Op de Vlucht voor Hogere Krachten

Text
Aus der Reihe: Een Avery Black Mysterie #2
0
Kritiken
Leseprobe
Als gelesen kennzeichnen
Wie Sie das Buch nach dem Kauf lesen
Keine Zeit zum Lesen von Büchern?
Hörprobe anhören
Op de Vlucht voor Hogere Krachten
Op de Vlucht voor Hogere Krachten
− 20%
Profitieren Sie von einem Rabatt von 20 % auf E-Books und Hörbücher.
Kaufen Sie das Set für 7 5,60
Op de Vlucht voor Hogere Krachten
Op de Vlucht voor Hogere Krachten
Hörbuch
Wird gelesen Loeke Pam
3,82
Mehr erfahren
Schriftart:Kleiner AaGrößer Aa

HOOFDSTUK NEGEN

“Allemachtig, Avery!” wauwelde Finley dronken. “Je hebt zonet zes leden van de Chelsea Death Squad uitgeschakeld, inclusief Juan Desoto? Dat geloof ik niet. Godverdomme, ik kan het niet geloven. Desoto is een echt monster. Sommige mensen geloven niet eens dat hij bestaat.”

“Dat heeft ze inderdaad gedaan,” zei Ramirez. “Ik was er zelf bij, man. Ik kan je verzekeren dat ze dat heeft gedaan. Ze ging tekeer als een kungfu-krijger of zoiets. Je had het moeten zien, ze was zo snel als een bliksemschicht. Ik heb nog nooit zoiets gezien. Hoe heb je zo leren vechten, Avery?”

“Uren en uren in de sportschool,” zei Avery. “Geen sociaal leven, geen vrienden. Alleen ik, een boksbal en heel veel zweet en tranen.”

“Je moet me een paar van die trucs leren,” zei hij.

“Jij deed het anders ook helemaal niet onaardig,” zei Avery. “Als ik me goed herinner heb je me tweemaal gered.”

“Dat is zo. Dat heb ik inderdaad gedaan,” zei hij zodat iedereen het kon horen.

Ze zaten in Joe’s Pub in Canal Street, een kroeg op enkele straten van politiebureau A1. Aan de lange houten tafel zat bijna iedereen die ook deel had uitgemaakt van Avery’s vorige moordonderzoek: Finley, Ramirez, Thompson, Jones en twee collega’s van Finley. De leidinggevende van de afdeling, Dylan Connelly, zat aan een ander tafeltje samen met enkele mannen van zijn afdeling. Af en toe keek hij op om oogcontact te maken met Avery, maar zij was zich van niets bewust.

Thompson was de grootste kerel in de hele kroeg. Met zijn bijzonder lichte huid, zijn dunne blonde haren, zijn volle lippen en zijn felle ogen, zag hij eruit als een albino. Met een dronken blik keek hij Avery aan. “Ik zou je anders best kunnen verslaan,” zei hij.

“Ik kan haar ook verslaan!” riep Finley uit. “Ze is een vrouw en vrouwen kunnen niet vechten. Dat weet iedereen! Dat moet toeval geweest zijn. Desoto voelde zich niet lekker en zijn handlangers werden verblind door haar schoonheid. Echt niet dat ze hen verslagen heeft. Echt niet!”

Jones, een magere en wat oudere Jamaicaan, leunde geïnteresseerd naar voren. “Hoe heb je Desoto echt verslagen?” vroeg hij. “Eerlijk. Zonder al het gepraat over de sportschool. Ik ga ook regelmatig naar de sportschool en kijk mij nou: er komt geen grammetje bij.”

“Ik heb geluk gehad,” zei Avery.

“Oké, maar hoe dan?” drong hij aan.

“Jiujitsu,” zei ze. “Vroeger, toen ik nog advocaat was, ging ik vaak hardlopen, maar na het hele gedoe rond de zaak-Randall had ik er geen zin meer in om door de straten van Boston te rennen. Ik schreef me in voor een jiujitsu-cursus en bracht daar elke dag uren door. Ik denk dat ik er mijn ziel door wilde reinigen. Ik vond het leuk. Zo leuk, dat de instructeur me de sleutels van het zaaltje gaf, zodat ik er heen kon wanneer ik maar wilde.

“Wat een gezeik die jiujitsu,” zei Finley alsof het een vies woord was. “Ik heb helemaal geen karate nodig. Ik roep mijn team op en paf, paf, paf!” riep hij luid, terwijl hij deed alsof hij een machinegeweer vasthield. “Ze schieten meteen iedereen neer!”

Er werd nog een rondje gegeven om te toosten op het hele gebeuren.

Avery biljartte met haar collega’s en speelde darts, en rond tien uur was ze aangeschoten. Dit was de eerste keer dat ze een avondje met de jongens had doorgebracht en het gaf haar een gevoel van verbondenheid met het hele team. Geheel onverwacht sloeg ze haar arm om de veel kleinere Finley, die nog steeds aan het biljarten was. “Bij mij zit je goed,” zei ze.

Finley, duidelijk in de war door de aanraking en de nabijheid van een grote blonde godin, was even sprakeloos.

Ramirez had het grootste deel van de avond alleen aan de bar doorgebracht. Avery liep op hem toe en struikelde. Ze sloeg haar arm om hem heen en kuste hem op de wang. “Voelt dat beter?” vroeg ze.

“Dat deed pijn.”

“Aah,” kirde ze. “Laten we gaan. Ik kan er wel voor zorgen dat je je beter voelt.”

“Nee,” mompelde hij.

“Wat is er?”

Verward draaide Ramirez zich om. “Jíj,” zei hij. “Jij bent goed in alles wat je doet. En wie ben ik? Ik voel me soms niet meer dan je hulpje. Weet je, voordat jij in mijn leven kwam dacht ik altijd dat ik een prima agent was, maar als we samen ergens zijn, zie ik alleen mijn tekortkomingen. Zoals vanmorgen: alleen jij kon voorkomen dat die kerel die agent schoot. In de haven had alleen jij meteen alle aanwijzingen door. Alleen jij werd in het hol van Desoto binnengelaten en jij hebt hem notabene verslagen. Je bent goed in alles wat je doet, Avery, en daardoor ga ik aan mezelf twijfelen.”

“Kom nou,” zei Avery, terwijl ze haar voorhoofd tegen het zijne duwde. “Je bent een geweldige agent. Je hebt mijn leven gered. Alweer. Desoto zou mijn nek hebben gebroken.”

“Dat had iedereen kunnen doen,” zei hij, en hij wiebelde wat heen en weer.

“Je bent de best geklede smeris die ik ken,” zei ze, “én de meest enthousiaste smeris, en je positieve houding maakt me altijd aan het lachen.”

“Echt?”

“Echt,” zei ze nadrukkelijk. “Ik zit veel te vaak te piekeren en zou dat dagen aan een stuk kunnen doen. Jij haalt me uit mijn schulp en maakt dat ik me op en top vrouw voel.”

Ze kuste hem op de lippen.

Ramirez boog zijn hoofd. “Dank je wel,” zei hij. “Echt. Bedankt. Dat betekent veel voor me. Het gaat wel. Laat me even een paar minuutjes, oké? Ik drink mijn glas leeg en denk nog wat na.”

“Natuurlijk,” zei ze.

In de kroeg was het nu veel drukker dan toen ze binnenkwamen. Avery keek om zich heen. Thompson en Jones waren vertrokken. Finley was nog steeds aan het biljarten. Ze zag enkele agenten die ze herkende, maar niemand met wie ze echt een gesprek wilde aanknopen. Twee keurig geklede mannen wenkten haar en wezen naar hun drankjes. Ze schudde haar hoofd.

Even leek alles terug te komen: Desoto’s hand rond haar hals en de vrouw op de boot met die griezelige schaduw en de mysterieuze ster.

Avery bestelde nog een drankje en ging in een rustig hoekje aan een tafeltje zitten. Het zou er wel idioot uitzien voor een buitenstaander: een vrouw met een in elkaar geslagen gezicht, alleen aan een tafeltje, een drankje in haar handen en een in het niets starende blik. Ze zette de gebeurtenissen van de dag op een rijtje en probeerde een inzicht te krijgen in de hele zaak.

Desoto: geen aanwijzingen.

Ouders: geen aanwijzingen.

Vrienden? Avery besefte dat ze daar achteraan moest, en hoe eerder hoe beter.

Waarom had de moordenaar een ster getekend? vroeg ze zich af.

Ze dacht aan de flat waar de moord was gepleegd, de boeken, de opgeborgen kleren en het verdwenen tapijt. Hij is groot, dacht ze, en sterk en hij is duidelijk ergens gefrustreerd over. De camera’s waren gesaboteerd, wat betekent dat hij bovendien weet hoe hij onopvallend te werk moet gaan. Militair getraind? Misschien.

In gedachten vinkte ze een vakje aan.

Het was zeker een persoonlijke afrekening, dacht ze. Ga Venemeers verleden na. Kom te weten wie er vroeger in de boekhandel werkte en met wie ze ooit een relatie heeft gehad, zelfs in haar schooltijd. Stel een lijst samen. Als je eenmaal deze lijst hebt, kun je nog een keer met haar ouders gaan praten om een en ander te verifiëren.

Ze had lang nog niet alle stukjes van de puzzel gevonden.

Ramirez stond voor haar en keek haar aan.

“Hé,” zei ze en verlegen en ze verborg haar gezicht in haar handen.

“Al eens goed naar jezelf gekeken?” zei hij en hij lachte. “Wat ben je aan het doen?”

Avery bloosde. “Zo ga ik altijd te werk,” zei ze.

Hij ging naast haar zitten. “Hoe?” vroeg hij. “Vertel het me.”

“Ik ga… alles in gedachten na,” zei ze. “Ik zet alles op een rijtje. Ik probeer alle puzzelstukjes te vinden en in gedachten zoek ik verbanden. Ik maak een lijstje met aanwijzingen die ik moet volgen zodat ik niets kan vergeten. Ik moet gewoon alles heel grondig nagaan.”

“Waarom?” vroeg hij. “Waarom ben je hier zo goed in?”

In gedachten zag ze haar vader, een wapen in zijn hand en de loop op haar gezicht gericht. Stop met huilen of ik geef je een echte reden om te huilen!

Ontsnappen, dacht ze.

Dat is wat Avery al haar hele leven wilde: ontsnappen uit de greep van haar verleden. Maar ontsnappen betekende dat ze een plan moest hebben, en plannen konden misgaan.

“Het was de enige manier om te ontsnappen,” zei ze.

“Ontsnappen? Ontsnappen aan wat?”

Avery keek hem aan en vertelde hem iets wat ze in jaren niet uitgesproken had. “Ik was een weeskind. Wist je dat?”

Ramirez leunde verbaasd naar achteren. “Nee,” zei hij. “Ik had nooit kunnen denken dat je een wees was. Ik ben écht een slechte smeris.”

“Zo moet je niet denken,” zei ze, en ze pakte zijn hand. “Nou ja,” ging ze verder, “ik was een jaar of zes een pleegkind. Ik heb in verschillende instellingen gezeten en bij wat gezinnen gewoond. Huismoeders worden ze genoemd. Ze werden betaald om jonge kinderen die nergens heen konden in huis te nemen. Iedereen tevreden. De overheid zorgde voor een oplossing voor rebelse kinderen en akelige mensen kregen een slaafje.”

“Avery. Wat erg.”

“Er was een bepaalde huismoeder die…”

Er werd een krant op hun tafeltje gekwakt.

Dylan Connelly torende boven hen uit.

“Heb je dat gezien?” zei hij. “Dit is de late editie. Ook het internet staat er al vol mee. Een kopie van de brief is naar A7 gestuurd. O’Malley wacht op ons. Hij wil dat het hele team aanwezig is om te bespreken wat je tot nu toe te weten bent gekomen. Het is een brief van je moordenaar!”

Op de voorpagina las Avery: MOORD IN DE HAVEN. Er stond een foto bij van het slachtoffer op de boeg van het aangemeerde jacht. In grote letters stond te lezen: “Speekselmonster van de brief komt overeen met dat van het slachtoffer” en: “Mogelijk verband met de boekhandel”. Avery’s naam werd tweemaal vermeld. Eenmaal als rechercheur van bureau A1 die erbij geroepen was om bij het onderzoek te helpen, en eenmaal als het mogelijke liefje van de seriemoordenaar Howard Randall.

 

In kleinere letters stond te lezen: “De brief van de moordenaar!” Op de foto ernaast was een stukje van een handgeschreven brief te zien.

Avery sloeg de bladzijde om.

Op de tweede pagina stond de brief volledig afgebeeld. De brief was geschreven in de vorm van een gedicht:

 
Hoe kun je de cyclus doorbreken?
Hoe kun je het leven volop beleven?
Ik heb de sleutel gevonden.
Ik kan de prijs bemachtigen.
Kom maar op als je durft.
Ik daag jullie uit.
Het eerste lichaam is klaar.
Meer lichamen zullen volgen.
 

Avery legde de krant neer. Ze trilde over haar hele lichaam.

Meer lichamen zullen volgen.

Opeens wist ze helemaal zeker dat ze het bij het rechte eind had.

HOOFDSTUK TIEN

Nog voor Avery en Ramirez de vergaderzaal binnenliepen, konden ze O’Malley al in het telefoontoestel horen schreeuwen.

“Onaanvaardbaar, Will! Je moest alle informatie met ons delen. Wij hebben nu de leiding in deze zaak. Maar in plaats daarvan hou je een belangrijk bewijsstuk voor jezelf. Wanneer ging je was je van plan om ons te bellen?”

“We ontvingen de brief pas deze middag,” brulde Holt terug door de luidspreker.

“Hoe heeft de pers die brief in handen gekregen?”

“Ze ontvingen een kopie. Wij hebben de originele brief, maar de moordenaar heeft kopieën gemaakt. Volgens mij heeft hij ze naar elke krant doorgestuurd.”

“De pers kon helemaal niet weten dat de vlek onder aan de brief speeksel was. Deze informatie kwam van jouw afdeling. Dus jullie ontvingen de brief, de forensische dienst heeft deze onderzocht, heeft ontdekt dat het speeksel overeenkomt met dat van het slachtoffer en toen hebben jullie dat aan iemand verteld. Dat is de enige manier waarop het gebeurd kan zijn, Will. De eerste die je had moeten bellen was rechercheur Black. Weet je waar ik nu ben? Ik ben op kantoor. Weet je waar ik zou moeten zijn? Ik zou in bed moeten liggen met mijn vrouw. Maar in plaats daarvan ben ik hier. En waarom? Omdat jij verkeerd gehandeld hebt. Deze hele stunt is een nachtmerrie en de burgemeester is behoorlijk pissig.”

“Rustig Mike, rustig.”

“Ik doe niet rustig totdat je me de waarheid vertelt!”

“De waarheid is dat we er geen idee van hadden dat de brief verband hield met het slachtoffer dat we vanmorgen vonden. We kregen hem met de gewone post, iemand van ons team opende de brief en besliste deze door te sturen naar de forensische dienst. Toevallig kwam het speeksel overeen met dat van het slachtoffer.”

“Wie heeft de pers opgebeld?”

“De pers heeft ons opgebeld.”

“Er is duidelijk een lek ergens op jouw afdeling.”

“Ik ga ermee aan de slag.”

“Dat zou ik maar doen ja, en de volgende keer verwacht ik eerst een telefoontje.”

Hij hing op. “Verdomme!” riep hij luid.

Dylan Connelly ging zitten. “Hoofdinspecteur, waarom ga je niet naar huis,” zei hij. “Ik handel dit wel verder af.”

“Op dit ogenblik kan ik helemaal nergens heen,” antwoordde O’Malley. “De burgemeester heeft mij meegezogen in die campagne tegen criminaliteit en nu zit ik erin vast. Maak je geen zorgen. Ik ga naar huis zodra ik kan. Jij blijft hier om alles te weten te komen van Black en Ramirez en je kunt optreden als een schakel met Simms bij A7, zodat dit in de toekomst niet meer gebeurt. Jullie kennen elkaar goed, toch?”

“We zaten samen op de politieschool.”

“Goed. Als we hier klaar zijn, bel hem dan op. Als hij niet met mij of met Black wil praten, dan wil hij misschien wel met jou praten.”

“Het is misschien helemaal niet zijn fout,” zei Avery. “Hij had het nogal druk.”

“O ja,” snauwde O’Malley, “juist, dat doet me aan iets denken. Leuke kop,” zei hij tegen Avery. “Wat deed je in hemelsnaam daar in die schuilplaats van Juan Desoto?”

“Het was een aanwijzing. We volgden een aanwijzing.”

“Je moest alleen met hem práten,” zei O’Malley. “In plaats daarvan zitten er vijf kerels vast en ligt er een in het ziekenhuis. Ze kunnen ons daarvoor aanklagen!”

“We deden niets verkeerd, hoofdinspecteur,” zei Ramirez. “We gingen naar binnen en…”

“Vroeg ik jou wat?” snauwde O’Malley. “Nee, dat deed ik niet. Ik bedoel het niet verkeerd, Ramirez, maar Black heeft de leiding in deze zaak en zij besliste om binnen te gaan. Wat is er gebeurd?”

“We wilden alleen maar praten, maar Desoto maakte er een persoonlijke zaak van. Volgens hem sloeg ik een paar jaar geleden zijn neefje in elkaar, maar ik kan me dat niet meer herinneren. Desoto viel als eerste aan en probeerde me… óns,” verbeterde ze zichzelf, “te vermoorden. Als we niet hard hadden teruggeslagen, dan waren we nu beiden dood.”

“Opdrachten die door verschillende afdelingen behandeld worden,” snauwde O’Malley. “Wat een onzin. Nou, wees voorzichtig. Desoto zal dit niet gauw vergeten. Ik heb er nog niks van gehoord verder, maar ik kijk de komende tijd regelmatig over mijn schouder, en dat zouden jullie ook moeten doen. Nou,” verzuchtte hij, “terug naar die brief. Holt en zijn team hebben de brief gescand op vingerafdrukken. Niets. Nagaan waar de inkt vandaan komt is vergeefse moeite. We hebben nu wel het handschrift, maar voor we een verdachte hebben is dit ook nutteloos. Niemand kan achterhalen wie de brief verstuurd heeft. Die kerel is net een geest. Iemand enig idee?” vroeg hij met een blik op Ramirez. “Ik kan je verzekeren dat bureau A7 zijn uiterste best zal doen om deze zaak helemaal uit te spitten, al was het maar om te bewijzen dat ze onze hulp niet nodig hebben.”

Op tafel lag een kopie van de brief. Avery boog zich eroverheen en onderzocht nauwkeurig elke regel.

“…de cyclus doorbreken…” las ze. “…het leven volop beleven… Het slachtoffer runde een spirituele boekhandel. Zelfhulp, het leven na de dood. Het klonk als iets wat een zelfhulpgoeroe zou zeggen. Misschien kunnen we een aanwijzing vinden als we enkele titels van haar boeken doornemen.”

Niemand had een beter idee.

Ze staarden elkaar een tiental minuten aan en kwamen met enkele willekeurige ideeën, maar niets kon Avery overtuigen en ze zag de stukjes van de puzzel alleen maar verder uiteenvallen.

HOOFDSTUK ELF

De zware dag eiste zijn tol. Avery reed naar huis en opeens besefte ze dat ze haar oude straat in reed, op weg naar haar vorige appartement in South Boston.

Jemig, dacht ze.

Ze draaide om en reed de goede richting uit.

Na haar laatste zaak had Avery niet alleen haar oude auto vervangen, maar had ze ook beseft dat het zowel mentaal als fysiek beter zou zijn als ze verhuisde naar een ander deel van de stad. Ze hield van haar oude appartement, maar het deed haar te veel denken aan haar vorige leven. Meteen nadat ze haar baan bij Seymour & Finch had opgegeven, had ze haar vorige flat gekocht en de eerste en enige keer dat haar dochter Rose haar had bezocht, had ze meteen gezegd: “Deze flat is donker en triest, het voelt als een plek waar mensen naartoe gaan om te sterven.”

Haar nieuw appartement lag in de stadswijk Columbus in Claremont Street. Door de verkoop van haar vorige flat had ze een grotere met twee slaapkamers kunnen kopen die overdag baadde in het zonlicht en een gigantisch terras had. Door de vele ramen en het aangename licht voelde Avery zich thuis nu veel gelukkiger.

Ze parkeerde haar auto en liep het gebouw binnen.

De gigantische ruimte van haar nieuwe flat was gevuld met een ontelbaar aantal dozen die nog niet eens waren opengemaakt. De dozen in de slaapkamer zaten volgepropt met haar kleren en op de grond lag een eenpersoonsmatras, met een kussen en een deken. Avery stond heel even stil bij alles wat er veranderd was in haar leven. Haar nieuwe thuis en haar nieuwe auto waren helemaal niet vergelijkbaar met wat ze had achtergelaten in Ohio. Telkens ze zich verloren of down voelde, dacht ze daaraan. Ze bleef zichzelf eraan herinneren dat ze vroeger helemaal niets had, daarna een topadvocaat werd en nu een politieagent was.

Uitgeput, maar nog steeds opgewonden, poetste Avery haar tanden en plofte neer op de matras.

Ze kon de slaap niet vatten.

De brief van de moordenaar bleef door haar hoofd spoken. Ze tikte elk woord in op haar mobieltje en zocht naar aanwijzingen. Zonder resultaat.

Beelden kwamen op haar af: de boot, het appartement, de afsluiting aan de andere kant van de straat, Venemeers boeken op de planken, en het lichaam met de verborgen ster en de vreemde schaduw.

De moord kan omwille van persoonlijke redenen gepleegd zijn, dacht ze, en de manier waarop het lichaam werd achtergelaten wijst in de richting van een seriemoordenaar. Niemand laat zonder reden zo’n duidelijke sporen na.

Ze zocht naar nieuwsartikelen op haar telefoon. Dit keer niet alleen voor Boston, maar ook voor Massachusetts en omliggende staten. Ze was op zoek naar alles wat ook maar enigszins iets met de vondst van die dag te maken kon hebben: een lichaam dat in een bepaalde positie werd achtergelaten, mogelijk ergens aan het water. Heel wat afbeeldingen van oudere zaken verschenen, telkens ging het om seriemoordenaars, maar niets leek op wat zij die dag had gezien.

Ze legde haar telefoon neer en staarde naar het plafond.

Wat zie je over het hoofd? vroeg ze zich af.

In gedachten hoorde ze een oude, vertrouwde stem: “Je moet denken als een moordenaar, Avery. Hij wil niet gepákt worden, maar hij kan niet wachten om je alles te vertellen. Om alle aanwijzingen te vinden, moet je denken zoals hij.”

Hoewel Howard Randall een psychopathische moordenaar was die bijna haar leven had verwoest, toch voelde Avery zich de laatste vijf jaar vreemd tot hem aangetrokken. Ze kon hem nog het best omschrijven als een leermeester. Haar vader was nooit een echte vader geweest en haar moeder was zo mogelijk nog erger. De pleeggezinnen uit haar jeugd hadden ervoor gezorgd dat ze zich tegen de maatschappij wilde verzetten. Nu en dan had ze een echte leermeester gehad: een leraar van de middelbare school die haar hielp om aan de universiteit te gaan studeren, Jane Seymour, de leidende advocaat bij Seymour & Finch, en Howard.

Je hebt Howard niet nodig om deze moord, of om het even welke moord, op te lossen, dacht ze. Dat is zo, maar hij volgt altijd wat ik doe. En wat hij uit de kranten kan afleiden is bijzonder fascinerend. Misschien kan hij me inzicht in de zaak geven.

Het idee alleen al, dacht ze.

En tegen welke prijs? vroeg ze zich af. Je hebt al voorgoed afscheid genomen. Vergeet hem.

Toch kon ze de gedachte niet helemaal van zich afzetten.

De pers zal ervan smullen! Nou en? Ze smullen van alles wat ik doe. O’Malley vermoordt je. Randall zou me kunnen helpen! Ik moet eerst Venemeers vrienden en collega’s spreken, dacht ze. Eerst zelf alles nagaan voordat ik weer een domme fout maak.

Ze legde haar hoofd neer.

Met open ogen staarde ze naar de muur en overdacht alle mogelijkheden.

Sie haben die kostenlose Leseprobe beendet. Möchten Sie mehr lesen?