Kostenlos

Uit den Indischen Archipel. De Aarde en haar volken, Jaargang 1875

Text
0
Kritiken
iOSAndroidWindows Phone
Wohin soll der Link zur App geschickt werden?
Schließen Sie dieses Fenster erst, wenn Sie den Code auf Ihrem Mobilgerät eingegeben haben
Erneut versuchenLink gesendet

Auf Wunsch des Urheberrechtsinhabers steht dieses Buch nicht als Datei zum Download zur Verfügung.

Sie können es jedoch in unseren mobilen Anwendungen (auch ohne Verbindung zum Internet) und online auf der LitRes-Website lesen.

Als gelesen kennzeichnen
Schriftart:Kleiner AaGrößer Aa

IV

Gedurende de maanden September tot November 1856, hield de heer Wallace zich in het eiland Celebes op.

Het was mij, zoo zegt hij, eene ware voldoening, toen ik te Makassar voet aan wal zette.

De vlakke lage kust is, in dit gedeelte des eilands, omzoomd door boomen en dorpen, die slechts op enkele punten een blik in het binnenland vergunnen: dan ziet ge eene eindelooze uitgestrektheid van kale en moerassige rijstvelden. Op den achtergrond verheffen zich heuvelen van geringe hoogte; de voortdurende nevel, aan dit jaargetijde eigen, maakte het mij onmogelijk de hooge bergen, die zich in het midden van het schiereiland verheffen, of de beroemde piek van Bantaëng, aan de zuidpunt, te onderscheiden.

Op de reede lag een wachtschip, een fraai fregat met twee-en-veertig stukken, benevens een kleine oorlogsstoomboot, en drie of vier kotters, om jacht te maken op de zeeroovers, die deze wateren zeer onveilig maken. Ook lagen hier eenige koopvaardijschepen met vierkante zeilen en een dertigtal prauwen van verschillende grootte. Ik had brieven van aanbeveling bij mij voor een Hollander, den heer Mesman, en voor een deenschen koopman; beiden spraken engelsch, en beloofden, dat zij mij behulpzaam zouden zijn in het vinden van een geschikt verblijf, waar ik mijne studiën zou kunnen voortzetten. Daar er in de stad geen hotel te vinden was, begaf ik mij inmiddels naar de dusgenoemde sociëteit, waar ik voorloopig mijn intrek nam.

Ik had nog nooit eene hollandsche stad gezien: en Makassar scheen mij zuidelijker en fraaier dan alle steden, die ik tot dusver in het oosten bezocht had. Het koloniaal bestuur heeft onderscheidene zeer heilzame maatregelen verordend. Alle europeesche huizen moeten dikwerf met kalk gewit worden; ten vier uur des namiddags moet ieder bewoner den weg vóór zijn huis met water laten begieten: de straten worden goed onderhouden en van vuilnis gereinigd; het vuile water en alle andere onreine stoffen worden door buizen naar breede overdekte riolen gevoerd, waar het zeewater bij vloed wordt ingelaten en bij eb weder uitstroomt, alle onreinheden met zich mede voerende. Evenwijdig met het strand loopt eene lange straat, die of door de winkels en bazars der inboorlingen of door de kantoren en magazijnen der hollandsche en chineesche kooplui wordt ingenomen. Die straat strekt zich meer dan twee mijlen ver naar het noorden uit, en is eindelijk ter wederzijde omzoomd door inlandsche hutten, die er dikwijls armoedig en vervallen uitzien, maar toch altijd in rechte lijn nevens elkander staan en bijna altijd door vruchtboomen omringd en overschaduwd zijn. In die straat beweegt zich van den morgen tot den avond een groote schare van Boegineezen en Makassaren, gekleed met een zeer korten katoenen broek, die tot halverwege de dij reikt, en met den onvermijdelijken maleischen sarong met zijne sprekende kleuren, die om de heupen gewonden of over den schouder geslagen wordt. Twee kleine straten, die evenwijdig met de groote loopen en met twee poorten kunnen gesloten worden, vormen de oude hollandsche stad. Ten zuiden vindt men het fort en de kerk; langs een weg, die met een rechten hoek naar het strand loopt, verrijzen het hôtel van den gouverneur en de woningen der voornaamste ambtenaren. Voorbij het fort, dicht bij de zee, loopt nog eene andere lange straat, omzoomd door inlandsche hutten en door de buitenverblijven en villas der kooplieden. Overal in den omtrek strekken zich, zoo ver men zien kan, rijstvelden uit: anders een onafzienbaar groen tapijt, nu, in dezen tijd des jaars, kaal, leelijk, bedekt met bestoven stoppels en weelderig onkruid. Het dorre voorkomen dezer velden, in dezen tijd des jaars, vormde een zeer sterk contrast met dat der rijstvelden op Bali en Lombok, waar de oogsten elkander het gansche jaar door geregeld opvolgen. Toch is het klimaat hetzelfde, en is de grond hier niet minder goed; maar het bewonderenswaardig stelsel van besproeiing, dat op Bali en Lombok wordt in praktijk gebracht, schenkt dezen eilanden welhaast de zegeningen van een eeuwige lente.

Den dag na mijne aankomst ging ik een plechtig bezoek afleggen bij den gouverneur, in gezelschap van mijn vriend den deenschen koopman, die zeer goed engelsch spreekt. Zijne Excellentie ontving ons zeer vriendelijk, en was bereid, mij, op mijne reizen door het land en bij mijne wetenschappelijke nasporingen, alle mogelijke hulp te verleenen. Het gesprek werd gevoerd in het fransch, in welke taal de meeste hollandsche ambtenaren zich zeer gemakkelijk weten uit te drukken.

Daar het verblijf in de stad zeer kostbaar en tevens lastig was, verhuisde ik in het laatst van de week naar de kleine bamboezen woning, die de heer Mesman mij welwillend afstond, en die den naam voerde van Mamajan. Zij lag eenige mijlen van de stad, op eene kleine koffieplantage, en ongeveer een kwart mijl verwijderd van de villa van den heer Mesman zelven. Mijne woning bestond uit twee kamers, zeven voet boven den beganen grond; de ruimte daaronder, het onderhuis, was gedeeltelijk open en diende deels voor het ontleden en prepareeren van vogelhuiden, deels voor het bergen van rijst. En schuurtje werd als keuken gebruikt; rondom lagen verscheidene hutten, die door inboorlingen, in dienst van den heer Mesman, bewoond werden.

Nadat ik eenige dagen in mijne nieuwe woning vertoefd had, was het mij reeds voldoende gebleken, dat ik hier mijne collectie niet belangrijk zou kunnen vermeerderen. De rijststoppels deden mij denken aan onze akkers in den herfst, na afloop van den oogst; en op deze kale rijstvelden waren al even weinig vogels of insecten te vinden. De eenige plaatsen, waar ik nog hopen kon iets te zullen vinden, waren de inlandsche dorpen, door de vlakte verspreid, en zoo wegschuilende tusschen hunne vruchtboomgaarden, dat zij, van verre gezien, op bosschages geleken. Maar al vrij spoedig had ik alles wat zij aan nieuwe soorten bezaten, uitgeput. Om het binnenland te bezoeken, had ik de toestemming noodig van den Rajah van Goa, wiens grondgebied zich tot op een mijl afstands van Makassar uitstrekt. Ik begaf mij dus naar het bureau van den gouverneur, en verzocht een brief van aanbeveling, die mij dadelijk werd ter hand gesteld; men gaf mij zelfs een bode mede, om den brief aan den Rajah ter hand te stellen.

Inboorling van Timor


Mijn vriend Mesman leende mij een paard, en vergezelde mij ook op mijn bezoek bij Zijne Majesteit, met wien hij persoonlijk zeer goed bekend was. De Rajah zat voor de deur van zijn paleis, en hield toezicht bij den bouw eener nieuwe hut; zijn geheele bovenlijf was naakt, en hij droeg geene andere kleeding dan de korte nationale broek en den sarong. Er werden twee stoelen voor ons gebracht; de hoofden en de andere inboorlingen zetten zich op den grond. De bode, voor de voeten van den Vorst neerhurkende, haalde den brief voor den dag, die in een lapje gele zijde genaaid was. Dit pakje werd aan een der voornaamste ambtenaren ter hand gesteld, die het omhulsel openscheurde, en den brief aan den Rajah overreikte. Deze las den brief, en toonde hem aan den heer Mesman, die de landtaal volkomen machtig is; mijn vriend deelde uitvoerig mede wat mijn verlangen was. Zijne Majesteit schonk mij onmiddellijk vergunning om naar goedvinden zijne staten te doorreizen; maar gaf den wensch te kennen dat ik hem zou waarschuwen indien ik ergens langen tijd wilde vertoeven, ten einde hij de noodige bevelen zou kunnen geven, zoodat niemand mij eenigen overlast zou aandoen. Er werd nu wijn gepresenteerd, en daarna walgelijke zoetigheden en afschuwelijke koffie; ik heb nergens slechter koffie gedronken, dan juist in het land, waar zij gekweekt wordt.

Ik ondernam menigen tocht door het land, om eene geschikte plek voor de jacht op vogels en insecten te zoeken. Eenige mijlen landwaarts in, zijn de dorpen verstrooid te midden van boschland: de overblijfselen van een groot oorspronkelijk woud, waarvan het oude geboomte thans hoofdzakelijk heeft plaats gemaakt voor vruchtboomen, met name voor bamboes, en voor den grooten areng-palm (Arenga saccharifera), die wijn en suiker oplevert, benevens grove zwarte vezels, waarvan men touw vervaardigt.

Een lichte aanval van intermitteerende koorts noodzaakte mij, gedurende eenige dagen mijne kamer op Mamajan te houden. Zoodra ik weder hersteld was, begaf ik mij, met den heer Mesman, nogmaals naar Goa, om den Rajah te spreken. De Vorst was in eene naburige schuur, waar een hanengevecht geleverd werd; maar hij verliet die onmiddellijk om ons te ontvangen, en wij bestegen met hem den hellenden planken vloer, die bij wijze van trap naar den ingang van het paleis voert. Dit paleis is eene ruime fraaie woning, met een bamboezen vloer en vensters met glasruiten; verreweg het grootste gedeelte wordt ingenomen door eene ruime zaal, in tweeën gescheiden door de palen waarop het dak rust. Nabij een der vensters zat de Koningin, neergehurkt op een ruwen houten armstoel, natuurlijk bezig met betèl te kauwen; naast Hare Majesteit stonden een koperen kwispedoor en een sirihdoos. De Rajah zette zich tegenover haar op een soortgelijken stoel; terwijl een kleine jongen, naast hem neergehurkt, dezelfde gereedschappen in de hand hield. Er werden voor ons twee stoelen gezet. De dochters van den Rajah en eenige andere jonge vrouwen, slavinnen, stonden in het rond; drie van haar waren bezig met het weven van sarongs.

Naar het voorbeeld van zoovele andere reizigers, moest ik hier eene schitterende beschrijving laten volgen van de bekoorlijkheden dezer dames, van de bevallige kostumen die zij droegen, van hare gouden versierselen, haar parelen en edelgesteenten. In zulk eene beschrijving zou natuurlijk geen jakje van purpergaas mogen ontbreken, de slanke gestalten omhullend, zonder ze te verbergen; ook zouden vonkelende oogen, gitzwarte lokken en andalusische voetjes daarbij geen slecht figuur maken. Maar, helaas! mijn eerbied voor de waarheid dwingt mij, zoowel van de menschen als van de dingen, niets anders te getuigen dan hetgeen ik werkelijk gezien heb. Het is zoo: de prinsessen waren verre van onbevallig; maar noch hare kleeding, noch haar gelaat had dat voorkomen van frischheid en zindelijkheid, zonder hetwelk de andere bekoorlijkheden niet tot haar recht komen. Alles zag er smerig, verlept, en, althans in de oogen van een Europeaan, zeer weinig koninklijk uit. De Rajah alleen onderscheidde zich te midden van deze omgeving, door de kalme waardigheid zijner manieren, en door den grooten eerbied dien allen hem betoonden. Niemand mag in zijne tegenwoordigheid blijven staan, en wanneer hij zich op een stoel zet, hurken alle aanwezigen (de Europeanen natuurlijk uitgezonderd) dadelijk op den grond neer. De hoogste plaats is hier nog in letterlijken zin de plaats der eere, het kenmerk van rang en aanzien. En deze regel, dat de hoogste plaats ook alleen den machtigste toekomt, duldt geene uitzondering. De Rajah van Lombok had eene berline uit Engeland laten komen: maar toen het rijtuig was aangekomen en de vorst zag dat de koetsier op den bok de hoogste plaats innam, wilde hij er volstrekt géén gebruik van maken. Het rijtuig werd in het koetshuis gezet, waar het nu als eene zeldzaamheid aan het volk getoond wordt.

 

Moskee op Amboina.


Gezicht te Makassar.


Mijn bezoek bij den Rajah had ten doel, door zijne tusschenkomst te verkrijgen, dat men aan den zoom van het woud, waar ik mijne nasporingen wilde voortzetten, eene geschikte woning voor mij bouwde. De Rajah was aanstonds bereid mij te helpen; maar vond het beter, dat eene der bestaande woningen voor mij zou worden ontruimd, omdat met den bouw eener nieuwe te veel tijd verloren ging. Dit geschiedde dan ook op zijn bevel; van mijne zijde achtte ik mij evenwel verplicht, den inlander, die om mijnentwil tot deze onvrijwillige verhuizing gedwongen was, schadeloos te stellen. Overigens werd mijne verwachting, dat ik hier eene goede vangst zou maken, niet verwezenlijkt; terwijl ik bovendien, zoowel als mijn maleische bediende Ali, die mij bij het opzetten van vogels zeer behulpzaam was, door sluipkoortsen werd aangetast.

De levenswijze der bewoners van het dorp, waar ik nu mijn verblijf had gevestigd, kwam vrij wel overeen met die der Maleiers in het algemeen. De tijd der vrouwen werd bijna geheel ingenomen door het stampen en zuiveren der rijst voor het dagelijksch gebruik, het halen van brandhout en water, het verwen, spinnen en weven van het inlandsch katoen, waarvan zij sarongs vervaardigden. Het weven geschiedt op een handweefgetouw van hoogst eenvoudigen vorm, dat op den vloer wordt gelegd, en is een bij uitnemendheid vervelend werk. De mannen telen een weinig sirih en wat groenten; eens in het jaar beploegen zij met hunne buffels een klein stuk land, dat vervolgens met rijst wordt beplant, die tot aan den oogsttijd maar zeer weinig zorg vereischt. Nu en dan hebben zij het een en ander aan hunne woning te herstellen, en vervaardigen zij manden, matten of ander huisraad, maar het grootste gedeelte van hun tijd brengen zij in ledigheid door.

Niemand in het dorp kon meer dan enkele woorden maleisch spreken, en naar het scheen was er onder de bevolking niemand, die ooit met Europeanen had omgegaan. Dit had het onaangename gevolg, dat mijne verschijning zoowel menschen als dieren een schrik op het lijf joeg. Overal waar ik kwam, blaften de honden, schreeuwden de kinderen, liepen de vrouwen voor mij weg, en staarden de mannen mij aan, als ware ik een of ander monster. Zelfs de pakpaarden op wegen en voetpaden sprongen bij mijne ontmoeting ter zijde en verscholen zich in het struikgewas; en de buffels durfde ik in het geheel niet naderen: niet uit vrees voor mijne eigene veiligheid, maar voor die van anderen. Zoodra zij mij bespeurden, rekten zij hunne halzen uit om mij aan te staren; en als ik naderbij kwam, rukten zij zich los van halster of touw, en renden hals over kop voort, alles omverwerpende wat hun in den weg stond. Zoo dikwijls ik buffels ontmoette, die lasten over den weg droegen of naar het dorp werden gedreven, moest ik mij in het kreupelhout verbergen tot zij voorbij waren, ten einde ongelukken te voorkomen. Dagelijks omstreeks den middag werden de buffels naar het dorp gevoerd, en rondom de huizen in de schaduw aangebonden; ik was dan genoodzaakt, als een dief langs allerlei zijen nevenpaden voort te sluipen: want had ik mij te midden van hen vertoond, dan zouden de gevolgen niet te berekenen zijn geweest. Kortom, ik was de algemeene boeman; en dit, gevoegd bij mijne ongesteldheid en de nadering van den regentijd, deed mij besluiten, omstreeks half November naar Mamajan terug te keeren.

Voor mijn vertrek van Mamajan had de bevolking eene groote hoeveelheid maïs gezaaid, die hier reeds na verloop van twee of drie dagen zich boven den grond vertoont en, bij gunstig weder, binnen de twee maanden rijp wordt. Maar de regens waren een week te vroeg ingevallen; de gansche landstreek stond onder water, en de planten, die juist op het punt waren aren te zetten, verwelkten en stierven. De oogst was totaal mislukt; maar gelukkig is, op Celebes, de maïs een artikel van weelde en geene levensbehoefte. Zoodra de regentijd invalt, worden de vlakke landen tusschen Mamajan en Makassar omgeploegd, om vervolgens met rijst te worden bezaaid. De inlandsche ploeg is een ruw houten werktuig, met een kort handvatsel, een tamelijk wel gevormd kouter, waarin de uit een stuk hard palmhout vervaardigde punt met wiggen is vastgezet. Een of twee buffels trekken met uiterst langzamen tred dezen ploeg over den akker. Het zaad wordt met de hand uitgestrooid, en de grond daarna weder met een houten egge gelijk gemaakt.

In het begin van December was de regentijd in vollen nadruk begonnen. Westenwinden en hevige stortregens duurden dagen achtereen: het geheele land stond onder water: de eenden en buffels konden hun hart ophalen. Maar langs den weg naar Makassar stond de veldarbeid niet stil: zonder moeite wordt de ploeg door het weeke slijk gedreven; de landbouwer houdt met de eene hand het handvatsel, en omklemt met de andere een langen staf van bamboes om de buffels te besturen. Deze dieren vereischen een onophoudelijke zorg, en moeten telkens voortgedreven worden: van den morgen tot den avond weergalmt de gansche vlakte dan ook voortdurend van allerlei kreten en het luide geroep van „Oh! ah! dji! iou!” ten prikkel voor de trage buffels. Des nachts werd ik op een ander concert vergast. De grond rondom mijn huis was in een moeras herschapen, waarin het wemelde van kikvorschen, die een ongeloofelijk en onuitstaanbaar leven maakten. Waren zij slechts wat minder luidruchtig geweest, dan zou de muziek nog zoo heel onaangenaam niet geweest zijn; want de kikvorschen deden een diepe trillende noot hooren, die bij wijlen geleek op den toon van een bas op een concert. Ik heb op Borneo en Malakka nooit dit geluid gehoord: deze kikvorschen schijnen dus aan Celebes eigen te zijn.

Den 13 December ging ik aan boord van een prauw, die naar de Arou-eilanden bestemd was.