Kostenlos

De koraal-eilanden: fragment uit het dagboek van een natuuronderzoeker

Text
iOSAndroidWindows Phone
Wohin soll der Link zur App geschickt werden?
Schließen Sie dieses Fenster erst, wenn Sie den Code auf Ihrem Mobilgerät eingegeben haben
Erneut versuchenLink gesendet

Auf Wunsch des Urheberrechtsinhabers steht dieses Buch nicht als Datei zum Download zur Verfügung.

Sie können es jedoch in unseren mobilen Anwendungen (auch ohne Verbindung zum Internet) und online auf der LitRes-Website lesen.

Als gelesen kennzeichnen
Schriftart:Kleiner AaGrößer Aa

Het dier verscheurt eerst het buitenste bekleedsel, vezel voor vezel; vervolgens timmert hij met zijne harde scharen op de schil, steeds op dezelfde plaats, tot er eindelijk eene opening ontstaat. Dan wendt hij zich om, en haalt, met behulp van zijne dunne achterpooten, de witte mergachtige zelfstandigheid uit de geopende noot. Dit is wel een der merkwaardigste voorbeelden van instinkt, die mij bekend zijn; niemand zou ooit op het vermoeden zijn gekomen, dat het in de bedoeling der natuur lag, een onderling verband te vormen tusschen den bouw van de krabbe en van den kokosnoot. De birgos, die zich over dag aan land ophoudt, gaat, naar men zegt, iedere nacht naar de zee; de jongen vertoeven eenigen tijd op de kust, waar zij geboren worden. Deze krabben wonen in diepe gaten onder de wortels der boomen, waar zij zich een soort van nest maken van groote hoeveelheden uitgeplozen kokosvezels. De Maleiers nemen de vezels weg, om er touw van te maken. De birgos leveren een uitnemend voedsel; onder den staart der grootsten vindt men eene massa vet, die, gesmolten, een kwart flesch zeer heldere olie oplevert. Men heeft verhaald dat deze krabbe in de kokosboomen klauterde, om de vruchten af te plukken. Dat komt mij evenwel onmogelijk voor. Bij den pandanuspalm zou dit gemakkelijker gaan; maar de heer Lisk heeft mij verzekerd, dat, op deze eilanden, de birgos zich vergenoegt met de afgevallen noten.

Tot mijne groote bevreemding ontdekte ik, dat twee koraalsoorten van het geslacht der Milleporen (M. complanata et alcicornis), het vermogen hadden om te steken. Haar takken of stokken, zijn, in stede van week, als zij uit het water komen, hard en ruw, en verspreiden een sterken en onaangenamen geur. In aanraking met de huid gebracht, veroorzaken zij eene soortgelijke gewaarwording als de brandnetel. Vele andere dieren van deze klasse zijn in het bezit van ditzelfde middel van aanval of verdediging: in de indische zeeën vindt men zelfs een soort van stekend zeewier.

Twee soorten van visch, die tot het geslacht der papegaaivisschen behooren en hier veelvuldig voorkomen, leven uitsluitend van koraalpolypen; beiden zijn prachtig blauw en groen, met schitterenden weerschijn; de eene soort houdt zich alleen op in de lagunen, de andere in de branding langs den buitenzoom der riffen. De heer Lisk heeft meermalen gezien, hoe gansche scharen dezer visschen, met hunne sterke kaken, aan de toppen der koraaltakken knaagden. Ik heb een dier visschen geopend, en vond de ingewanden uitgezet, opgevuld met eene gele kalkachtige stof en een zandachtige pap.

III

In den morgen van den twaalfden April verlieten wij de lagunen en zetten koers naar Ile de France. Ik verblijd mij, dat ik deze attols heb bezocht: zij behooren toch inderdaad tot de wonderen der wereld. Volgens de peilingen van kapitein Fitz-Roy, die op een halve mijl afstands van het strand, met een lijn van ruim zesduizend voet lengte geen grond kon bereiken, schijnt het eiland te bestaan uit een hoogen onderzeeschen berg, waarvan de loodrechte wanden steiler afvallen dan die van den steilsten vulkanischen kegel. De top, in de gedaante van een ronden hollen schotel, heeft een diameter van omstreeks tien mijlen; en in deze ontzaggelijke massa is er geen enkel fragment, geen enkel deeltje, dat niet het merk draagt der organische samenstelling. Wat beteekenen de pyramiden en de reusachtigste ruïnen, vergeleken bij deze bergen van steen, op elkander gestapeld door de werking van verschillende soorten van zoo bij uitnemendheid kleine, brooze diertjes?

De lagunen-eilanden, naar hun indischen naam attols of attolen genoemd, zijn wel de merkwaardigste van deze koraalformaties, en hebben met recht te allen tijde de bewondering der reizigers opgewekt. Het is dan ook een zonderling gezicht, die krans van riffen en kleine eilanden, door een ring van schuim omgeven, en met zijn gordel van groen een groote kom van helder water omsluitend.

De eerste reizigers, die deze attolen ontdekten, verbeeldden zich dat de koraalpolypen uit instinkt die groote kringen bouwden, om zich in de binnen-lagune een veilig verblijf te verzekeren. Maar de sterker en zwaarder gebouwde soorten, wier groei aan de buitenranden toch de onmisbare voorwaarde is van het bestaan der riffen, kunnen niet leven in de stille binnenwateren van het eiland, waarin andere fijn vertakte koralen tieren. De zoo even vermelde hypothese onderstelt dus, dat verschillende soorten van polypen tot een gemeenschappelijk doel zouden hebben saamgewerkt; maar in de geheele natuur is geen tweede voorbeeld van zulk eene samenwerking te vinden. – De later algemeen aangenomen theorie leerde dat de attolen rusten op onderzeesche kraters; maar hiertegen strijden de gedaante en de uitgestrektheid van sommige dezer riffen, zoo goed als het aantal en de onderlinge verhouding van anderen. – Een derde, schijnbaar juister meening werd door Chamisso voorgestaan. Volgens hem is de groei en ontwikkeling der koralen krachtiger, naarmate zij meer blootgesteld zijn aan den vloed en de ebbe der open zee; de koralen aan den buitenrand ontwikkelen zich altijd het eerst en krachtigst uit den gemeenschappelijken grondslag, en bepalen daardoor den eigenaardigen cirkelvorm van het rif. Hier, even als in de hypothese der kraters, wordt echter eene belangrijke bijzonderheid over het hoofd gezien: deze zoophyten (talrijke peilingen hebben het bewezen) kunnen niet meer leven en werken beneden eene diepte van dertig ellen; op welke grondslagen hebben zij dus hun stevig gebouw opgetrokken?

Het is niet aan te nemen, dat in deze onpeilbare uitgestrekte zeeën, op zoo grooten afstand van het vasteland, waar het water zoo helder is, het zand zulke vaste massaas met steil afvallende zijden zou hebben gevormd, of wel banken van eenige honderde mijlen lengte, om aldus de grondslagen te bereiden, waarop de polypen konden bouwen. Even onwaarschijnlijk is het, dat door de werking van opheffende krachten, over deze onmetelijke uitgestrektheid, tallooze rotsbanken omhoog zouden zijn getild, en wel juist tot het punt, waar de polypen zich kunnen vestigen, dat wil zeggen tot twintig à dertig el beneden de oppervlakte des waters. Indien dus de grondslagen, waarop de koralen de attols optrokken, geen zandbergen zijn; indien ter bereiking van de gewenschte hoogte, de bodem zich ook niet zoo gelijkmatig heeft kunnen opheffen, dan volgt daaruit noodzakelijk dat hij gedaald moet zijn. Dat is de eenig mogelijke oplossing. Zoo zijn dan berg na berg, eiland na eiland, langzaam in de golven verzonken, telkens nieuwe grondslagen aanbiedende voor de constructiën der koraalpolypen. Ik kan voor dit verschijnsel geene andere verklaring vinden: aangezien al deze eilanden maar even boven den waterspiegel uitsteken, en zij allen door koraalpolypen gebouwd zijn, moeten allen ook rusten op een grondslag, die op dezelfde diepte is gelegd.