Mijn herinneringen aan de oneindigheid

Text
0
Kritiken
Leseprobe
Als gelesen kennzeichnen
Wie Sie das Buch nach dem Kauf lesen
Mijn herinneringen aan de oneindigheid
Schriftart:Kleiner AaGrößer Aa

Inhoud

Colofon

Alle rechten op verspreiding, met inbegrip van film, broadcast, fotomechanische weergave, geluidsopnames, electronische gegevensdragers, uittreksels & reproductie, zijn voorbehouden.

© 2020 novum publishing

ISBN drukuitgave: 978-3-99064-933-6

ISBN e-book: 978-3-99064-934-3

Lectoraat: Ine van Gerwe

Vormgeving omslag: Olha Oleskova | Dreamstime.com; Sona Grigoryan

Omslagfoto, lay-out & zetting:

novum publishing

Foto’s binnendeel: Sona Grigoryan

Foto: Katerina Cherentsova

www.novumpublishing.nl

Inleiding


Вспомнить вечность

1.
Mijn herinneringen aan de oneindigheid
Het pedaal van de kinderfiets draait voor mijn ogen, zonder te stoppen. Het blijft maar ronddraaien. Ik kijk ernaar, en het voelt niet reëel aan. Het is alsof het pedaal zijn eigen leven heeft en mijn bestaan ter discussie stelt Nog even en het zal naar me knipogen.
Ik heb op tijd mijn blik op iets anders gevestigd. Fietsen. Veel fietsen in de rij. Voor volwassenen en kinderen. Waarom kijk ik naar boven om ze te zien? Aha, ik lig. Ik lig achterover op de vloer tussen tientallen fietsen, in de rij opgesteld. En enkele ervan wentelen rondom mij. Het is alsof mijn lichaam zomaar hun mooie rijen binnendringt en op deze manier de harmonie ervan vernietigt.
Ik besluit om mezelf op te duwen op mijn ellebogen, hoewel ik probeer niet naar het draaiende pedaal te kijken. Een groot gebouw. Toonbanken, goederen, kassa’s. Blijkbaar een supermarkt. Een gigantische supermarkt! Waarschijnlijk met veel verdiepingen. Dat wordt duidelijk door de galmende echo van de luidsprekers, een geluid als op het perron van een station. De roltrappen gaan er hier ook naar boven en beneden.
He, en wat hoor ik uit de luidsprekers? Het lijkt erop dat ik de woorden kan herkennen. Ik begrijp de taal. Maar weet ik welke taal het precies is? Het lijkt op mijn moedertaal. Maar dan ook weer niet. Als een taal uit de toekomst. Hoe kom ik daar eigenlijk bij? Ik weet het niet. Maar toch weet ik het zeker!
Wat draag ik? Een korte, lichtgrijze mantel. Een wit hemd en een zwarte broek met plooien. Zwarte, gelakte schoenen met een platte neus. Alle kleren zien er nieuw, schoon en deugdelijk uit. Rond mijn linkerpols draag ik een gouden horloge met een gouden armband.
Ja, dat moet wel interessant zijn, maar ik zou ook heel graag weten waar ik ben. Of liever, waar ik vandaan kom? Of, neen, ik heb nog een belangrijkere vraag: wie ben ik?!
In feite, is het een beetje belachelijk om mezelf dergelijke diepe, filosofische vragen te stellen, zoals: “Wie ben ik?”, terwijl ik hier voor iedereen op mijn ellebogen lig, tussen de omgevallen fietsen in de supermarkt. Of is het zelfs een beetje te veel? Ach, wat voor domheden sluipen er in mijn hoofd binnen?
Wel, het wordt tijd dat ik voorzichtig opsta. Zonder de aandacht te trekken. In het bijzijn van iedereen? Nog een belachelijke vraag. Oké, ik sta op, ik stap. Ik hoop dat ik de fietsen niet ga raken. Sorry, maar ik zal jullie niet rechtzetten. Het is beter om een beetje mijn geweten te bezwaren, dan de aandacht op mezelf te vestigen. Heb ik nu juist sorry tegen de fietsen gezegd? Dat is pas interessant.
Goed, ik heb me uit die fietsenval bevrijd. Niemand merkt me op. Het groot gebouw gaat verder met zijn eigen leven en slokt massa’s, menigtes, reeksen op. Niemand bekommert zich om iemand anders. Dat alles is me heel vertrouwd, maar ik herken mezelf niet!
Daar is een spiegel. Wel, wie zie ik erin? Dat gezicht zegt me niets. Of eerder, het zegt me niets speciaals. Wat moet ik verder doen? Waarvoor ben ik hier? Heb ik een of andere bestemming? ‘Bestemming’, wat een formulering! Alsof ik een personage ben uit een fictiefilm. Ik weet niet waar ik me bevind, maar ik voel wel een of ander programma in mijn hoofd opkomen.
Oei, en wat als het werkelijk zo is? Hoe kan ik weten dat het niet waar is? “Heb ik een of andere bestemming?” Waar haal ik die gedachte vandaan?
Stop! Waarom kan het me schelen waar die gedachte vandaan komt? Waarom mag ik die gedachte niet hebben? Wel, mag ik? Ik denk het niet. En waarom denk ik dat? Ik weet toch niet wie ik ben. Of wel? Min of meer… Wel, wel, wel. Sssssst! Het lijkt wel of ik gek word. Of ben ik al gek, haha! Sssst! Stilte! Gebabbel! Ik moet hier weg! Misschien gaat het dan duidelijker worden aan de uitgang van de supermarkt?
De roltrap brengt me naar beneden. Ik loop door de lobby. Door de draaideuren aan de ingang. Nu ben ik buiten.
De straat loopt voort. Ik wil zeggen dat ze zich in de horizon boort, maar dat kan ik niet uitspreken. Er is geen horizon. Wel verte, maar geen horizon. Een niet-doorzichtbare verte. Ze voelt aan als muziek, met haar volume en diepte, maar niets erin kan ik onderscheiden. Ze is helderblauw van kleur. Als een heldere, wolkeloze hemel, die verticaal staat ten opzichte van de aarde. Van dichterbij is het zicht bijna onverdraaglijk helder. Maar al op tien meter afstand gaat de scherpte verloren. Het is duidelijk dat de verte er is, maar niet wat erin zit. De structuur lijkt op gelatine. Dat kan ik niet met zekerheid zeggen, omdat ik ze niet kan aanraken.
Dichterbij ziet de straat eruit als een rijweg van keisteen met trottoirs aan de rechter- en linkerkant. Een supermarkt en een rijweg van keisteen? Ik kijk rond. De supermarkt staat op zijn plaats, als een betrouwbare bevestiging van mijn onduidelijke verschijning in deze wereld.
Ok, als er een weg is, moet ik deze volgen. Het gaat er immers over uit te zoeken waar mijn bestemming ligt.


Sie haben die kostenlose Leseprobe beendet. Möchten Sie mehr lesen?