusten wil, met of zonder de toestemming en de hulp van mannen, zelfs ondanks de historische dwaasheid van enkele vrouwen om zwaren tegenstand te bieden aan den vooruitgang der anderen, – het wijfje van ons ras zekere en snelle vorderingen maakt in menschelijke ontwikkeling.

IX

Wanneer men de onderwerping der vrouwen zoekt te rechtvaardigen, dan wordt gewoonlijk aangevoerd dat het belang der kinderen die vereischt, omdat de vrouwen onder dezen toestand zich uitsluitend aan het moederschap kunnen wijden. In deze bewering zijn twee zwakke punten. Het een is dat dit belang der kinderen niet bewezen kan worden; het ander dat het niet de diensten van het moederschap zijn waaraan de vrouw zich geheel wijdt, maar dat het de diensten van het geslachts-leven zijn. In plaats dat de economische afhankelijkheid der vrouwen in het belang van het nageslacht werkt, heeft zij daarentegen een ziekelijk moederschap en een afnemend geboorte-cijfer ten gevolge.

In de eenvoudige tijden van voorheen was er een periode waarin het krijgen van kinderen voor de vrouwen een economische beteekenis had, toen beschouwde men hen alleen in dat opzicht van nut; vervulden zij die taak niet, dan stonden zij ook niet in eer of aanzien. Zulk een toestand leidde er toe, de hoeveelheid kinderen sterk te doen toenemen, al geschiedde dit ook ten koste van de hoedanigheid. Doch toen met de ontwikkeling der industrie het gewicht van economische zorgen op de schouders van den man toenam, begon men kinderen als een last te beschouwen en werd hun komst door den hard werkenden vader niet meer in die mate gewenscht. Zij verkleinen het inkomen van het gezin; en de moeder die uitsluitend met dat inkomen moet rondkomen en in haar positie van onbetaalde dienstbode overwerkt is, voelt zich volstrekt niet gedrongen onder dien economischen druk naar het moederschap te streven. Bij de werklieden, – waartoe toch de meerderheid van een volk behoort, – is de vrouw dan ook niet uitsluitend werkzaam in dienst van haar kinderen. En onder de verstandigste en nauwgezetste werklieden bestaat tegenwoordig een merkbare afkeer van groote gezinnen, en bestendig wordt getracht om de uitbreiding van het gezin te voorkomen.

Mocht men meenen dat deze beschouwing in geen direct verband staat met de economische positie der vrouw, maar veeleer met den algemeenen staat der werklieden, dan bezie men denzelfden toestand eens bij de rijke lieden naderbij. Hier is de economische afhankelijkheid der vrouw tot het uiterste opgevoerd. De dochters en vrouwen van de rijken doen nog niet eens het huiselijk werk dat door de vrouwen uit arme gezinnen moet verricht worden. Zij zijn van de wieg tot het graf volmaakt on-productief, zoowel in goederen als in arbeid van economische waarde en zij verteren daarentegen van zulke goederen en arbeid een hoeveelheid, welke alleen door de koopkracht van hunne mannelijke bloedverwanten begrensd wordt. Hun economische beteekenis, gehuwd of ongehuwd, ligt in hun macht de mannen aan te trekken en te bekoren; en deze macht is niet die van het moederschap. Integendeel, het moederschap ontrooft vele vrouwen haar persoonlijke bekoringen en neemt veel van haar tijd in beslag, waardoor zij allerlei genoegens en voordeel die voor een vrouw zonder kinderen verkrijgbaar zijn, moeten derven. Zij profiteeren het meest door de geslachtsverhouding zonder haar natuurlijke gevolgen; en daarom is het economisch in haar voordeel het moederschap tegen te gaan, in plaats van het in de hand te werken.

Indien men de uiterste grens van de sexueel-economische verhouding uit dit oogpunt beschouwt dan is het voor ieder duidelijk waar te nemen. Niets werkt toch de verbetering van het ras door het moederschap meer absoluut tegen dan de prostitutie. Met zich uitsluitend te wijden aan den dienst van het moederschap, zooals de koningin-bij doet, of met zich uitsluitend te wijden aan den dienst van het geslachts-leven zonder moederschap, zooals de prostituée doet, bevordert men niet de verbetering van het ras. En toch bestaat er nog steeds een krachtige volksmeening, dat het voor ons ras van het grootste belang is dat alle vrouwen van directe economische werkzaamheden bevrijd blijven, opdat zij zoodoende al hun krachten beschikbaar houden voor de schoone taak van het moederschap.

In The Forum van November 1888 schrijft Lester F. Ward een artikel getiteld: “Our better halves” (onze betere helft), waarin hij duidelijk de superioriteit van het vrouwelijk geslacht uit een biologisch oogpunt aantoont. Natuurlijk verwekte dit artikel veel tegenspraak; en in een weerleggend stuk “Woman’s place in nature” (de plaats der vrouw in de natuur), (The Forum Mei 1889) zet Mr. Grant Allen zeer uitvoerig de algemeene opinie over dit onderwerp uiteen. Van de vrouw zegt hij: “ik geloof dat het waar is dat de vrouw veel minder dan de man het ras vertegenwoordigt, dat zij waarlijk op het oogenblik nog zelfs niet ten halve tot het ras behoort, maar eerder een deel er van uitmaakt, bepaald bestemd voor de instandhouding van de soort; precies als hommels en mannelijke spinnen deelen zijn van hun soort, alleen aangewezen voor de uitoefening van hun mannelijke functiën, of zoo als honingbijen individueele insekten zijn, alleen bestemd om als levende honingpotten voor de gemeenschap te werken. De vrouw moet zich alleen aan de voortplanting wijden.”

Sedert op biologische gronden bewezen werd dat het zeer langzaam ontstaan en ontwikkelen van het mannelijk organisme uitsluitend als een reproductieve noodzakelijkheid moet opgevat worden; en sedert vrouwen worden opgeofferd niet aan reproductieve noodzakelijkheden, maar aan zeer onnoodige en beleedigende geslachtelijke handelingen onder den druk hunner economische afhankelijkheid, vertoont een bewering als die van Mr. Grant Allen een sterk humoristische zijde. Zijne meening wordt evenwel niet alleen gedeeld door menschen die beweren van sociologie en biologie een bijzondere studie te hebben gemaakt, maar het groote publiek denkt er evenzoo over en daarom is het noodig dat wij er onze aandacht aan wijden. Wie de meening van Mr. Grant Allen deelen, moeten echter toestemmen dat de over-ontwikkeling van het geslacht een gevolg is van de economische verhouding tusschen mannen en vrouwen en dat een reeks individueele en maatschappelijke zonden uit deze over-ontwikkeling voortspruiten. Zij moeten verder zelfs toegeven dat de economische ontwikkeling van het ras er eenige schade door lijdt. Maar zij zullen in antwoord daarop beweren dat deze ziekelijke toestanden bij den menschelijken vooruitgang behooren; dat door de vrouw voor den dienst van het moederschap te bestemmen de menschheid meer goed dan kwaad ondervindt, hoe groot dit laatste ook mag zijn; en omgekeerd, dat het individueele en maatschappelijke voordeel door economische vrijheid der vrouw verkregen, niet opweegt tegen het verlies het ras toegebracht, door opheffing van een moederschap, waaraan de vrouwen zich speciaal wijden.

Om dit te weerleggen is het noodig aan te toonen dat onze groote toewijding aan de kinderen niet zulke voordeelige resultaten heeft als wel verondersteld wordt; dat de invloed van ons moederschap op het ras eerder beneden dan boven die van andere diersoorten staat; dat deze mindere invloed zijn oorzaak vindt in de sexueel-economische verhouding; dat het weder instellen van de economische vrijheid der vrouw het moederschap zal ten goede komen; en ten slotte langs welke lijn van sociale en individueele ontwikkeling deze verbetering praktisch te verkrijgen is.

Bij de behandeling van dit onderwerp hebben wij behoefte aan een bijzondere geestelijke voorbereiding. Wij dienen aan te toonen dat onze denkbeelden hierover door vooroordeel een eigenaardige tint hebben aangenomen, en dat wij in geen andere gedachtensfeer zoo door onze aandoeningen verblind worden. Dit onderwerp is altijd boven eenig ander, meer een kwestie van gevoel dan van verstand geweest. Ook de verhouding der seksen is grootendeels een kwestie van gevoel, maar wij hebben die tevens tot een onderwerp van studie, van vergelijking, van bespiegeling gemaakt. Er bestaan dientengevolge verschillende meeningen over de geslachts-verhouding, maar over het moederschap bestaan er geene. Hier en daar durft de een of ander philosoof, een Plato, een Rousseau, eenige gedachten wijden aan dit onderwerp; maar over het geheel is geen thema van zooveel belang zoo weinig als dit bestudeerd geworden. Men beschouwt het moederschap als heiliger dan godsdienst, bindender dan de wet, bekender dan de wijze van eten; wij zijn allen geboren en opgevoed in de aangenomen verheerlijking er van, en op ouderen leeftijd deelen wij het weder evenzoo aan de jongeren mede. Iemand kan met minder gevaar om uitgejouwd te worden den wil en de daden van zijn God dan van zijn moeder in twijfel trekken. Deze moeder-vergoding is een zoo diep ingeworteld, zoo wijd verspreid en lang bestaand gevoel dat zij zich op iederen trap van geestelijke ontwikkeling vertoont. Zij is met onze godsdienstige gevoelens eenerzijds en met onze geslachts-neigingen anderzijds zoodanig saâmgeweven, dat het bijna onmogelijk is over dit onderwerp helder en kalm na te denken; immers lang was het verboden om over godsdienst en geslachts-kwesties van gedachten te wisselen, wijl het een te heilig en het andere te onheilig was. Het is daarom gemakkelijk te begrijpen waarom wij in dezen zoo vol vooroordeel zijn.

 

Het instinkt dat het kind naar de moeder drijft is even oud als dat wat de moeder naar het kind drijft, beide dateeren uit de periode toen het kind voor het eerst zorg noodig had, misschien reeds uit den tijd der latere reptiliën. Deze band tusschen moeder en kind heeft onafgebroken door de geheele lijn van progressie bestaan en is bij ons sterker dan bij eenig ander schepsel, omdat in onze sociale ontwikkeling de ouders voor het kind niet alleen het geheele leven door, maar wegens ons erfrecht, zelfs nog na den dood van belang zijn. Een zoo vroeg, zoo hoogst belangrijk, zoo lang opgehoopt dierlijk instinkt, dat nog door maatschappelijke wetten versterkt wordt, is een groote kracht, waarbij bovendien nog gevoegd moet worden de lange periode van groote ouder-vereering. Daardoor veranderen de dwaze begrippen van vroegere vergoders van de idee der ouderlijke heiligheid geheel, want zij die eerst een God van hun vader gemaakt hadden, maakten daarna een vader van God, en dit diep godsdienstig gevoel heeft het gewicht van instinkt zeer verhoogd. Ook familie-regeering, onbegrensd als zij was in het patriarchale tijdperk, heeft ons eerbiedig, blind vertrouwen in het ouderschap zoo hoog opgevoerd, tot het majesteitsschennis werd aan de goede plichtsvervulling er van te twijfelen. Op twee zeer belangwekkende overgangen in deze sfeer moet gewezen worden. De een is dat het toppunt van kinderlijke toewijding in het patriarchale tijdperk bereikt werd, in den tijd toen de vader de eenige machthebbende en de voeder van het gezin was en naar goedvinden zijn kinderen mocht slaan of verkoopen; doch dit overblijfsel van onder-vereering verminderde bestendig met de wijziging van den regeeringsvorm tot in onzen democratischen tijd, waarin met volle ontwikkeling van persoonlijke vrijheid en verantwoordelijkheid de laagste graad van kinderlijken eerbied en onderwerping aangetroffen wordt. In plaats daarvan is in aller belang de ongedwongen, liefelijke omgang tusschen ouders en kinderen gekomen, die vroeger, toen de kinderen een kruipende houding tegenover hen moesten aannemen, volkomen onbestaanbaar was.

De ander is de langzame overgang van de hoogste vadervereering “de schepper van mijn bestaan”, zooals het kind gewoon was hem te beschouwen, naar onze moderne moederwaardeering. De stervende soldaat op het slagveld denkt aan zijn moeder, verlangt naar haar, niet naar zijn vader. De reiziger en banneling droomt van zijn moeders zorgen, zijn moeders versnaperingen. De pathos der volkssprookjes gaat heden reeds zoover dat men “den verloren zoon” naar zijn moeder terugbrengt, niet naar zijn vader. Indien de oorspronkelijke “verloren zoon” een moeder had gehad, dan zou die zeker bezig geweest zijn het vetgemeste kalf te braden, toen hij terugkwam. Indien de tegenwoordige “verloren zoon” een vader heeft, dan heeft die alleen de verplichting het kalfsvleesch te betalen. Onze teederste gevoelens, onze diepste eerbied, onze hoogste verbolgenheid over een beleediging concentreeren zich tegenwoordig allen meer om de moeder dan om den vader; en dit is een sterk bewijs dat de erkenning van de werkelijke waarde van de vrouw in het leven en de plaats die zij er moet innemen, ons wordt ingegeven, terzelfder tijd dat ons verstand beide kan begrijpen. Niets kan ooit de waarheid van de waarde der moeder overschatten. Ons instinkt geeft ons den rechten weg aan, zooals trouwens alle diep ingewortelde sociale instinkten doen; maar rondom dit instinkt zijn een hoop valschheden en dwaasheden opgegroeid, die er altijd toe leiden den vooruitgang er van te vertragen en te beletten.

Als de hoofdpersoon bij de voortplanting wordt de moeder hoofdzakelijk op eenvoudige physiologische gronden vereerd. Als de hoofdpersoon in vormende liefde, de groote voorwaarde voor menschelijk geluk, is zij de bron van onzen geheelen groei. Als de beginner der industrie is zij nog eens een bron van vooruitgang. Als de eerste en laatste opvoedster vormt zij buiten haar lichaam wat zij daar binnen schiep; en daar zij de zichtbare, voelbare, beminnelijke, levende type van dit alles is, het wezen in wiens persoon de volle som van goedheid voor het individu is uitgedrukt, is het geen wonder dat onze sterkste, diepste, teederste gevoelens zich groepeeren om het beteekenisvolle woord “moeder”.

Stemmen wij met dit alles volkomen in, dan blijft nog voor ons over het volle licht der wetenschap en het eerlijke werk der gedachte naar deze, evenals naar iedere andere phase van het menschelijk leven te richten; ons gevoel te laten rusten en ons verstand te gebruiken; uit te maken of wij zelfs hier wel gerechtigd zijn om het belangrijkste werk van het individueele leven volgens de methoden van het primitieve instinkt te blijven verrichten. Het moederschap is slechts een levensproces en als alle levensprocessen mag het bestudeerd worden. Onder onbewuste, beginnende levensvormen volbrengt het zijn taak door een eenvoudig instinkt. In het bewuste en samengestelde menschelijk leven eischt het veel talrijker en verschillender krachten om zijn taak goed te vervullen. Bij ons is het een bewust proces, – een proces dat goede of slechte gevolgen kan hebben. Deze willekeurige macht brengt nieuwe verantwoordelijkheden en de behoefte aan nieuwe methoden mede, – een behoefte die niet enkel hierop neerkomt, om te overwegen of wij de plichten van het moederschap wel aanvaarden mogen, maar hoe wij ze het best vervullen kunnen.

Het moederschap moet evenals ieder ander natuurlijk proces beoordeeld worden naar zijn resultaten. Het is goed of slecht naarmate het aan zijn doel beantwoordt. Het menschelijk moederschap moet beoordeeld worden naarmate het aan zijn doel voor het menschelijk ras beantwoordt. Zijn eerste doel is het ras voort te planten door reproductie van het individu; het tweede het ras te verbeteren, door verbetering van het individu. Het zuiver eenvoudige werk van voortplanting wordt evengoed volbracht door het leggen van eieren, die soms na den dood van de moeder eerst worden uitgebroed, als door jarenlang dienstbetoon aan de kinderen; maar voor het verbeteren van het ras komen wij met andere eischen. De functiën van het moederschap zijn even natuurlijk vermeerderd als de functiën van de voeding, en elk ontwikkelingsstadium heeft voor de moeder nieuwe plichten mede gebracht. De moeder-vogel moet haar jongen uitbroeden, de moeder-koe moet haar jongen zoogen, de moeder-kat moet jagen voor ze; en van elken afzonderlijken dienst welken de moeder verricht, moet de waarde beoordeeld worden naar de gevolgen voor de jongen. De maatstaf voor het ware moederschap wordt gevonden in datgene wat gedaan wordt in het werkelijk belang der jongen, en het beste voor de jongen zal wel datgene zijn, wat hun een beter toekomstig bestaan verschaft dan dat van hun ouders. Het doel van het ware moederschap is een beter wezen dan de ouders in de wereld achter te laten.

Dit doel wordt in het menschenras door twee processen gediend: door de eenvoudige individueele functie van voortplanting, waartoe ook alle zorg en verpleging behooren; en door de saamgestelde, maatschappelijke functie van opvoeding. Aanvankelijk was deze laatste een moederlijke functie en daarom een individueele, maar sedert lang is zij eerder een ras- dan een individueele functie geworden, die in geen betrekking meer staat tot de sekse of eenige andere persoonlijke beperking. De kinderen hebben voor een goede ontwikkeling niet alleen de liefde en zorg der moeder noodig, maar bovendien de zorg en opvoeding van vele anderen. Dit is in zulk een uitgebreiden zin waar, dat men in het algemeen kan zeggen dat het tegenwoordig voor een kind beter zou zijn om totaal verlaten, zonder moeder of eenig familielid, in de straten eener groote stad te staan, dan met een groote en aanhankelijke familie overgebracht te worden naar het “donkerste Afrika”.

2Terwijl ik dit werk vertaal lijdt de gansche beschaafde wereld onder het onrecht, dat de Zuid-Afrikaansche Republieken door Engeland wordt aangedaan en het gevoel van onmacht om daaraan een eind te maken.