Alle rechten op verspreiding, met inbegrip van film, broadcast, fotomechanische weergave, geluidsopnames, electronische gegevensdragers, uittreksels & reproductie, zijn voorbehouden.
© 2021 novum publishing
ISBN drukuitgave: 978-3-99107-452-6
ISBN e-book: 978-3-99107-453-3
Lectoraat: M. Moors
Vormgeving omslag: Zefart | Dreamstime.com
Omslagfoto, lay-out & zetting:
novum publishing
Foto’s binnendeel: Maarten Hoff
1 Het MDL-model
2 De bestuurlijke driehoek
3 Een ingevuld format van respondent NN
4 Het politiek proces van wederopbouw
5 De machtsstrijd tussen VHP, NDP en ABOP
1 Het verborgen netwerk van ministers en VSB-Raad
2 Het verborgen netwerk van parlementariërs
3 Het verborgen netwerk van hoger opgeleide civiele landsdienaren
1 Er is een groep van Surinaamse sleutelfiguren, die met hun besluitvorming de toekomstige sociaal-economische, culturele en politieke gezondheid van het land bepalen. De doelgroep van deze sleutelfiguren is de Surinaamse bevolking met haar vraaggedrag. Dat wil zeggen het tonen van gedrag dat invloed heeft op het gedrag van een sleutelfiguur. De inhoud van dat vraaggedrag gaat over zowel materiële als immateriële behoeften. Een tevreden bevolking impliceert dus dat de sleutelfiguren hebben voldaan aan de invulling van de behoeften. Het land kan als “gezond” worden aangemerkt indien – de maatstaf is arbitrair – een gekwalificeerde meerderheid van de samenleving van rond de 80 procent tevreden is.
2 Dus vraaggedrag van de samenleving resulteert in besluitvorming door de sleutelfiguren. Een doelmatige en doeltreffende besluitvormende sleutelfiguur beheerst het door ons genoemde en ontwikkelde management-drieslags-leer-model (MDL-model) en past het ook toe. De manager als besluitvormer baseert zijn/haar gedrag op regels, inzicht en principes. Het model, dat in hoofdstuk 2 verder wordt uiteengezet, beschrijft de route en de stations die moeten worden gepasseerd om vanuit gestelde doelen tot het gewenste eindresultaat te komen. Centraal in dit model staat het station van waarneembare gedragingen, inclusief verborgen motieven. Het zijn deze motieven die iedere sleutelfiguur meedraagt en die zijn of haar besluitvorming sturen. Wat betreft de route zijn de rails in een gesloten geheel gelegd. Uitgangspunt is dat een sleutelhouder vanuit het bereikte resultaat terugkoppelt op het gestelde doel.
3 De groep van sleutelfiguren wordt geacht te bestaan uit de ministersploeg, de parlementariërs, de hoger opgeleide ambtenaren6 en de Raad van Bestuur van de Vereniging Surinaamse Bedrijfsleven (VSB-Raad), vanaf nu gemakshalve VSB-Raad genoemd. Zij bezitten, zoals gezegd, verborgen motieven en wat wij waarnemen is hun gedrag. Iedere partijleider of fractievoorzitter ziet zich bijvoorbeeld graag geïdentificeerd als de leider die integreert. Degene die zich in staat acht om het “allen voor een en een voor allen” te realiseren. En zij zullen vervolgens ook proberen om dat beeld van integrator te zijn, uit te dragen via hun gedrag. De vraag is echter waarom ze integrator willen zijn. Is dat de oprechte wens om samen iets tot stand te brengen en samen problemen op te lossen? Of is het een angst dat de zelfzucht anders “zichtbaar” wordt? En daarom bijvoorbeeld confrontaties uit de weg te gaan?7 In hoofdstuk 3 krijgt deze groep haar gezicht, waarbij de context waarbinnen de sleutelfiguren opereren vanzelfsprekend wordt meegenomen. Hoe gezond is die context?6 Militaire en paramilitaire ambtenaren of landsdienaren zijn buiten het onderzoek gehouden.7 Zie over de dilemma’s van leiderschap de al bijna dertig jaar oude studie van Robert Blake en Anne Adams McCanse uit 1991, die voortkwam uit het bekende raster van Blake en Mouton en werd gebruikt om aandacht te vestigen op het operationele gedrag van managers. Aan de hand van dit schema zou het gedrag van het Surinaamse leiderschap waarschijnlijk gekenmerkt kunnen worden als ergens tussen “impoverished” en “middle of the road”.
4 Het centraal station van het MDL-model (zie punt B hiervoor) wordt bezet door het waarneembare gedrag en de verborgen motieven van de sleutelfiguren. Dat waarneembare gedrag kan worden getypeerd door profielen van gedrag. De literatuur hierover heeft ons overstelpt met talloze profielen om fenomenen als leiderschap en organisatieverandering te bewerken en te ontwikkelen. Voor Barbara Kellerman een reden om de uitdrukking “leadership industry” te introduceren. Volgens Kellerman een sector goed voor heel veel omzet, maar helaas met een beperkte opbrengst wat betreft kwaliteit van leiderschap. Gelukkig kon worden teruggegrepen op een praktische oplossing door het heldere en eenvoudige schema van Johnson Vickberg en Christfort (2017) te gebruiken. Hun onderzoek, onder bijna 200.000 werkenden, liet zien hoe ideeën worden gegenereerd, hoe besluitvorming tot stand komt en hoe problemen worden opgelost. Zij onderscheidden vier categorieën: “pioneers, drivers, integrators, guardians”, die verschilden in stijl (waarneembaar) en drijfveren (niet waarneembaar). In hoofdstuk 4 wordt dit schema van Johnson Vickberg en Christfort besproken, samen met andere modellen, en wordt onze keuze verantwoord.
5 Voor de oplossing, om verborgen drijfveren achter het getoonde gedrag te ontsluiten, is William Stephensons Q-methode gebruikt (Stephenson, 1953). Hoewel lange tijd in de sociale wetenschappen als omstreden aangemerkt, heeft deze Q-methode zich uiteindelijk als een bruikbaar en valide instrument van onderzoek bewezen. De kritische succesfactor van deze methode is de interpretatie van de verzamelde data. Deze data zijn weergaven van een openbaar gemaakte subjectiviteit, dat wil zeggen de persoonlijke waarderingen die gegeven worden aan concepten die te maken hebben met hun werk. In hoofdstuk 5 worden de Q-methode, de dataverzameling en de data-analyse uiteengezet.
6 Het boek wordt afgesloten met een discussie, gericht op de vraag welke kans van slagen de nieuwe coalitie van Suriname heeft om haar ambitieuze plannen te realiseren. Als kapstok voor deze discussie is de nooit weersproken theorie van De Vree over de grondslagen van sociale en politieke integratie- en desintegratieprocessen gebruikt (De Vree, 1982), ondersteund door de faaltheorie (Dörner, 1996) en de macht-afstand-reductie-theorie (Mulder, 2004). In dit laatste hoofdstuk 6 worden deze theorieën toegelicht en gepresenteerd als een model van escalatie en de-escalatie van sociale en politieke processen. In feite draait de discussie in hoofdstuk 6 om de vraag of de reeks van plannen van het nieuwe bestuur ja dan wel nee kunnen leiden tot hogere intensiteiten van het sociale en politieke proces in Suriname. De andere mogelijkheid is dat ook het nieuwe landsbestuur zal verzanden in een beleid van aanmodderen. Het mechanisme van de bureaucratie, als log apparaat met specialistische kennis en ervaring, laat zich niet eenvoudig opruimen. In dit kader wordt het interessant om de vraag op te werpen wat de betekenis is van de olifant als logo voor de VHP, die zich opwerpt als een partij voor de eenheid en nu ook de grootste politiek partij is. Wordt de olifant het beest in de Surinaamse porseleinkast van culturen?