Kostenlos

Te Lande

Text
0
Kritiken
iOSAndroidWindows Phone
Wohin soll der Link zur App geschickt werden?
Schließen Sie dieses Fenster erst, wenn Sie den Code auf Ihrem Mobilgerät eingegeben haben
Erneut versuchenLink gesendet

Auf Wunsch des Urheberrechtsinhabers steht dieses Buch nicht als Datei zum Download zur Verfügung.

Sie können es jedoch in unseren mobilen Anwendungen (auch ohne Verbindung zum Internet) und online auf der LitRes-Website lesen.

Als gelesen kennzeichnen
Schriftart:Kleiner AaGrößer Aa

's Nachts vóór haar bevalling had zij een droom…

Zij lag bewusteloos ingeslapen, toen zij eensklaps een stille gestalte over zich heen voelde buigen, en een zeer zachte stem meende te hooren, een stem waarvan zij vroeger nooit den klank gehoord had, die haar fluisterde:

"Sta op, en volg mij."

In machinale gehoorzaamheid, zonder een opmerking noch een vraag, voelde zij zich opstaan. En nauwelijks was ze met haast half aangekleed, toen de slanke gestalte, die vaag-grijzig bleek was, en, als een engel, vlerken scheen te dragen, haar stil een kindje in de armen lei, en nog eens met haar zachte stem herhaalde:

"Volg mij!!!"

Met snellen tred liepen zij door de sombere velden, de gestalte voorop, licht alsof hare voeten de aarde niet raakten; zij er achter, met inspanning haren geleider volgend, het kind in haar armen…!

Zij gingen in de richting van een bleeken lichtstraal, schitterend in de verte van den horizon. Het kind bewoog zich niet, klaagde niet, huilde niet. En alles was dood-sombere eenzaamheid en stilte om hen heen…

Maar eensklaps hoorde zij het luid geschreeuw van al haar andere kinderen. Zij hadden haar gevolgd en wilden met haar meegaan…

Even hield ze stil en liet ze meegaan. En ook de edele gestalte keerde zich even om en staarde roerloos het schouwspel aan, met een sereen-triestige hoogheid. Toen gingen zij allen weer verder…

De weg klom, werd steil en hobbelig. Zij hijgde, struikelde, viel. Haar afgematte kinderen konden weldra niet langer volgen. Het een na het ander verlieten zij haar in wanhopig geschrei; en ook zij weende overvloedig, terwijl zij ze voor 't laatst omhelsde. Maar zij bleef niet bij ze: altijd verder en verder volgde zij, met het onbewegelijk kind op haar armen, de slanke, fantastische gestalte, die haar tot den meer en meer heerlijk schitterenden stralenglans opleidde…

Met een angstkreet werd zij wakker. Een kramp verwrong haar lichaam, in de eerste barensweeën.

Brommend schrikte de man er van op. "Wa schilt er toch!" knorde hij. Maar toen hij 't begrepen had sprong hij uit 't bed, kleedde zich haastig aan, en ging dokter en baker halen.

Alle drie: de man, de dokter en de baker, omringden zij in 't laag, akelig-somber kamertje, het bed waarop Hortense lag, aan onnoemelijk lijden ter prooi. Niets ging vooruit; het duurde al meer dan achttien uren. Het slachtoffer was uitgeput, en tusschen de aanvallen der afgrijselijke smart, smeekte zij te mogen sterven. Toen besloot de dokter tot het uiterste. Haastig, in een benauwende stilte, slechts af en toe gestoord door het gillen der vrouw, werden de instrumenten, als foltertuigen, klaar gemaakt. Dan was het als een slachting, en het kind kwam ter wereld: doodgeboren.

Hortense staakte 't schreeuwen, de oogen gesloten en de handen lam, zelve als een lijk.

't Is nacht…

De wijd-starend uitgezette oogen brandend van koorts, de huid boven de juksbeenderen93 schel-roze gekleurd, het voorhoofd druipend van 't zweet en 't gansche lichaam huiverend en schuddend, ligt Hortense op den rug gestrekt, het doode kind met stuggen hartstocht tegen haar onvleesde94 borst gedrukt.

Terstond heeft zij het zoo geëischt. Men heeft gepoogd haar het kind te ontnemen, maar zij heeft geschreeuwd, zij heeft gebruld als een leeuwin, klauwend en knarsetandend…

Om haar heen zijn haar man en de baker, en ook haar drie oudste kinderen. Op een tafeltje, naast het bed, branden twee waskaarsen, die lichten der stervenden, aan beide zijden van een kruisbeeld. Doch zij schijnt ze niet te zien; ze schijnt niets en niemand meer te zien.

Het zweet plakt haar losse, zwarte haarvlechten op hare slapen, en haar oogen van verwildering en angst blijven halsstarrig gevestigd op de laaggebalkte zoldering, terwijl haar bibberende lippen een gebed schijnen te prevelen. En plotseling krijgen haar oogen iets haast bovennatuurlijks in hun uitdrukking, terwijl een schorre kreet uit haren mond stijgt.

– Wa es't er?" vraagt de man, angstig naderend.

– Ik zie hem! ik zie hem! O! ik zie hem komen!" lispelt zij met vreemde stem.

En, in haar brandende oogen, die nog wijder open staren, komt de extaze.

– Wa zie je? wa zie je?" vraagt hij dringend.

Zij sluit haar oogen, als plotseling verblind door een te schelle uitstraling van licht. Dan doet ze ze weer open, en over haar ontvleesde trekken komt een uitdrukking van hemelsche vreugd.

Zij glimlacht. En haar sidderend lichaam maakt een beweging alsof zij op wou staan, terwijl haar armen zich nog nauwer, met onuitsprekelijke liefde, over het doode kind omsluiten. En eensklaps roept ze, met een luide, heldere stem, die vervaarlijk weergalmt in de benauwde stilte van 't luguber kamertje:

– 'K kome! 'k kome! 'K hé mijn moagdeklieren aan! 'K droage 't kindeke Zjezus!"

Verwilderd schrikken zij allen op. De man en de baker vliegen naar het bed, terwijl de kinderen luide jammeren.

Maar voor de aangrijpende plechtigheid van 't schouwspel, blijven zij terstond weer allen stom en roerloos, den blik gevestigd op de jonge moeder…

Geen spier van haar lichaam beweegt zich meer. De schelle kleuren van de wangen bleeken weg, en zelfs het zweet, dat op het voorhoofd parelt, schijnt in een laatsten straal over de slapen uit te vloeien. Alleen de oogen leven…

Zij leven, en staren, in extaze, op de zwarte zoldering, waar zij een overheerlijk schouwspel schijnen bij te wonen. Een schouwspel van ideale pracht, een uitstraling die ze meesleept, die met ze weg gaat, die tot zich schijnt te trekken, uit de diepste diepten van haar wezen, haar allerlaatste levenskrachten. De oogappels zelven schijnen langzamerhand hun gloed te verliezen, zich te verkleinen, zich in een laatsten kern van vuur te concentreeren. Weldra zijn ze niets meer dan twee fijne straaltjes, scherp-schitterend in het midden der doffe holten, als twee naaldpunten.

Langzaam, met uitgestrekte hand, buigt de baker over de stervende neer. Zij ziet de fijne straaltjes verbleeken, zij ziet ze dun worden als zilveren haartjes, als twee met dauw bezilverde draadjes van een spinneweb. En altijd door blijven zij staren op 't extatisch vizioen…

Dan is er als een opschorsing. Een laatste zweetparel daalt langzaam van het voorhoofd, blijft even in de rechter wenkbrauw hangen. Dan valt hij in het oog en dooft er 't laatste stipje leven uit.

– Z'es deud," fluistert de vrouw, zich oprichtend.

En plotseling, ontroerd en overweldigd tot in 't diepste harer ziel door het bovenmenschelijk schouwspel, dat zij daar waarnam:

– Z'es mee heur kind in den Hemel!" zegt ze. En, met gevouwen handen, valt zij vóór het sterfbed op haar knieën.

93juksbeenderen / jukbeenderen
94onvleesde / ontvleesde